ECLI:NL:RBROT:2005:AT3634

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 februari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/2506 VEROR
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking exploitatievergunning seksinrichting Atlantic Bar en sluiting wegens illegale prostitutie

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam geoordeeld over de intrekking van de exploitatievergunning van de seksinrichting Atlantic Bar, gelegen aan de Eendrachtsweg 56/56b te Rotterdam. De burgemeester van Rotterdam had op 6 januari 2004 de vergunning ingetrokken en de inrichting voor een periode van 12 maanden gesloten, omdat er op 25 oktober 2003 zes prostituees, waaronder één minderjarige, zonder geldige verblijfstitel in de bar waren aangetroffen. Eisers, de exploitanten van de bar, hebben hiertegen bezwaar gemaakt en beroep ingesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergunning van rechtswege was vervallen, omdat de exploitatie door de eerdere vergunninghouders, de heer [X] en mevrouw [Y], was beëindigd voordat de primaire besluiten waren genomen. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester niet had aangetoond dat de vergunning nog geldig was op het moment van intrekking.

De rechtbank heeft verder overwogen dat de sluiting van de seksinrichting voor een jaar, op basis van de aanwezigheid van een minderjarige prostituee, in overeenstemming was met het Rotterdams Prostitutiebeleid. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden zoals vastgelegd in de rapportage van de politie als juist aangenomen. De eisers konden niet voldoende onderbouwen dat de minderjarige prostituee meerderjarig was. De rechtbank heeft het beroep van eisers gegrond verklaard met betrekking tot de intrekking van de vergunning, maar het beroep voor het overige ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de gemeente Rotterdam veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eisers.

De uitspraak is gedaan door mr. M. Soffers, in tegenwoordigheid van mr. C.A.F. van Ginneken als griffier, en is openbaar uitgesproken op 23 februari 2005. Belanghebbenden kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK TE ROTTERDAM
Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Reg.nr.: VEROR 04/2506-SOF
Uitspraak
in het geding tussen
[Belanghebbenden], wonende te [woonplaats] en
[de vennootschap onder firma X], gevestigd te Rotterdam, eisers,
gemachtigde, mr. H. Carels, advocaat te Rotterdam,
en
de burgemeester van de gemeente Rotterdam, verweerder.
1. Ontstaan en loop van de procedure
Verweerder heeft bij besluiten van 6 januari 2004 de exploitatievergunning voor de seksinrichting, de Atlantic Bar, ingetrokken en de inrichting voor een periode van 12 maanden gesloten.
Tegen deze besluiten (hierna: de primaire besluiten) hebben eisers op 20 januari 2004 een bezwaarschrift ingediend.
Bij besluit van 13 juli 2004 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft eiser op 17 augustus 2004 beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 8 oktober 2004 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 januari 2005. Aanwezig was eisers gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, mr. M. H. Kuipers.
2. Overwegingen
Verweerder heeft de vergunning voor het exploiteren van de seksinrichting, de Atlantic Bar, gelegen aan de Eendrachtsweg 56/56b te Rotterdam met onmiddellijke ingang geheel ingetrokken en de inrichting met onmiddellijke ingang voor een periode van 12 maanden gesloten omdat op 25 oktober 2003 in de Atltantic Bar, zes prostituees - waaronder één minderjarige – zijn aangetroffen die niet beschikten over een voor het verrichten van arbeid geldige verblijfstitel.
Eisers hebben zich op het standpunt gesteld dat verweerder niet heeft aangetoond dat de aangetroffen vrouwen als prostituee werkzaam waren. Voorts hebben zij betwist dat de vrouwen illegaal zijn. Daarnaast hebben zij naar voren gebracht dat de door verweerder genoemde minderjarige prostituee in werkelijkheid meerderjarig is.
De rechtbank overweegt als volgt.
Verweerder heeft op grond van paragraaf 2.3a van de Algemene Plaatselijke Verordening Rotterdam (hierna: de APV) op 7 april 2003 een vergunning voor het exploiteren van de seksinrichting, de Atlantic Bar, verleend aan [belanghebbenden], [X] en [Y]. In de vergunning is - onder meer - bepaald dat de vergunning persoonlijk en niet overdraagbaar is. Voorts zijn de vergunninghouders erop gewezen dat indien één van de exploitanten komt te overlijden danwel indien één van de exploitanten de exploitatie van de inrichting beëindigt of overdraagt, de vergunning komt te vervallen.
De rechtbank maakt uit de stukken die zich in het dossier bevinden en het verhandelde ter zitting op dat de heer [X] en mevrouw [Y] de Atlantic Bar op 23 oktober 2002 aan eisers hebben overgedragen. Bij brief van 10 december 2003 hebben de heer [X] en mevrouw [Y] verweerder schriftelijk bericht dat zij geen vennoten en exploitanten meer zijn van de Atlantic Bar. Zij hebben hierbij een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel en hun eerdere brief van 28 oktober 2003 aan verweerder overgelegd.
Ingevolge artikel 2.3a.12, eerste lid, van de APV vervalt de vergunning zodra de exploitant de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd. Als vaststaand kan worden aangenomen dat de de heer [X] en mevrouw [Y] de exploitatie van de Atlantic Bar ten tijde van de primaire besluiten reeds hadden beëindigd. De vergunning voor het exploiteren van deze inrichting was toen al van rechtswege vervallen, hetgeen verweerder desgevraagd ter zitting heeft erkend. Nu verweerder dit in het bestreden besluit heeft miskend dient het besluit in zoverre wegens strijdigheid met de APV te worden vernietigd. Het beroep met betrekking tot de ongegrondverklaring van het bezwaar gericht tegen het besluit tot intrekking van de exploitatievergunning van de seksinrichting de Atlantic Bar is gegrond. Gelet op artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zal de rechtbank zelf in de zaak voorzien, zoals hieronder nader is aangegeven.
Op grond van artikel 2.3a.11, eerste lid, aanhef en onder c, van de APV kan de burgemeester een seksinrichting, al dan niet voor bepaalde duur, gesloten verklaren, indien de burgemeester oordeelt, dat een van de in artikel 2.3a.10 van de APV genoemde situaties, waarin intrekking van de vergunning mogelijk is, zich voordoet.
Ingevolge artikel 2.3a.10, aanhef en onder d, van de APV kan de burgemeester de vergunning tijdelijk of voor onbepaalde tijd, gedeeltelijk of geheel intrekken, indien in de seksinrichting een minderjarige prostituee wordt aangetroffen.
Blijkens het Rotterdams Prostitutiebeleid gaat verweerder bij de eerste constatering van de aanwezigheid van een minderjarige prostituee in een seksinrichting over tot sluiting van de inrichting voor een periode van 12 maanden. Dit beleid, voorzover hier aan de orde, komt de rechtbank niet onredelijk voor.
De rechtbank gaat uit van de juistheid van de door de politie geconstateerde feiten en omstandigheden zoals vastgelegd in de rapportage met de daarbij gevoegde ambtsberichten van de korpschef van de regiopolitie Rotterdam-Rijnmond van 10 november 2003. Hieruit blijkt onder meer dat bij controle van de Atlantic Bar op 25 oktober 2003 zes illegale prostituees, waaronder één minderjarige, zijn aangetroffen. Dat de minderjarige prostituee meerderjarig zou zijn, is door eisers niet althans onvoldoende met rechtsgeldige documenten onderbouwd. Verweerder heeft gezien het bovenstaande op grond van artikel 2.3a.11, eerste lid, aanhef en onder c, van de APV in samenhang met artikel 2.3a.10, aanhef en onder d, van de APV, in redelijkheid kunnen besluiten tot sluiting over te gaan. Verweerder heeft hiermee conform het beleid gehandeld. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die verweerder ertoe hadden moeten brengen van zijn beleid af te wijken.
Uit het voorgaande volgt dat het beroep voor het overige ongegrond is.
De rechtbank ziet aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de kosten die eisers met de behandeling van het beroep redelijkerwijs hebben moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,- aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
3. Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
verklaart het beroep met betrekking tot de ongegrondverklaring van het bezwaar gericht tegen het besluit tot intrekking van de op 7 april 2003 verleende vergunning ter exploitatie van de seksinrichting, de Atlantic Bar, gelegen aan de Eendrachtsweg 56/56b te Rotterdam, gegrond;
vernietigt het bestreden besluit in zoverre;
herroept het besluit van verweerder van 6 januari 2004 strekkende tot intrekking van de op 7 april 2003 verleende vergunning ter exploitatie van voormelde seksinrichting, de Atlantic Bar;
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit, voorzover vernietigd;
verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
bepaalt dat de gemeente Rotterdam aan eisers het door hen betaalde griffierecht van € 136,- vergoedt;
veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 644,- en wijst de gemeente Rotterdam aan als de rechtspersoon die deze kosten aan eisers moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Soffers.
De beslissing is, in tegenwoordigheid van mr. C.A.F. van Ginneken, als griffier, uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2005.
De griffier: De rechter:
Afschrift verzonden op:
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eisers wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA, ‘s-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift bedraagt zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.