ECLI:NL:RBROT:2005:AT0708

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 februari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/1195
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P. van Zwieten
  • A.A. Jopse
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de rechtbank in geschil met het Hof van Discipline

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 februari 2005 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, wonende te [b], en het Hof van Discipline. Eiser had eerder een verzoek ingediend bij de Deken van de Orde van Advocaten om toewijzing van een procureur, welke was afgewezen. Het Hof van Discipline had het beklag van eiser ongegrond verklaard. Eiser stelde dat het Hof van Discipline een administratief beroepsorgaan is en geen rechterlijke instantie, en dat het Hof als bestuursorgaan moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het Hof van Discipline een onafhankelijk, bij de wet ingesteld orgaan is dat met (tucht)rechtspraak is belast, en dus niet kan worden aangemerkt als bestuursorgaan in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hierdoor kon de rechtbank zich op basis van artikel 8:1 van de Awb onbevoegd verklaren om kennis te nemen van het geschil.

De rechtbank heeft in haar overwegingen verwezen naar relevante artikelen uit de Awb en de Advocatenwet, en heeft geconcludeerd dat de beslissing van het Hof van Discipline niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Eiser heeft tijdens de zitting zijn standpunt toegelicht, maar de rechtbank heeft dit niet kunnen volgen. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat het hier gaat om een beslissing in hoogste instantie, waardoor zij niet in staat was om te verwijzen naar een andere bevoegde instantie.

De uitspraak is gedaan door een enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken, en de rechtbank heeft de mogelijkheid voor hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vermeld. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken na verzending van het afschrift van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK TE ROTTERDAM
Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Reg.nr.: WET 04/1195-ZWI
Proces-verbaal mondelinge uitspraak
gedaan op 22 februari 2005
in het geding tussen
[a], wonende te [b], eiser,
en
het Hof van Discipline, verweerder.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 februari 2005. Eiser was aanwezig. Verweerder is met kennisgeving niet verschenen. Na de sluiting van het onderzoek ter zitting op 22 februari 2005 heeft de rechtbank onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan. De beslissing en de gronden van de beslissing luiden als volgt:
Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
verklaart zich onbevoegd.
Gronden
Eiser heeft de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam verzocht om toewijzing van een procureur. De Deken van de Orde van Advocaten heeft bij het primaire besluit van 24 september 2003 eisers verzoek om aanwijzing van een procureur afgewezen. Het Hof van Discipline heeft bij beslissing van 12 maart 2004 (no 3951) het beklag van eiser ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij deze rechtbank.
De rechtbank heeft zich - gelet op artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) - primair gesteld gezien voor de vraag of zij bevoegd is kennis te nemen van het onderhavige geschil. Bij de beantwoording van deze vraag is van belang of er sprake is van een besluit van een bestuursorgaan in de zin van artikel 1:3 van de Awb.
De rechtbank heeft eiser gelet op het voorgaande tijdens de behandeling ter zitting in de gelegenheid gesteld om aan te geven waarom hij van mening is dat het Hof van Discipline een bestuursorgaan is in de zin van artikel 1:1 tweede lid, onder c, van de Awb.
Eiser heeft tijdens de behandeling ter zitting aangevoerd dat het Hof van Discipline een soort administratief beroepsorgaan is en geen rechterlijke instantie. Dat het Hof van Discipline geen rechterlijke instantie is volgt uit de wet. Het Hof van Discipline is namelijk alleen voor advocaten in tuchtzaken de hoogste instantie. Bij andere zaken kan men terecht bij de bestuursrechter. Gezien het voorgaande kan het Hof van Discipline volgens eiser aangemerkt worden als een bestuursorgaan. Eiser heeft tevens aangevoerd dat hij problemen heeft met de samenstelling van het Hof van Discipline nu hierin ook advocaten zitting hebben, welke een eigen belang hebben in de zaak.
De rechtbank is van oordeel dat hetgeen eiser tijdens de behandeling ter zitting heeft aangevoerd geen doel treft.
Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, van de Awb kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de rechtbank.
Uit artikel 1:3 van de Awb volgt dat onder besluit wordt verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
In artikel 1:1, tweede lid, aanhef en onder c van de Awb is bepaald dat onafhankelijke, bij de wet ingestelde organen die met rechtspraak zijn belast, alsmede de Raad voor de rechtspraak, niet als bestuursorgaan worden aangemerkt.
Naar het oordeel van de rechtbank is het Hof van Discipline een onafhankelijk, bij de wet ingesteld orgaan welke met (tucht)rechtspraak is belast zoals bedoeld in artikel 1:1, tweede lid, onder c, van de Awb. De rechtbank verwijst in dit kader naar artikel 46a, artikel 51 en artikel 56 van de Advocatenwet waaruit volgt dat de tuchtrechtspraak voor advocaten in eerste aanleg wordt uitgeoefend door een Raad van Discipline, met de mogelijkheid van een beroep op een bij de wet ingestelde rechterlijke, althans mede uit rechters bestaande instantie. Voor de goede orde merkt de rechtbank nog op dat ook de afwijzingsbeslissing van de Deken van de Orde van Advocaten ingevolge artikel 67 van de Advocatenwet en artikel 13 van de Advocatenwet na beklag wordt voorgelegd aan het Hof van Discipline.
Nu het Hof van Discipline niet kan worden aangemerkt als bestuursorgaan, kan de beslissing van het Hof van Discipline d.d. 12 maart 2004 niet worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Dit brengt met zich dat de rechtbank zich gelet op artikel 8:1 van de Awb onbevoegd dient te verklaren.
Eiser heeft tijdens de behandeling ter zitting aan de rechtbank verzocht om aan te geven bij welke andere (bevoegde) rechter hij het geschil kan voorleggen. De rechtbank merkt in dit kader op dat het hier gaat om een beslissing in hoogste instantie zodat de rechtbank niet vermag in te zien naar welke instantie deze zaak wel verwezen kan worden.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door mr. P. van Zwieten en mr. A.A. Jopse als griffier is ondertekend.
De griffier: De rechter:
Afschrift verzonden op:
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiser wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift bedraagt zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.