ECLI:NL:RBROT:2005:AS3661
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- M. Asscheman-Versluis
- A. van de Water
- J. Gimbrère
- Rechtspraak.nl
Geheimhoudingsplicht en verdedigingsrechten van AIVD-functionarissen in strafzaken
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 24 januari 2005, staat de geheimhoudingsplicht van (voormalige) AIVD-functionarissen centraal. De verdachte, een voormalig AIVD-functionaris, is gebonden aan een wettelijke geheimhoudingsplicht met betrekking tot vertrouwelijke gegevens, waaronder staatsgeheimen. De rechtbank overweegt dat er geen expliciete wettelijke bepalingen zijn die de geheimhoudingsplicht opheffen wanneer een AIVD-functionaris als verdachte wordt aangemerkt. Dit roept vragen op over de verdedigingsrechten van de verdachte, vooral in het licht van het recht op een eerlijke behandeling zoals vastgelegd in artikel 6 van het EVRM.
De rechtbank wijst op de uitspraak van het EHRM in de zaak Van Mechelen vs. Nederland, waarin is bepaald dat inbreuken op verdedigingsrechten alleen zijn toegestaan indien strikt noodzakelijk. De rechtbank benadrukt dat de belangen van de verdediging en de waarheidsvinding zorgvuldig moeten worden afgewogen tegen de noodzaak van geheimhouding. De rechter-commissaris wordt als de meest geschikte autoriteit gezien om te onderzoeken hoe de verdediging kan worden gefaciliteerd zonder de geheimhoudingsplicht te schenden.
De rechtbank besluit de zaak te verwijzen naar de rechter-commissaris voor verder onderzoek naar de mogelijkheden om de verdedigingsrechten van de verdachte te waarborgen, terwijl tegelijkertijd de geheimhoudingsplicht in acht wordt genomen. Dit besluit is genomen in het kader van de waarborging van een eerlijk proces, waarbij de verdediging in staat moet zijn om adequaat te reageren op de beschuldigingen tegen de verdachte, ondanks de beperkingen die de geheimhoudingsplicht met zich meebrengt.