ECLI:NL:RBROT:2005:AS2349
Rechtbank Rotterdam
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke procedure
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 4 januari 2005 uitspraak gedaan naar aanleiding van een verzoek om voorlopige voorziening, ingediend door de Onderlinge Waarborgmaatschappij Garantborg B.A. De gemachtigde van verzoekster had bezwaar gemaakt tegen het uitblijven van een beslissing op een aanvraag die op 9 augustus 2004 was ingediend. Dit bezwaar werd vergezeld van een verzoek om een voorlopige voorziening, waarin werd gevraagd om de verweerster, De Nederlandsche Bank N.V., te verplichten om zo snel mogelijk een beslissing te nemen.
De zitting vond plaats op 23 december 2004, waarbij verzoekster werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde en enkele andere betrokkenen. De verweerster was ook vertegenwoordigd door haar gemachtigde en een medewerker. De voorzieningenrechter overwoog dat, op basis van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien er onverwijlde spoed is, gelet op de betrokken belangen. Echter, de voorzieningenrechter merkte op dat de rechtmatigheid van het bestreden besluit slechts een voorlopig karakter heeft en niet bindend is voor de uiteindelijke beslissing op bezwaar.
De voorzieningenrechter concludeerde dat, gezien het feit dat verzoekster bezwaar had gemaakt tegen het niet tijdig nemen van een beslissing, het bestuursorgaan niet verplicht was om hangende bezwaar een primair besluit te nemen. Dit betekent dat verzoekster eerst de beslissing op bezwaar moest afwachten. De voorzieningenrechter gaf aan dat zij erop vertrouwde dat verweerster uiterlijk op 14 januari 2005 een beslissing zou nemen. Uiteindelijk werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, en de voorzieningenrechter oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.