ECLI:NL:RBROT:2004:AT9848

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
10/031231-04
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • Gerlings - Döhrn, voorzitter, tevens kinderrechter
  • Van de Water
  • De Winkel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in zaak van groepsverkrachting met ontvankelijkheidsverweer

In de zaak tegen de verdachte, die ten laste was gelegd van groepsverkrachting, heeft de rechtbank Rotterdam op 17 december 2004 uitspraak gedaan. De verdachte was ten tijde van het onderzoek preventief gedetineerd. De officier van justitie, mr. Vreugdenhil, had gerekwireerd tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten en een jeugddetentie van 274 dagen, waarvan 120 dagen voorwaardelijk. De rechtbank hanteerde bij de beoordeling van de verweren het uitgangspunt dat ernstige schendingen van de procesorde kunnen leiden tot niet-ontvankelijkheid van het OM. De rechtbank oordeelde dat de bekentenis van de verdachte en de verklaringen van medeverdachten onvoldoende overtuigend waren, vooral omdat deze onder druk waren afgelegd en later waren ingetrokken. De rechtbank concludeerde dat er geen overtuigend bewijs was dat de verdachte als medepleger van de ten laste gelegde feiten kon worden aangemerkt. De rechtbank verklaarde de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging, maar sprak de verdachte vrij van de ten laste gelegde feiten, omdat deze niet wettig en overtuigend bewezen waren. De beslissing werd genomen na een onderzoek met gesloten deuren op de terechtzitting van 7 december 2004.

Uitspraak

Parketnummer van de berechte zaak: 10/031231-04
Datum uitspraak BIJ VERVROEGING: 17 december 2004
Tegenspraak
VONNIS
van de RECHTBANK ROTTERDAM, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren op [datum] te [plaats]
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres
[adres],
ten tijde van het onderzoek ter terechtzitting preventief gedetineerd
in het [naam inrichting] te [plaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek met gesloten deuren op de terechtzitting van 7 december 2004.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld is in de inleidende dagvaarding onder parketnummer 10/031231-04. Van deze dagvaarding is een kopie in dit vonnis gevoegd (bladzijden genummerd I-IV).
DE EIS VAN DE OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie, mr. Vreugdenhil, heeft gerekwireerd - zakelijk weergegeven -:
- de bewezenverklaring van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde;
- de veroordeling van de verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van 274 dagen met aftrek van voorarrest waarvan 120 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en daaraan gekoppeld de bijzonder voorwaarde dat verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering.
DE ONTVANKELIJKHEID VAN DE OFFICIER VAN JUSTITIE IN DE VERVOLGING
Namens de verdachte is aangevoerd dat de officier van justitie niet ontvankelijk is in de vervolging, omdat bij het politieverhoor van verdachte ontoelaatbare verhoormethoden zijn gebruikt.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
Met inachtneming van vaste rechtspraak van de Hoge Raad hanteert de rechtbank bij de beoordeling van de door de raadsman opgeworpen verweren het volgende uitgangspunt.
Het handelen of nalaten van het Openbaar Ministerie (OM) kan onder omstandigheden een zodanig ernstige schending van een behoorlijke procesorde opleveren dat zulks tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie dient te leiden. Een zo vergaande sanctie kan in dat geval echter slechts volgen indien sprake is van ernstige inbreuken op die beginselen, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.
Van ontoelaatbare verhoormethoden is in deze zaak niet gebleken. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer en overweegt hieromtrent het volgende.
De rechtbank stelt voorop dat – naar de ervaring leert – de aanhouding, preventieve vrijheidsbeneming en onderwerping aan verhoor in strafrechtelijke onderzoeken als de onderhavige in het algemeen door jeugdige verdachten als belastende druk wordt ervaren. Van ongeoorloofde druk is in de onderwerpelijke zaak echter geen sprake. Voormelde feiten en omstandigheden wegende, is de rechtbank van oordeel dat verdachte weliswaar onder druk heeft verklaard, maar dat die druk niet van zodanige aard is dat gezegd moet worden dat daardoor jegens de verdachte door het openbaar ministerie de procesregels op ernstige wijze zijn geschonden.
Nu geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die zouden moeten leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie, is de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging.
NIET BEWEZEN
Het onder 1 en 2 en laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank voert hiertoe het nu volgende aan.
Aangeefster heeft expliciet de namen genoemd van de jongens die actief betrokken zijn geweest bij de aanranding, de verkrachting en de wederrechtelijke vrijheidsberoving. De naam van verdachte is daarbij niet genoemd. Aangeefster heeft ook de door de politie getoonde foto van verdachte niet herkend. Aangeefster heeft wel aangegeven dat er sprake was van vier voor haar onbekende jongens die hebben toegekeken. Verdachte is mogelijk een van deze jongens. Aangeefster is consistent in haar verklaringen welke verdachten actief betrokken zijn geweest
De bekentenis van verdachte bij de politie acht de rechtbank onvoldoende overtuigend. Hetzelfde geldt voor de verklaringen van medeverdachten die verdachte als medepleger hebben genoemd.
Verdachte en zijn medeverdachten hebben immers hun bekennende verklaringen ingetrokken. De rechtbank acht het verder aannemelijk dat de bekennende verklaring onder druk is afgelegd. Weliswaar is de rechtbank, anders dan door verdachte aangevoerd, van oordeel dat er door de verhorende verbalisanten geen ontoelaatbare druk is uitgeoefend. Echter, bij de gehanteerde verhoormethode geldt naar het oordeel van de rechtbank dat bij een jeugdige met beperkte intelligentie er risico bestaat dat de verdachte louter en alleen bekent om op korte termijn verlost te zijn van de verhoordruk.
In aanmerking nemende dit risico, alsmede het feit dat ook de medeverdachten die de naam van verdachte hebben genoemd hun bekentenis hebben ingetrokken, is de rechtbank van oordeel dat de bekennende verklaringen geen overtuigd bewijsmiddel vormen.
Ook overigens zijn er geen wettige en overtuigende bewijzen dat de rol van verdachte zodanig is geweest dat hij kan worden aangemerkt als medepleger van de ten laste gelegde verkrachting, aanranding of wederrechtelijke vrijheidsberoving.
BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging;
- verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. De Pauw Gerlings - Döhrn, voorzitter, tevens kinderrechter,
en mrs. Van de Water en De Winkel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Elbers - van der Veer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 december.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.