ECLI:NL:RBROT:2004:AS3612

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/1409
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergunningvrij bouwen van een bijgebouw voor het stallen van een pony en de voorwaarden van het Bblb

In deze zaak gaat het om de vraag of het stallen van een pony in een bijgebouw vergunningvrij kan plaatsvinden volgens het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken (Bblb). De rechtbank Rotterdam heeft op 28 december 2004 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, [a], en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [b]. Eiser betwistte de beslissing van verweerder om geen handhavend optreden te plegen tegen de oprichting van een bijgebouw op het perceel van de buurman, [d]. De rechtbank overweegt dat het begrip 'woongenot' niet expliciet is gedefinieerd, maar dat het een redelijke uitleg vereist die ook de directe leefomgeving omvat. De rechtbank concludeert dat het gebruik van de pony hobbymatig is en dat het bijgebouw, dat voldoet aan de eisen van het Bblb, bijdraagt aan het vergroten van het woongenot. Daarom is er geen bouwvergunning vereist en is het beroep van eiser ongegrond verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK TE ROTTERDAM
Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Reg.nr.: GEMWT 04/1409-WILD
Uitspraak
in het geding tussen
[a], wonende te [b], eiser,
gemachtigde mr. I.N.A. Denninger,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [b], verweerder.
Met als derde partij:[d],
gemachtigde mr. M.J.A. Arts.
1. Ontstaan en loop van de procedure
Bij besluit van 27 november 2003 heeft verweerder aa[d] (hierna: [d]) en eiser medegedeeld dat op dat moment niet handhavend zal worden optreden tegen de oprichting van een bijgebouw op het perceel [e] te [b], kadastraal bekend Gemeente [b], sectie A nummer [f] (hierna: het perceel).
Tegen dit besluit heeft de gemachtigde van eiser bij faxbericht van 21 december 2003 bezwaar gemaakt. Bij faxbericht van 12 januari 2004 is het bezwaar aangevuld.
Bij besluit van 23 maart 2004 (verzonden op 31 maart 2004) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en tevens afwijzend beslist op het verzoek als bedoeld in artikel 7:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft de gemachtigde van eiser bij brief van 7 mei 2004 (ingekomen bij de rechtbank op 10 mei 2004) beroep ingesteld.
De rechtbank heeft [d] op zijn verzoek in gelegenheid gesteld om als partij aan het geding deel te nemen.
Verweerder heeft bij brief van 16 juni 2004 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 november 2004, alwaar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. K. van Klaveren. [d] is eveneens in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1. Feiten en omstandigheden
[d] is medio 2003 zonder bouwvergunning begonnen met het oprichten van een bijgebouw.
Op verzoek van eiser, die een buurman is van [d] en wiens perceel grenst aan het perceel, heeft een medewerker van verweerder op 27 augustus 2003 de bouwplaats bezocht. Uit dit onderzoek is, voor zover thans van belang, gebleken dat het op te richten bijgebouw een schuur betreft die gebruikt zou gaan worden voor opslag van goederen en voor de stalling van een pony.
Bij brief van 3 september 2003 heeft verweerder [d] medegedeeld dat op het perceel een vergun-ningvrij bijgebouw kan worden opgericht, maar dat in dat geval voldaan dient te worden aan alle voor-waarden genoemd in artikel 2 lid b van het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergun-ning-plichtige bouwwerken (hierna Bblb). Verweerder heeft daarbij verder aangegeven dat, voor zover hij dat op dat moment heeft kunnen beoordelen, het gebouw qua situering en afmetingen voldoet aan het Bblb en dat het opslaan van goederen strekt tot het vergroten van het woongenot, zodat dat (beoogde) gebruik voldoet aan het Bblb. Indien, aldus verweerder, daarentegen het voornemen bestond om het bijgebouw te gebruiken als dierenverblijf moesten de bouwwerk-zaamheden direct worden gestaakt en diende alsnog een reguliere bouwaanvraag te worden ingediend.
Bij brief van 30 september 2003 heeft [d] verweerder - kort samengevat - medegedeeld dat naar zijn mening het bijgebouw ook vergunningvrij is indien de schuur gebruikt wordt als dierenverblijf voorzover daarbij het houden van dieren op hobbymatige wijze geschiedt.
Bij brief van 27 november 2003 heeft verweerder aa[d] (hierna: [d]) medegedeeld dat op dat moment niet handhavend zal worden optreden tegen de oprichting van het bijgebouw, maar dat het recht wordt voorbehouden om, indien de te ontwikkelen jurisprudentie daartoe aanleiding geeft, in een later stadium alsnog gebruik te maken van de hem ten dienste staande handhavingsmiddelen.
Bij brief van 27 november 2003 heeft verweerder eiser in kennis gesteld van zijn brief van dezelfde datum aan [d] en dat hiertegen bezwaar kan worden ingesteld.
Tegen dit besluit heeft eiser bewaar gemaakt.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het standpunt ingenomen dat het hobbymatig houden van dieren in een vergunningvrij bijgebouw is toegestaan en om die reden zijn beslissing om af te zien van handhavend optreden gehandhaafd.
Eiser stelt zich op het standpunt dat, nu het (beoogde) gebruik van het onderhavige bijgebouw mede ziet op de stalling van een pony er niet voldaan is aan de voorwaarde dat het gebruik dient te strekken tot vergroting van het woongenot, zodat in dit geval een reguliere bouwvergunning is vereist. Eiser verwijst hierbij naar de nota van toelichting bij het Bblb. De door verweerder gegeven motivering acht eiser ontoereikend c.q. onbegrijpelijk.
2.2. Wettelijk kader
Artikel 40, eerste lid, van de Woningwet bepaalt dat het verboden is te bouwen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (bouwvergunning).
Artikel 44, eerste lid, van de Woningwet bepaalt dat de reguliere bouwvergunning slechts mag en moet worden geweigerd, indien:
a. (…);
b. (…);
c. het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of met de eisen die krachtens zodanig plan zijn gesteld;
d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk of de standplaats, waarop de aanvraag betrekking heeft, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onderdeel a, tenzij burgemeester en wethouders van oordeel zijn dat de bouwvergunning niettemin moet worden verleend, of
e. (…).
Artikel 43, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet bepaalt, voor zover van belang, dat in afwijking van artikel 40, eerste lid, geen bouwvergunning is vereist voor het bouwen dat bij algemene maatregel van bestuur is aangemerkt als van beperkte betekenis, waarbij tevens voorschriften kunnen worden gegeven omtrent het gebruik van het bouwwerk.
De hiervoor gememoreerde algemene maatregel van bestuur betreft het Besluit bouwvergunningvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken (Bblb).
Artikel 2, aanhef en onder b, van het Bblb bepaalt dat, behoudens in gevallen als bedoeld in artikel 4, als bouwen van beperkte betekenis als bedoeld in artikel 43, eerste lid, onderdeel c, van de wet wordt aangemerkt: het bouwen van een op de grond staand bijgebouw van één bouwlaag of een op de grond staande overkapping van één bouwlaag bij een bestaande woning of bestaand woongebouw, dat of die strekt tot vergroting van het woongenot, mits voldaan wordt aan de volgende kenmerken:
1°. gebouwd op:
a) het achtererf op meer dan 1 m van de weg of het openbaar groen, of
b) een niet naar de weg of het openbaar groen gekeerd zijerf op meer dan 1 m van het voorerf, en
c) indien de bruto-oppervlakte van het bijgebouw of de overkapping meer is dan 10 m²: meer dan 1 m van het naburige erf,
2°. niet hoger dan 3 m, gemeten vanaf het aansluitend terrein,
3°. zij- of achtererf door dat bouwen voor niet meer dan 50% bebouwd,
4°. de totale bruto-oppervlakte van de op het erf aanwezige bouwvergunningsvrij gebouwde bij-ge-bouwen en overkappingen minder dan 30 m², en
5°. niet gebouwd bij een woning of woongebouw als bedoeld in artikel 45, eerste lid, van de wet, bij een woonwagen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, van de wet of bij een woning of woongebouw die of dat niet voor permanente bewoning is bestemd.
Artikel 125 van de Gemeentewet bepaalt dat het gemeentebestuur bevoegd is tot toepassing van bestuursdwang.
In artikel 5:21 van de Awb wordt onder bestuursdwang verstaan: het door feitelijk handelen door of vanwege een bestuursorgaan optreden tegen hetgeen in strijd met bij of krachtens enig wettelijk voorschrift gestelde verplichtingen is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten.
Op grond van artikel 5:32, eerste lid, van de Awb kan een bestuursorgaan dat bevoegd is bestuursdwang toe te passen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen. In het tweede lid van dat artikel wordt bepaald, dat een last onder dwangsom ertoe strekt de overtreding ongedaan te maken of verdere overtreding dan wel herhaling van de overtreding te voorkomen. In het vierde lid wordt onder meer bepaald, dat het bestuursorgaan de dwangsom vaststelt hetzij op een bedrag ineens, hetzij op een bedrag per tijdseenheid waarin de last niet is uitgevoerd, dan wel per overtreding van de last. Het bestuursorgaan stelt tevens een bedrag vast waarboven geen dwangsom meer wordt verbeurd.
2.3. Beoordeling
Het onderhavige beroep beperkt zich tot de vraag of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat voor (de bouw van) het bijgebouw geen bouwvergunning is vereist, maar sprake is van vergunningvrij bouwen c.q. gebouw. Het geschil spitst zich daarbij toe op de vraag of er gelet op het beoogde gebruik, te weten het stallen van een pony, er is voldaan aan de voorwaarde van het Bblb dat, wil er sprake zijn van vergunningvrij bouwen, het gebruik dient te strekken tot vergroting van het woongenot.
Niet in geschil is dat ten tijde van de aanvang van de bouwactiviteiten de bedoeling was om een schuur op te richten mede ten behoeve van de stalling van een pony.
Voorts staat vast dat het houden van een pony slechts zal geschieden in het kader van het uitoefenen van een hobby.
Daarnaast is evenmin in geschil dat de opgerichte schuur qua afmetingen en positionering niet strijdig is met het bepaalde in de Woningwet en het Bblb.
De rechtbank stelt vervolgens vast dat het begrip “woongenot” niet nader gedefinieerd is. Wel brengt een redelijke uitleg van dit begrip met zich mee dat het woongenot niet uitsluitend tot de woning zelf beperkt is, maar ook in ieder geval betrekking heeft op het bij de woning behorende perceel en in zeker mate de directe leefomgeving. De mogelijkheden die het perceel en de directe leefomgeving bieden, bepalen derhalve naar het oordeel van de rechtbank ook (mede) het woongenot.
Gelet op de omstandigheid dat de pony in de nabije omgeving van de woning bereden wordt door [d], zijn echtgenote en een van zijn dochters, de omstandigheid dat het perceel zo’n 1.800 m2 beslaat, en de omstandigheid dat het gebruik van de pony louter hobbymatig is, staat naar het oordeel van de rechtbank in voldoende mate vast dat het oprichten van een schuur voor onder meer het stallen van één pony in het onderhavige geval strekt tot het vergroten van het woongenot.
Hieruit volgt dat voor het oprichten van de schuur geen bouwvergunning vereist was en er derhalve geen grond voor verweerder was om handhavend op te treden.
Het beroep van eiser kan derhalve niet slagen.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding.
3. Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. de Wildt.
De beslissing is, in tegenwoordigheid van mr. A.Th.A.M. Schouw als griffier, uitgesproken in het openbaar op 28 december 2004.
De griffier: De rechter:
Afschrift verzonden op:
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiser wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift bedraagt zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.