Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
[a], wonende te [b], eiseres,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Capelle aan den IJssel, verweerder.
1. Ontstaan en loop van de procedure
Bij brief van 19 juni 2002 heeft verweerder eiseres medegedeeld dat nooit een aparte aanvraag voor het bouwen van een garage/berging is ontvangen, zodat geen sprake is van een van rechtswege verleende vergunning. Tegen de uitvoering van bouwwerkzaamheden zal verweerder handhavend optreden.
Bij brief van 21 juli 2002 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen de brief van 19 juni 2002.
Bij besluit van 18 maart 2003 heeft verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft eiseres bij brief van 24 april 2003, aangevuld bij brief van 17 augustus 2004, beroep ingesteld.
Verweerder heeft bij brief van 23 mei 2003 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 augustus 2004. Eiseres was aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B. Huizenaar, C.N. Schaap en L. Verschoor.
2.1 Feiten en omstandigheden
In 1988 heeft eiseres met haar echtgenoot grond gekocht in de gemeente Capelle aan den IJssel. Op deze grond zijn het bestemmingsplan [b] en de keur van het waterschap Schieland van toepassing. Op 16 mei 1988 hebben eiseres en haar echtgenoot vergunning gevraagd voor de bouw van een woning aan de [c]. Nadat het hoogheemraadschap van Schieland een keurvergunning had afgegeven voor het bouwplan, heeft verweerder vrijstelling op grond van artikel 24 van de bestemmingsplanvoorschriften verleend om bebouwing buiten het bebouwingsoppervlak mogelijk te maken. Op 8 september 1988 heeft verweerder de bouwvergunning verleend.
Op 16 november 1999 heeft de echtgenoot van eiseres een aanvraag voor een bouwvergunning ingediend om de bestaande woning te vergroten. Bij besluit van 31 mei 2000 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Tegen dit besluit heeft eiseres op 30 juni 2000 bezwaar gemaakt.
Op 29 augustus 2000 heeft eiseres opnieuw een aanvraag voor een bouwvergunning ingediend, ter vergroting van de bestaande woning en voor de bouw van een garage/berging.
Bij besluit van 26 oktober 2000 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 31 mei 2000 ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft eiseres op 5 december 2000 beroep ingesteld.
Bij besluit van 23 januari 2001 heeft verweerder de aanvraag van 29 augustus 2000 afgewezen. Tegen dit besluit heeft eiseres op 1 februari 2001 bezwaar gemaakt.
Bij uitspraak van 29 mei 2001 (BOUW 00/2541-ZWI) heeft de rechtbank het beroep van eiseres van 5 december 2000 ongegrond verklaard.
Bij brief van 18 juni 2001 heeft eiseres verweerder verzocht om bij de beslissing op haar bezwaar van 1 februari 2001 in ieder geval de gevraagde vergunning wat betreft de garage/berging en de daarmee verbandhoudende inpandige wijzigingen te verlenen, zodat met de uitvoering van die werkzaamheden een aanvang kan worden gemaakt.
Tegen evengenoemde uitspraak van de rechtbank van 29 mei 2001 heeft eiseres op 5 juli 2001 hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 10 juli 2001 heeft verweerder eiseres laten weten dat bij de beslissing op bezwaar het totale bouwplan behorende bij de bouwaanvraag van 29 augustus 2000 ter beoordeling ligt. Het verzoek van 18 juni 2001 wordt - gezien het telefoongesprek van 22 juni 2001 - aangemerkt als een nieuwe bouwaanvraag, welke aanvraag wordt aangehouden omdat deze niet conform de gestelde vereisten is ingediend. Eiseres zal hierover nader bericht krijgen.
Bij besluit van 10 juli 2001 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 23 januari 2001 ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft eiseres op 17 augustus 2001 beroep ingesteld.
Bij brief van 12 april 2002 heeft verweerder eiseres een formulier aanvraag bouwvergunning toegezonden.
Bij brieven van 22 en 29 april 2002 heeft eiseres verweerder laten weten dat naar haar mening op 22 maart 2002 de bouwvergunning van rechtswege is verleend.
Bij brief van 19 juni 2002 heeft verweerder eiseres medegedeeld dat nooit een aparte aanvraag voor het bouwen van een garage/berging is ontvangen, zodat geen sprake is van een van rechtswege verleende vergunning. Tegen de uitvoering van bouwwerkzaamheden zal verweerder handhavend optreden.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft bij uitspraak van 17 juli 2002, nr. 200103355/1, de uitspraak van de rechtbank van 29 mei 2001 (BOUW 00/2541-ZWI) bevestigd.
Op 21 juli 2002 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen de brief van verweerder van 19 juni 2002.
Op 17 december 2002 heeft eiseres een aparte aanvraag voor de bouw van een garage/berging ingediend.
Bij uitspraak van 27 februari 2003 (WRO 01/1854-ENG), verzonden 10 maart 2003, heeft de rechtbank het beroep van eiseres van 17 augustus 2001 gegrond verklaard en het besluit van 10 juli 2001 vernietigd.
Bij besluit van 14 maart 2003 heeft verweerder voormelde aanvraag van 17 december 2002 ingewilligd.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de brief van 19 juni 2002 niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen voormeld besluit van 14 maart 2003 heeft [d] op 27 maart 2003 bezwaar gemaakt.
Eiseres en verweerder hebben tegen evengenoemde uitspraak van de rechtbank van 27 februari 2003 op 8 april 2003 respectievelijk 22 april 2003 hoger beroep ingesteld.
Op 24 april 2003 heeft eiseres beroep ingesteld tegen het thans bestreden besluit. Op dit beroep zal de rechtbank bij deze uitspraak beslissen.
Bij besluit van 16 juli 2003 heeft verweerder het bezwaar van [d] van 14 maart 2003 ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft [d] op 26 augustus 2003 beroep ingesteld. Voorts heeft hij op 28 augustus 2003 om een voorlopige voorziening verzocht.
Bij uitspraak van 18 september 2003 (VWW44 03/2577-NIF en WW44 03/2567-NIF) heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank het beroep van [d] van 26 augustus 2003 ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft bij uitspraak van 10 december 2003, nr. 200302489/1, de uitspraak van de rechtbank van 27 februari 2003 (WRO 01/1854-ENG) bevestigd.
2.2 Standpunten van partijen
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de mededelingen in de brief van 19 juni 2002 dat geen sprake is van een van rechtswege verleende bouwvergunning en dat tegen de uitvoering van de werkzaamheden handhavend zal worden opgetreden geen besluiten zijn in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Om deze reden is het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard. Aangezien bij besluit van 14 maart 2003 de garage/berging alsnog is vergund heeft eiseres volgens verweerder geen procesbelang meer, zodat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Eiseres is - anders dan verweerder - van mening dat de brief van 19 juni 2002 wel besluiten in de zin van de Awb bevat. Zij heeft aangevoerd procesbelang te hebben. In dit verband heeft eiseres er op gewezen schade te hebben geleden nu opnieuw een aanvraag moest worden ingediend en later kon worden gebouwd.
Ingevolge artikel 40 van de Woningwet (hierna: Ww) is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders.
In artikel 44 van de Ww is bepaald dat een bouwvergunning alleen mag en moet worden geweigerd indien sprake is van één van de daar gegeven weigeringsgronden.
In artikel 46 van de Ww, zoals dat luidde tot 1 januari 2003, is het volgende bepaald:
“1. Burgemeester en wethouders beslissen omtrent een aanvraag om bouwvergunning binnen dertien weken na de dag waarop zij de aanvraag hebben ontvangen.
2. In afwijking van het eerste lid kunnen burgemeester en wethouders hun beslissing eenmaal voor ten hoogste dertien weken verdagen. Een beslissing tot verdaging behoeft de goedkeuring van de gemeenteraad.
3. Het eerste lid is niet van toepassing, indien de aanvraag betrekking heeft op een bouwwerk, voor het bouwen waarvan slechts bouwvergunning kan worden verleend, nadat vrijstelling is verleend als bedoeld in de artikelen 15, 17 of 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Een aanvraag om bouwvergunning die slechts kan worden ingewilligd na vrijstelling als bedoeld in de artikelen 15, 17 of 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening wordt geacht mede een verzoek om zodanige vrijstelling in te houden.
4. Indien burgemeester en wethouders niet voldoen aan het eerste lid is de bouwvergunning van rechtswege verleend.
5. Verlening van de bouwvergunning ingevolge het vierde lid wordt aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. Indien de vergunning een woonkeet betreft, doen burgemeester en wethouders tegelijkertijd met of zo spoedig mogelijk na de bekendmaking mededeling van de in het eerste lid bedoelde beslissing aan de inspecteur.
7. Indien de vergunning een bouwwerk betreft dat behoort tot een beschermd stads- of dorpsgezicht in de zin van de Monumentenwet 1988, doen burgemeester en wethouders tegelijkertijd of zo spoedig mogelijk na de bekendmaking mededeling van de in het eerste lid bedoelde beslissing aan de Rijksdienst voor de Monumentenzorg.”
Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder een besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Zoals hiervoor is overwogen is aan eiseres op 14 maart 2003 alsnog vergunning verleend voor de bouw van een garage/berging. Deze vergunning is met de uitspraak van de rechtbank van 18 september 2003 - nu daartegen geen hoger beroep is ingesteld - rechtens onaantastbaar geworden. De stelling van eiseres dat zij schade heeft geleden nu opnieuw een aanvraag moest worden ingediend en later kon worden gebouwd komt de rechtbank niet op voorhand onaannemelijk voor. Aangezien eiseres de gestelde schade op de gemeente Capelle aan den IJssel wil verhalen, heeft zij belang bij een beoordeling van haar beroep tegen het bestreden besluit.
De mededeling van verweerder in de brief van 19 juni 2002 dat geen sprake is van een van rechtswege verleende bouwvergunning is naar het oordeel van de rechtbank met het oog op een doelmatige rechtsbescherming een aan een besluit gelijk te stellen rechtsoordeel waartegen bezwaar en beroep open staat. Het uitvoeren van de bouw van de garage/berging om vervolgens een handhavingsbesluit af te wachten - welk besluit overigens door verweerder in de brief van 19 juni 2002 reeds wordt aangekondigd - kan niet worden aangemerkt als een aanvaardbare andere weg voor het verkrijgen van een antwoord op de vraag of al dan niet van rechtswege een bouwvergunning is verleend. In zoverre is het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is op dit punt gegrond en het bestreden besluit dient wat betreft dit onderdeel te worden vernietigd. Verweerder dient dienaangaande een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de mededeling van verweerder in de brief van 19 juni 2002 dat tegen de uitvoering van bouwwerkzaamheden handhavend opgetreden zal worden niet aangemerkt kan worden als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Hiertoe wordt overwogen dat deze mededeling moet worden opgevat als een kennisgeving van verweerder dat rekening gehouden moet worden met een besluit tot toepassing van bestuursdwang dan wel een besluit tot het opleggen van een last onder dwangsom indien de bouwwerkzaamheden worden uitgevoerd. Verweerder heeft het tegen deze mededeling gerichte bezwaar van eiseres dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard, zodat het beroep in zoverre ongegrond is.
De rechtbank is niet gebleken van kosten waarop een veroordeling in de proceskosten betrekking kan hebben.
verklaart het beroep gegrond, voor zover dit betrekking heeft op de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar gericht tegen de mededeling in de brief van 19 juni 2002 dat geen bouwvergunning van rechtswege is verleend,
vernietigt het bestreden besluit in zoverre,
bepaalt dat verweerder op dit punt een nieuw besluit op het bezwaar van eiseres neemt met inachtneming van deze uitspraak,
verklaart het beroep voor het overige ongegrond,
bepaalt dat de gemeente Capelle aan den IJssel aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 116,00 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.F. de Knoop.
De beslissing is, in tegenwoordigheid van mr. J.V. Baan-de Vries als griffier, uitgesproken in het openbaar op 20 december 2004.
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiseres wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift bedraagt zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.