ECLI:NL:RBROT:2004:AR7205

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
10/118028-02
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
  • F. Foy
  • A. van de Water
  • G. Gimbrère
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de maatregel van Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen voor een veroordeelde jeugdige

Op 26 november 2004 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak betreffende de verlenging van de maatregel van Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen (PIJ) voor een veroordeelde jeugdige, geboren in 1985 op de Nederlandse Antillen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, die strekte tot verlenging van de maatregel met één jaar, beoordeeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de behandeling van de veroordeelde primair gericht dient te zijn op zijn persoonlijke eigenschappen en kenmerken die aanleiding hebben gegeven tot de maatregel. In deze zaak was er geen sprake van individuele behandeling of therapie, wat de beoordeling van het recidivegevaar bemoeilijkte.

De rechtbank heeft eerder, op 31 augustus 2004, een tussenbeslissing genomen waarin Den Engh werd verzocht om een op de veroordeelde afgestemd plan van aanpak en een rapportage over zijn ontwikkeling en recidivegevaar. De aanvullende rapportage van Den Engh, die op 12 november 2004 ter zitting werd behandeld, voldeed echter niet aan de verwachtingen van de rechtbank. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende onderbouwing was voor het recidivegevaar en dat er geen plan van aanpak was gepresenteerd.

Desondanks oordeelde de rechtbank dat het niet in het belang van de maatschappij en de veroordeelde was om hem zonder enige begeleiding en toezicht in een situatie van volledige vrijheid te brengen. Gelet op de positieve ontwikkeling van de veroordeelde binnen de gestructureerde setting van Den Engh, besloot de rechtbank de maatregel te verlengen voor de duur van zes maanden. De rechtbank benadrukte dat deze periode moest worden aangewend om de veroordeelde onder toezicht van Den Engh voor te bereiden op een verantwoorde dagbesteding buiten de gesloten setting. De rechtbank heeft de beslissing genomen op basis van de artikelen 77s, 77t en 77u van het Wetboek van Strafrecht en artikel 14 van het Besluit tenuitvoerlegging jeugdstrafrecht 1994.

Uitspraak

Parketnummer: 10/118028-02
RK nummer: 04/806
Datum uitspraak: 26 november 2004
BESLISSING
van de RECHTBANK ROTTERDAM, meervoudige raadkamer voor strafzaken, op de op 13 juli 2004 ter griffie van deze rechtbank ingekomen vordering van de officier van justitie in dit arrondissement d.d. 13 juli 2004, strekkende tot verlenging met één jaar van de termijn van de maatregel van Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen (PIJ) van:
[veroordeelde]
geboren te [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen) op [geboortedatum] 1985,
thans verblijvende in de Rijksinrichting voor Jongens “Den Engh”, Dolderseweg 120 te Den Dolder.
PROCEDURE
De rechtbank heeft acht geslagen op voormelde vordering en voorts op de navolgende stukken:
- het strafdossier van deze zaak, waaruit blijkt dat [naam veroordeelde] voornoemd, bij vonnis van deze rechtbank d.d. 29 augustus 2002 werd opgelegd de maatregel van Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen;
a. een met redenen omkleed advies d.d. 7 juni 2004 van A. Jonker, algemeen directeur van de Rijksinrichting voor Jongens Den Engh, met daarin opgenomen de wettelijke aantekeningen omtrent de lichamelijke en geestelijke gesteldheid van de veroordeelde, als bedoeld in artikel 77t, vijfde lid, onder b, van het Wetboek van Strafrecht, welk advies ertoe strekt de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen te verlengen met één jaar;
b. een proces-verbaal van de terechtzitting met gesloten deuren van de meervoudige raadkamer in de rechtbank Rotterdam met betrekking tot de onderhavige strafzaak op 17 augustus 2004;
c. de tussenbeslissing van de rechtbank Rotterdam d.d. 31 augustus 2004;
d. een voortgangsrapportage d.d. 27 september 2004 van A. Jonker, algemeen directeur van de Rijksinrichting voor Jongens Den Engh, met het advies de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen te verlengen met één jaar.
De rechtbank heeft bij de behandeling van de vordering met gesloten deuren op 12 november 2004 gehoord de officier van justitie mr. De Beer, veroordeelde [naam veroordeelde] diens raadsvrouw mr. D. Laheij, advocaat te Rotterdam, en de getuige-deskundige mevrouw H. van de Kuil, orthopedagoog, werkzaam bij de Rijksinrichting voor Jongens Den Engh.
BEVOEGDHEID
De rechtbank is bevoegd van de vordering kennis te nemen, aangezien zij in eerste aanleg heeft kennis genomen van het misdrijf ter zake waarvan de maatregel is gelast.
ONTVANKELIJKHEID
Het openbaar ministerie kan worden ontvangen in zijn vordering, nu deze binnen de daarvoor gestelde termijn is ingediend.
BEOORDELING VAN DE VORDERING
Op grond van voormelde adviezen en voormelde aantekeningen zoals een en ander tijdens de behandeling met gesloten deuren is toegelicht, komt de rechtbank tot het navolgende oordeel.
Bij tussenbeslissing d.d. 31 augustus 2004 heeft de rechtbank de behandeling van de vordering verlenging van de maatregel aangehouden en Den Engh verzocht een op veroordeelde afgestemd plan van aanpak voor de komende maanden op te stellen. Tevens is Den Engh verzocht om een rapportage omtrent de ontwikkeling van veroordeelde en het gestelde recidivegevaar te concretiseren. De aanvullende rapportage van Den Engh is op 12 november 2004 ter zitting behandeld.
De maatregel plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: pij) wordt opgelegd (en verlengd) indien de veiligheid van personen of goederen dat vereist en indien de (voortzetting van de) maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van de verdachte. Deze laatste voorwaarde betekent dat de behandeling van de veroordeelde jeugdige primair gericht dient te zijn op de persoonlijke eigenschappen en kenmerken van de veroordeelde die aanleiding hebben gegeven tot het opleggen van de maatregel. Aan de hand van de persoonlijke ontwikkeling van de veroordeelde ten aanzien van die eigenschappen en kenmerken dient te worden beoordeeld of de maatregel voor verlenging in aanmerking komt. Het is daarbij overigens zeer wel voorstelbaar dat gedurende een bepaalde fase van de behandeling de nadruk wordt gelegd op groepsbehandeling/therapie. In het totaal van de behandeling dient echter de ontwikkeling van de individuele veroordeelde centraal te staan.
Veroordeelde heeft blijkens de voortgangrapportages getoond dat hij, na een stroef begin, tamelijk goed kan functioneren binnen het kader van een zeer gestructureerde gesloten omgeving. Ten aanzien van situaties waarbij er geen sprake is van toezicht vanuit Den Engh, waaronder verlof, zijn er geen negatieve signalen ontvangen.
In de periode van 13 september 2002 (aanvang termijn maatregel) tot heden, welke periode ruim 2 jaar beslaat, is er geen sprake geweest van individuele behandeling van veroordeelde. Vanaf de aanvang van de behandeling (10 juni 2003) heeft veroordeelde uitsluitend in een gesloten zeer gestructureerde setting gefunctioneerd waarbij het groepsproces centraal staat. Van individuele behandeling/therapie is geen sprake geweest. Hierdoor kan op basis van de voortgangrapportages van Den Engh slechts in beperkte mate een inschatting worden gemaakt van het recidivegevaar. Immers veroordeelde is, behoudens de goed verlopen verloven, niet in een situatie geweest waarbij hij heeft kunnen aantonen dat hij op een verantwoorde wijze kan omgaan met individuele vrijheden.
Door de deskundige van Den Engh is ter zitting aangegeven dat het programma van Den Engh geen ruimte biedt om veroordeelde op zeer korte termijn te laten starten met een meer op zijn individu gericht programma aangezien de groep waarbinnen veroordeelde functioneert daar in zijn geheel nog niet aan toe is. Verder heeft de deskundige van Den Engh ter zitting aangegeven dat het gestelde recidivegevaar niet kan worden geconcretiseerd. De onderbouwing van het gestelde recidivegevaar is in feite terug te voeren op het standpunt dat veroordeelde het (groeps) programma van Den Engh nog niet volledig heeft doorlopen.
De rechtbank is op grond van het bovenstaande van oordeel dat ook uit de aanvullende rapportage en de toelichting ter terechtzitting in onvoldoende mate het recidivegevaar (op langere termijn) wordt onderbouwd. Eveneens ontbreekt een op veroordeelde afgestemd plan van aanpak voor de komende periode. Nu Den Engh niet die aanvullende informatie heeft verschaft, waar de rechtbank in de tussenbeslissing van 31 augustus 2004 om heeft gevraagd, bestaat er op zich voldoende aanleiding de maatregel niet te verlengen. Verdere behandeling binnen de behandelmethode (waarbij de ontwikkeling van de groep centraal staat) van Den Engh is naar het oordeel van de rechtbank niet in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van deze veroordeelde. Anderzijds is de rechtbank van oordeel dat het niet in het belang van de maatschappij en dus ook niet in het belang van veroordeelde is om hem direct vanuit een zeer gestructureerde gesloten setting zonder overgangsfase te confronteren met een situatie van volledige vrijheid zonder enige begeleiding en toezicht.
Mede gelet op de duur die inmiddels is verstreken na het opleggen van de maatregel, de positieve ontwikkeling van veroordeelde binnen de gestructureerde gesloten setting, het ontbreken van concrete aanwijzingen dat er sprake is van een onaanvaardbaar recidivegevaar en de (positieve) indruk van veroordeelde ter zitting, is de rechtbank van oordeel dat de maatregel, te rekenen vanaf 12 september 2004 dient te worden verlengd voor de duur van 6 maanden. De resterende tijd van veroordeeldes verblijf in Den Engh dient te worden aangewend om veroordeelde, onder toezicht van Den Engh, zo snel mogelijk in een situatie te brengen waarbij er sprake is van een verantwoorde dagbesteding buiten de gesloten setting van Den Engh. Indien in deze (overgangs-) periode blijkt dat veroordeelde niet goed omgaat met de verkregen individuele vrijheden kan dit aanleiding geven om de maatregel nogmaals, voor een zelfde dan wel een langere periode, afhankelijk van de noden van deze veroordeelde, te verlengen.
De rechtbank heeft gelet op artikelen 77s, 77t en 77u van het Wetboek van Strafrecht en artikel 14 van het Besluit tenuitvoerlegging jeugdstrafrecht 1994.
BESLISSING
De rechtbank:
- VERLENGT de maatregel van plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen van [veroordeelde] met 6 (zes) maanden.
Aldus gedaan door:
mr. Foy, voorzitter, tevens kinderrechter,
en mrs. Van de Water en Gimbrère, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Gijsen, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 26 november 2004.