Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Reg.nr.: AWB 03/762 - HRK
[Naam belanghebbende], wonende te [woonplaats belanghebbende], eiseres,
gemachtigde mr. H.A.T. Vijftigschild, advocaat te Rotterdam,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.
1. Ontstaan en loop van de procedure
Van 1 februari tot 31 augustus 2002 is eiseres werkzaam geweest bij Agrarisch Loonbedrijf [naam loonbedrijf], op grond van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd.
Bij brief van 2 september 2002 heeft eiseres een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (hierna: WW) aangevraagd.
Bij besluit van 23 oktober 2002 heeft verweerder de uitkering blijvend geheel geweigerd.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 7 november 2002 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 20 februari 2003 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft eiseres bij brief van 6 maart 2003 (ingekomen bij de rechtbank op 10 maart 2003) beroep ingesteld. Op 8 april 2003 is een aanvullend beroepschrift gevolgd.
Verweerder heeft bij brief van 20 mei 2003 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 maart 2004. Aanwezig waren eiseres, haar gemachtigde en een tolk, C. Utlu. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.M. Snijders.
2.1 Wettelijk kader
Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de WW is werkloos de werknemer die, onder andere voorwaarden, tenminste vijf of tenminste de helft van zijn arbeidsuren per kalenderweek heeft verloren.
Ingevolge artikel 16, zevende lid, van de WW kunnen bij ministeriële regeling regels worden gesteld omtrent de berekening van het aantal arbeidsuren, zodat: a. uren zonder arbeid kunnen worden gelijkgesteld met arbeidsuren en uren met arbeid buiten beschouwing kunnen worden gelaten; b. verlies van arbeidsuren kan worden berekend met betrekking tot wisselende arbeidspatronen.
In artikel 4b van de Regeling gelijkstelling niet-gewerkte uren met gewerkte uren van 18 december 1986, nr. 86/8052 (Stcrt. 1986, 248), laatstelijk gewijzigd bij besluit van 16 april 2002 (Stcrt. 2002, 84) is voorzover hier van belang het volgende bepaald:
3. Bij de beoordeling of de werknemer aansluitend aan het intreden van de werkloosheid in een wisselend arbeidspatroon gaat werken, wordt werkhervatting bij de werkgever tot wie de werknemer voorafgaand aan het intreden van de werkloosheid in dienstbetrekking stond, in aanmerking genomen.
5. Indien aan het einde van de cyclus blijkt dat het totale arbeidsurenverlies op een hoger of lager aantal uren vastgesteld had moeten worden, wordt de beslissing terzake de vaststelling van het arbeidsurenverlies herzien.
6. Dit artikel is niet van toepassing op de werknemer die seizoensmatige arbeid verricht, namelijk werk dat naar zijn aard op klimatologische gronden seizoensgebonden is.
Bij mededeling M 01.028 van het Lisv is het gewijzigde artikel 4b van de Regeling gelijkstelling niet-gewerkte uren met gewerkte uren (hierna: Regeling) nader aangevuld in die zin, dat werknemers die eerder in een cyclus werkten eerst op de hoogte moeten zijn gebracht van de nieuwe opvatting in het artikel, eer het op hen mag worden toegepast. Op werknemers die nog nimmer in de betreffende cyclus hebben gewerkt, kan het nieuwe artikel 4b meteen worden toegepast.
2.2 Standpunten van partijen
Verweerder heeft gesteld dat eiseres geacht moet worden werkzaam te zijn in een cyclisch arbeidspatroon, zodat zij bij het einde van haar werkzaamheid bij Agrarisch Loonbedrijf C.Demir geen verlies van arbeidsuren geleden heeft, en derhalve geen recht op een WW-uitkering kon doen gelden.
Eiseres heeft hiertegen ingebracht dat zij voor het eerst bij genoemd bedrijf, en in die bedrijfstak werkzaam was, dat zij geen enkele zekerheid heeft dat zij later bij hetzelfde bedrijf zal mogen terugkeren, en dat haar werkgever niet volgens vaste perioden werknemers aanneemt, maar naarmate er drukte op het bedrijf is.
Verweerder heeft aangevoerd dat het voor toepassing van artikel 4b van de Regeling niet relevant is of de werknemer al eerder in de betreffende bedrijfstak heeft gewerkt, dat evenmin harde toezeggingen van de zijde van de werkgever vereist zijn voor toepassing van artikel 4b van de Regeling, en dat het bedrijf van de werkgever van eiseres wel volgens vaste perioden werknemers aanneemt en afstoot, zonder dat er sprake is van seizoensgebonden arbeid op klimatologische gronden.
2.3 Beoordeling van het geschil
De rechtbank overweegt als volgt.
Nu het werk bij Agrarisch Loonbedrijf C.Demir naar opgave van de werkgever zelf plaatsvindt naar vaste perioden, en niet afhankelijk is van klimatologische omstandigheden, moet het worden opgevat als arbeid volgens een cyclisch patroon in de zin van artikel 4b van de Regeling.
Dat eiseres nieuw is in de bedrijfstak betekent niet dat zij nog buiten de werking van artikel 4b van de Regeling valt, nu de Regeling volgens het overgangsrecht meteen op haar kan worden toegepast.
Uit het feit dat de werkgever van eiseres op het moment van de aanvraag van een WW-uitkering nog geen verplichting op zich had genomen eiseres te zijner tijd opnieuw als werknemer aan te nemen, volgt niet dat daarom artikel 4b van de Regeling niet op eiseres zou mogen worden toegepast. Het element van onzekerheid staat noch aan verbindendheid noch aan toepasselijkheid van artikel 4b van de Regeling in de weg. Zou blijken dat de werknemer toch niet in het cyclische arbeidspatroon blijft, dan wordt de beslissing terzake van het verlies van arbeidsuren alsnog herzien. (CRvB 24 september 2003, Usz 2003/325) Hierbij moet worden opgemerkt dat eiseres inderdaad na ommekomst van de cyclus weer bij dezelfde werkgever haar werkzaamheden heeft hervat.
De rechtbank is daarom van oordeel dat eiseres bij het einde van haar arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd op 31 augustus 2002 geen arbeidsurenverlies heeft geleden in de zin van artikel 16, eerste lid, van de WW.
Verweerder heeft haar daarom terecht de uitkering op grond van de WW geweigerd, zodat het beroep moet worden verworpen.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de rechtbank geen aanleiding.
3. Beslissing
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. van den Hurk.
De beslissing is in tegenwoordigheid van dr. Ch. B. Krol Dobrov als griffier, uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2004.
De griffier: De voorzitter:
Een belanghebbende – waaronder in elk geval eiseres wordt begrepen – en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, postbus 16002, 3500 DA Utrecht. De termijn voor het indienen van het beroepschrift bedraagt zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.