Meervoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Reg.nr.: NABW 03/2129-PEE
[Naam belanghebbende], wonende te [naam woonplaats], eiser,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder.
1. Ontstaan en loop van de procedure
Bij besluit van 19 december 2003 heeft verweerder eisers uitkering ingevolge de Algemene bijstandswet (hierna: Abw) opgeschort met ingang van deze datum.
Tegen dit besluit (hierna: het primaire besluit) heeft eiser bij brief van 6 januari 2003 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 3 juli 2003 heeft de wethouder Sociale Integratie namens verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft eiser bij brief van 15 juli 2003 beroep ingesteld.
Verweerder heeft bij brief van 19 juli 2003 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 maart 2004. Eiser is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.H. Nicolai.
Aan de gedingstukken ontleent de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden.
Bij het primaire besluit is eiser medegedeeld dat zijn uitkering met ingang van 19 december 2002 is opgeschort omdat hij niet dan wel onvoldoende heeft meegewerkt aan onderzoeken die gericht zijn op arbeidsinschakeling. Daarbij is vermeld dat zijn uitkering zal worden ingetrokken indien hij zich niet binnen drie weken na dagtekening met deze brief op het spreekuur meldt.
Bij besluit van 22 april 2003 is eisers uitkering met ingang van 19 december 2002 ingetrokken.
Bij het bestreden besluit is het primaire besluit, overeenkomstig het advies van de Algemene Bezwaarschriftencommissie van 26 mei 2003, gehandhaafd.
Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij twijfels heeft met betrekking tot de zorgvuldigheid van het advies van de bezwaarschriftencommissie dat volgens hem onjuistheden bevat.
Verweerder heeft ter zitting aangevoerd dat eiser geen belang meer heeft bij een beslissing op het door hem ingestelde beroep omdat tegen het besluit waarbij zijn uitkering is beëindigd geen rechtsmiddelen zijn aangewend.
De rechtbank overweegt als volgt.
Nu eiser geen bezwaar heeft gemaakt tegen de beëindiging van zijn bijstandsuitkering met ingang van 19 december 2002 is het belang aan het onderhavige beroep dat zich richt tegen het ongegrond verklaarde bezwaar tegen de opschorting van deze uitkering, komen te ontvallen.
Het beroep dient dan ook niet-ontvankelijk verklaard te worden.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding.
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.C.J. Peeck als voorzitter en mrs. L.A.C. van Nifterick en A. van Sonsbeeck als leden.
De beslissing is, in tegenwoordigheid van mr. H.T. van de Erve als griffier, uitgesproken in het openbaar op 14 april 2004.
De griffier: De voorzitter:
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiser wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. De termijn voor het indienen van het beroepschrift bedraagt zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.