ECLI:NL:RBROT:2003:AN8444

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 november 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/3143 VTELEC
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag vergunning frequentieruimte voor commerciële radio-omroep

In deze zaak heeft verzoekster, A.S.O. Radio B.V., op 12 september 2003 een aanvraag ingediend voor een vergunning voor het gebruik van frequentieruimte op kavel A8, bestemd voor geclausuleerde landelijke commerciële radio-omroep. De aanvraag werd echter door verweerder, de Minister van Economische Zaken, niet in behandeling genomen bij besluit van 15 oktober 2003, omdat de aanvraag niet voldeed aan de eisen van de Regeling vervolg verdeling frequenties commerciële radio-omroep 2003. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft op 11 november 2003 uitspraak gedaan.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster niet heeft voldaan aan de eisen die in de Regeling zijn gesteld, met name met betrekking tot het verstrekken van de benodigde gegevens en bescheiden. Verzoekster had de gelegenheid om het verzuim te herstellen, maar heeft dit niet tijdig gedaan. De voorzieningenrechter oordeelde dat de aanvraag terecht niet in behandeling is genomen, omdat de ontbrekende informatie essentieel was voor de beoordeling van de aanvraag en de gelieerdheidstoets. De voorzieningenrechter benadrukte dat de regels in de Regeling zijn opgesteld om de pluraliteit in de ether te waarborgen en dat het van belang is dat aanvragers tijdig alle relevante informatie verstrekken.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de rechtmatigheid van het bestreden besluit. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoekster niet had aangetoond dat er bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van de Regeling rechtvaardigden. De uitspraak bevestigde dat de Minister van Economische Zaken de aanvraag van verzoekster terecht niet in behandeling had genomen, en dat de procedure zoals vastgelegd in de Regeling gevolgd moest worden.

Uitspraak

RECHTBANK TE ROTTERDAM
Voorzieningenrechter
Reg.nr.: VTELEC 03/3143-HRK
Uitspraak
naar aanleiding van het verzoek om voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met de procedure tussen
A.S.O. Radio B.V., gevestigd te Huizen, verzoekster,
gemachtigde mr. M.J. Resink, advocaat te Amsterdam,
en
de Minister van Economische Zaken, verweerder,
gemachtigde mr. A.B. van Rijn, advocaat te Den Haag.
1. Ontstaan en loop van de procedure
Verzoekster heeft in het kader van de vergelijkende toets op 12 september 2003 een aanvraag ingediend, strekkende tot verkrijging van een vergunning voor het gebruik van frequentieruimte op kavel A8, bestemd voor geclausuleerde landelijke commerciële radio-omroep.
Bij besluit van 15 oktober 2003 heeft verweerder deze aanvraag - na verzuimherstel - niet in behandeling genomen.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft de gemachtigde van verzoekster bij faxbericht van 16 oktober 2003 bezwaar gemaakt.
Voorts heeft de gemachtigde van verzoekster bij faxbericht van 23 oktober 2003 de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 november 2003. Verzoekster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
2. Overwegingen
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Voorzover de daartoe uit te voeren toetsing meebrengt dat de rechtmatigheid van het bestreden besluit wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat oordeel niet bindend voor de beslissing op bezwaar of eventueel in de hoofdzaak.
Ingevolge artikel 3.6, tweede lid, aanhef en onder c, van de Telecommunicatiewet (verder: Tw) kan een vergunning voor het gebruik van frequentieruimte worden geweigerd als de aanvraag of de aanvrager niet voldoet aan de daarvoor bij of krachtens deze wet gestelde regels.
Op 26 mei 2003 zijn op basis van de procedure van vergelijkende toets door verweerder, op voordracht van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (hierna: OCW), de vergunningen voor het gebruik van FM-frequentieruimte voor landelijke en niet-landelijke commerciële radio-omroep en voor het gebruik van AM-frequentieruimte verleend. De voor commerciële radio-omroep beschikbare frequentieruimte is door middel van de vergelijkende toets vrijwel volledig verdeeld. Een beperkt aantal kavels is echter onverdeeld gebleven. Het betreft onder meer het voor landelijke commerciële radio-omroep bestemde kavel A8. Ten aanzien van de onverdeeld gebleven kavels hebben verweerder en de staatssecretaris van OCW bij brief van 17 juni 2003 aan de Tweede Kamer een voorstel tot verdeling gedaan. In overleg met de Tweede Kamer is bepaald de resterende kavels in één verdelingsronde als vervolg op de vergelijkende toets uit te geven, waarbij de verdeling zal plaatsvinden volgens hetzelfde verdelingssysteem van vergelijkende toets en op basis van dezelfde uitgangspunten. Ten aanzien van kavel A8 is besloten deze kavel als geclausuleerde kavel voor klassieke muziek of jazzmuziek uit te geven. Indien er geen of geen gekwalificeerde aanvragers voor de geclausuleerde kavel zijn, wordt kavel A8 overeenkomstig de eerder gebruikte verdelingssystematiek alsnog voor ongeclausuleerde landelijke commerciële radio-omroep bestemd. Het voorgaande betekent dat de voor deze vervolgverdeling benodigde ministeriële regelingen qua verdelingssystematiek zoveel mogelijk overeenkomen met de eerder voor de vergelijkende toets gebruikte regelingen.
Op 29 juli 2003, heeft de staatssecretaris van OCW vastgesteld de Regeling vervolg verdeling frequenties commerciële radio-omroep 2003 (hierna: de Regeling).
Artikel 6, eerste lid, eerste tot en met vierde volzin, en vierde lid, van de Regeling luidt:
"1. Degene die in aanmerking wenst te komen voor een vergunning verzoekt de minister per aangetekende brief of per brief die wordt overhandigd op het in het vierde lid genoemde adres om het beschikbaar stellen van een aanvraagdocument. In deze brief vermeldt hij zowel zijn post- als bezorgadres, zijn telefoonnummer, de naam van een contactpersoon en, indien hij over een fax beschikt, zijn faxnummer. Het aanvraagdocument kan worden opgevraagd met ingang van 15 augustus 2003, 09.00 uur. Het verzoek wordt uiterlijk op 12 september 2003 vóór 14.00 uur door de minister ontvangen.
Artikel 8, eerste tot en met derde lid, van de Regeling luidt:
"1. De aanvraag wordt ingedeeld overeenkomstig bijlage 3 bij deze regeling. De aanvraag bevat de algemene gegevens en bescheiden, bedoeld in bijlage 3, onderdelen I tot en met III en VIII, bij deze regeling, en bevat daarnaast per kavel waarop de aanvraag betrekking heeft de gegevens en bescheiden, bedoeld in bijlage 3, onderdeel IV, V, VI of VII, bij deze regeling.
2. De gegevens en bescheiden, bedoeld in bijlage 3, onderdelen IV tot en met VII, dienen afzonderlijk gebundeld zijn ten opzichte van andere op grond van deze bijlage in de aanvraag op te nemen gegevens en bescheiden.
3. De aanvraag geeft aan op welke bestemming of bestemmingen en daarbinnen op welke specifieke kavel of kavels deze betrekking heeft."
Artikel 13 van de Regeling luidt:
"Indien de aanvrager niet heeft voldaan aan de eisen, gesteld in artikel 11, tweede tot en met vierde lid, wordt de aanvraag afgewezen."
Artikel 14, eerste tot en met derde lid, van de Regeling luidt:
"1. Indien de aanvrager niet heeft voldaan aan de in de artikelen 6, eerste lid, eerste volzin, en derde lid, 8 en 11, eerste en vijfde lid, gestelde eisen, stelt de minister de aanvrager gedurende vijf werkdagen in de gelegenheid dit verzuim te herstellen.
2. De termijn bedoeld in het eerste lid, vangt aan met ingang van de dag na die waarop de minister de aanvrager in de gelegenheid heeft gesteld het verzuim te herstellen en verstrijkt op de vijfde werkdag vóór 17.00 uur.
3. Indien het verzuim niet is hersteld binnen bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt de aanvraag niet in behandeling genomen."
Artikel 15 van de Regeling luidt:
"De Minister van Economische Zaken deelt de aanvrager zo spoedig mogelijk na de dag waarop de aanvrager op grond van artikel 11, tweede lid, de aanvraag uiterlijk kon indienen mee of de aanvraag in behandeling wordt genomen."
Verzoekster heeft op 12 september 2003 een aanvraag ingediend, strekkende tot verkrijging van een vergunning voor het gebruik van frequentieruimte op kavel A8.
Bij brief van 19 september 2003 heeft de Staatssecretaris van OCW aan verzoekster medegedeeld dat vrijwel alle gegevens en bescheiden die op grond van de Regeling dienen te worden verstrekt ontbreken. Door middel van een bijlage bij die brief is - onderstreept - aangegeven welke gegevens en bescheiden er ontbreken en is verzoekster op grond van artikel 14, eerste lid, van de Regeling door de staatssecretaris in de gelegenheid gesteld het verzuim te herstellen door de desbetreffende gegevens en bescheiden uiterlijk op vrijdag 26 september 2003 voor 17.00 uur af te leveren op een daarbij aangegeven adres.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder onder meer aangegeven dat verzoekster op 26 september 2003 gegevens en bescheiden tot herstel van verzuim heeft overgelegd, doch dat het verzuim van verzoekster met betrekking tot de eigendoms- en zeggenschapsverhoudingen als bedoeld in bijlage 3, onderdeel III.A.1, onderdeel 1, punten a tot en met f, bij de Regeling onvoldoende is hersteld. Daarnaast heeft verweerder bij het bestreden besluit aangegeven dat de aanvraag een bedrijfsplan bevat dat niet overeenkomt met het model van bijlage 8 bij de Regeling, daar het schema, opgenomen in bijlage D1 ontbreekt. Om reden dat het verzuim niet binnen de gestelde termijn is hersteld, heeft verweerder bij het bestreden besluit de aanvraag van verzoekster op grond van artikel 14, tweede lid, van de Regeling niet in behandeling genomen.
Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Verzoekster wijst er daarbij op dat onderdeel III.A.1 van bijlage 3 van de Regeling ziet op het al dan niet bestaan van gelieerdheid met een andere in deze relevant te achten instelling en dat verzoekster heeft aangegeven dat er geen relevant te achten overeenkomsten in dit opzicht bestaan. Aldus is het in het kader van deze Aanvraag niet noodzakelijk, althans zo heeft verzoekster dit onderdeel van de Regeling begrepen en mogen begrijpen, om de omschreven punten verder of anders toe te lichten dan zij reeds in de Aanvraag heeft gedaan. De informatie waarom is verzocht biedt geen ander of ruimer beeld dan reeds is verstrekt. Dat verzoekster over een aandeelhoudersregister beschikt is vanzelfsprekend, doch verzoekster meende dat dergelijke stukken slechts in verweerders bezit hoefden te zijn, voor zover nodig in verband met de gelieerdheidstoets. Verzoekster heeft immers aangegeven hoe het aandelenkapitaal is verdeeld, hoe groot dit is, wie bestuurders zijn et cetera.
De enige in dit opzicht mogelijk relevant te achten overeenkomst die verzoekster met een derde is aangegaan is, zoals ook uit de Aanvraag blijkt, met De Hoge Noot B.V., Mediad B.V. en Merwede Ventures B.V.. Uit dit document blijkt dat alsdan Arrow Classic Rock Radio B.V. gerechtigd zal zijn om 60% van de geplaatste aandelen in verzoekster tegen nominale waarde over te nemen. Het is verzoekster geheel onduidelijk met welke reden op dit punt nadere informatie noodzakelijk is. Gevraagd wordt naar zaken die niet bestaan of niet aan de orde zijn. Informatie die wel van belang is, waaronder de overeenkomsten met Sky Radio en voornoemde financiers, is door verzoekster verstrekt.
Dat het als bijlage D1 gehanteerde model niet is bijgevoegd, kan verzoekster niet verklaren. Naar haar overtuiging is dit schema ingevuld bij de stukken gevoegd. Uit het schema volgt dat dagelijks voor 98% zal worden voldaan aan de in dat schema gestelde voorwaarden, hetgeen een ruime overschrijding van de minimumgrens van 50% meebrengt. Dat zij dit werkelijk heeft ingevuld volgt naar haar mening reeds uit de managementsamenvatting. Het is voor verzoekster dan ook een raadsel dat het schema niet bij de Aanvraag zou zitten, temeer zij geen enkel motief heeft om een dergelijk schema niet in te leveren.
Verzoekster heeft de voorzieningenrechter primair verzocht een voorziening te treffen, met als effect dat de Aanvraag van verzoekster alsnog in behandeling wordt genomen, zodat er geen sprake behoeft te zijn van onomkeerbare gevolgen. Verzoekster meent verweerder wel geïnformeerd te hebben over het al dan niet gelieerd zijn aan omroeporganisaties die reeds over een FM frequentie beschikken en dat de gevraagde stukken hetzij niet bestaan, hetzij geen ander licht op de zaak werpen. Verzoekster is van mening dat - gelet op de context waarin om deze stukken is verzocht - zij niet gehouden was deze (nu reeds) bij haar Aanvraag te voegen. Verzoekster staat bovendien voor een raadsel hoe het komt dat het schema (bijlage D1) bij de Aanvraag ontbreekt.
Verzoekster stelt nu de dupe te worden van een onderdeel van de Regeling dat in het geheel niet op haar van toepassing is nu deze juist is geschreven ter bescherming van nieuwkomers als verzoekster. Verzoekster is van mening dat de conclusie die verweerder thans verbindt aan het ontbreken van stukken, waarvan de inhoud in ieder geval elders in de Aanvraag staat toegelicht, niet evenredig en onrechtmatig is. Verzoekster is bereid alsnog het aandeelhoudersregister over te leggen, omdat verzoekster geen enkele reden heeft om hier geheimzinnig over te doen. Zij heeft immers geen gelieerdheid met derden, anders dan in de Aanvraag vermeld. Verzoekster wijst er verder op dat bij de vorige verdeling, partijen in een veel later stadium in de gelegenheid zijn gesteld het aangegeven percentage te wijzigen of toe te lichten. Verzoekster ziet niet in waarom dit niet bij haar Aanvraag, zonodig, ook aan de orde zou kunnen zijn.
Naar de mening van verzoekster komt aan de Minister een grote mate van beleids- en beoordelingsvrijheid toe. Verzoekster meent dan ook dat het verweerder zonder problemen vrij staat om de Aanvraag van verzoekster inhoudelijk te beoordelen.
Verweerder heeft de stellingen van verzoekster gemotiveerd bestreden.
Verweerder wijst er in de eerste plaats op dat een belangrijk uitgangspunt bij de verdeling van de schaarse frequentieruimte het waarborgen van diversiteit is, zowel wat betreft programma-aanbieders als het programma-aanbod. Dit wordt gewaarborgd door de toegang tot de ether open te stellen voor in beginsel zo veel mogelijk verschillende programma-aanbieders. Te dien aanzien wordt allereerst nagegaan of onderling verbonden aanvragers in hun aanvragen gezamenlijk niet meer hebben aangevraagd dan een afzonderlijke aanvrager mag aanvragen. In het aanvraagdocument, zijnde de handleiding voor het opstellen en indienen van een aanvraag, valt te lezen dat een aanvraag pas in behandeling wordt genomen indien de gegevens en bescheiden conform bijlage 3 van de Regeling zijn bijgevoegd. Bovendien is in de handleiding een aparte paragraaf opgenomen waarin nog eens wordt aangegeven welke gegevens op grond van de Regeling moeten worden verstrekt ten behoeve van de beoordeling van de gelieerdheid. Daaronder valt in ieder geval de informatie als bedoeld in artikel 8 en onderdeel III.A.1. van bijlage 3 van de Regeling.
Verweerder wijst er verder op dat verzoekster op 12 september 2003 een "blanco aanvraag" heeft ingediend, waarbij vrijwel alle gegevens en bescheiden die op grond van de Regeling dienden te worden verstrekt ontbraken. Nadat verzoekster bij brief van 19 september 2003, overeenkomstig artikel 14 van Regeling, in de gelegenheid is gesteld dit verzuim te herstellen, waarbij in de bijlage is onderstreept om welke gegevens en bescheiden het precies ging, heeft verzoekster na ommekomst van de termijn onder III.A.1 vermeld:
"Er is bij A.S.O. Radio B.V. geen sprake van een situatie waarbij er sprake is of kan zijn van verbondenheid met een andere aanvrager of vergunninghouder, zodanig dat er sprake is van eenzelfde instelling in de zin van artikel 82f Mediawet. Gelet op de oprichtingsdatum van de vennootschap (9 september 2003) als ook de looptijd van het eerste boekjaar, dat voortduurt tot 31 december 2004, beschikt aanvrager niet over een jaarrekening (en kan of behoeft zij daarover ook nog niet te beschikken). Er is geen sprake van beschermingsconstructies."
Verweerder stelt zich dienaangaande op het standpunt dat deze informatie geen beschrijving bevat die inzicht biedt in de vraag of sprake is van een zodanige verbondenheid met andere aanvragers dat sprake is van eenzelfde instelling in de zin van artikel 82f, eerste lid, van de Mediawet, en meent dan ook dat de aanvraag terecht buiten behandeling is gesteld. De gelieerdheidstoets kan slechts dan goed uitgevoerd worden indien alle aanvragers tijdig alle relevante informatie verstrekken. Verweerder heeft hiertoe meer informatie nodig dan de aanvrager voor zich meent te moeten verstrekken. Is bepaalde informatie niet voorhanden dan dient dat door de aanvrager gemotiveerd aangegeven te worden, zoals is weergegeven in de brief van 19 september 2003. Verweerder stelt in het licht van de Regeling hooguit een zekere beoordelingsruimte te hebben met betrekking tot de vraag of de beschrijving voldoende inzicht biedt in de eventuele gelieerdheid.
Verweerder acht de in de Regeling neergelegde voorschriften niet onevenredig in verhouding tot de daarmee te dienen doelen. Er is naar de mening van verweerder een zwaarwegend belang gemoeid met het op doelmatige wijze kunnen uitvoeren van de gelieerdheidstoets, die van belang is voor het waarborgen van de pluraliteit. Voorts meent verweerder dat in een zo vroeg mogelijk stadium dient te worden beschikt over de juiste informatie, teneinde te voorkomen dat een aanvrager in een later stadium alsnog wordt uitgesloten van verdere deelname aan de vergelijkende toets of dat een verleende vergunning wordt ingetrokken, hetgeen in het uiterste geval opnieuw een verdelingsronde noodzakelijk kan maken. Voorts wijst verweerder er op dat het stelsel erin voorziet dat op korte termijn en op doelmatige wijze tot een goede verdeling van de frequenties kan worden gekomen. Daarvoor is het noodzakelijk dat er één moment wordt aangewezen waarop alle - voor de verdeling - noodzakelijke informatie binnen moet zijn.
Verweerder stelt zich verder op het standpunt dat verzoekster welbewust het risico heeft genomen dat haar aanvraag als niet-volledig buiten behandeling zou worden gesteld, zodat zij zich er thans niet op kan beroepen dat de regels jegens haar onevenredig uitwerken. Verzoekster heeft er immers zelf voor gekozen eerst een "blanco-aanvraag" in te dienen en de gegevens pas in de herstelfase aan te leveren. Hierdoor heeft zij de kans voorbij laten gaan dat verweerder de onvolledigheid van haar aanvraag op een groter detailniveau zou signaleren en (zonodig) bijtijds zou bijsturen.
Dat bijlage D1, behorende bij in bijlage 8 bij de Regeling opgenomen modelbedrijfsplan, niet bij de stukken zit dient naar de mening van verweerder voor rekening van verzoekster te komen. Vaststaat dat verweerder het schema niet in de aanvraag van verzoekster heeft aangetroffen, noch in het origineel noch in de meegeleverde kopieën.
Verweerder merkt dienaangaande nog op dat het schema een vernieuwing is ten opzichte van de vorige vergelijkende toets. Daarbij bleek dat niet eenvoudig viel vast te stellen welke muziekpercentages de aanvragers van de verschillende landelijke FM-kavels beoogden te realiseren. Doordat de muziekpercentages van belang waren om te kunnen beoordelen of een aanvrager voldeed aan de minimumeisen van de Regeling aanvraag en vergelijkende toets vergunningen commerciële radio-omroep 2003 en in hoeverre meer dan het vereiste minimum werd geboden, is destijds besloten om de aanvragers alsnog een schema te laten invullen waarin de percentages op overzichtelijke wijze moesten worden aangegeven. In de Regeling is thans het schema geïncorporeerd. Immers juist het verstrooien van percentages door de rest van de aanvraag heen maakte het bij de vorige vergelijkende toets moeilijk om de aanvragen op dit punt op een zorgvuldige wijze met elkaar te kunnen vergelijken. Om elk misverstand te voorkomen moest daarom in de onderhavige procedure bij voorbaat van het schema worden gebruikgemaakt. Doordat verzoekster dat niet heeft gedaan is een verplichting op grond van artikel 8 van de Regeling niet nagekomen.
Naar de mening van verweerder zijn er geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die de conclusie rechtvaardigen dat van het toepassen van de Regeling zou moeten worden afgezien. Verzoekster was volledig op de hoogte van het feit dat een aanvraag pas in behandeling kon worden genomen indien de beschrijving conform bijlage 3 van de Regeling was bijgevoegd en dat het verstrekken van onvolledige informatie tijdens de aanvraagprocedure er toe zou leiden dat de aanvraag niet in behandeling zou worden genomen.
Ten aanzien van hetgeen door verzoekster is gevraagd overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
Niet in geschil is dat het bestreden besluit, waarbij de aanvraag van verzoekster niet in behandeling is genomen en dat materieel kan worden geduid als de afwijzing van de aanvraag van verzoekster op grond van artikel 3.6, tweede lid, aanhef en onder c, van de Tw, een besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb waartegen rechtsmiddelen kunnen worden aangewend.
De voorzieningenrechter heeft geconstateerd dat eiseres er bij brief van 19 september 2003 op is gewezen dat vrijwel alle gegevens en bescheiden die op grond van de Regeling dienden te worden verstrekt ontbraken. Als bijlage is bij die brief bijlage 3 van de Regeling bijgevoegd, waarbij onderstreept is aangegeven welke gegevens en bescheiden er ontbraken. Verder is verzoekster er in die brief op gewezen dat voorzover een onderdeel niet op haar van toepassing zou zijn, verzoekster dit dan expliciet diende aan te geven. Bovendien is daarbij vermeld dat de aanvraag op grond van artikel 14, derde lid, van de Regeling niet in behandeling zal worden genomen indien het verzuim niet binnen de genoemde termijn zou zijn hersteld.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat in bijlage 3, als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Regeling, een aantal stukken, waaronder het aandeelhoudersregister, met name worden genoemd en dat voor het overige de gewenste informatie op een niet voorgeschreven wijze kan worden verstrekt. Vast staat dat eiseres na verzuimherstel zowel heeft nagelaten de gevraagde informatie als bedoeld in bijlage 3, onderdeel III.A.1, onderdeel 1, punten a tot en met f, bij de Regeling genoemde onderwerpen als bijlage D1, behorende bij het in bijlage 8 bij de Regeling opgenomen model bedrijfsplan, te overleggen.
De voorzieningenrechter heeft vervolgens vastgesteld dat door verzoekster niet is betwist dat zij de in het bestreden besluit genoemde verzuim heeft gepleegd. Verzoekster heeft bovendien niet ontkend dat zij bijvoorbeeld het met name genoemde aandeelhoudersregister best had kunnen overleggen. Zij verkeerde enkel in de overtuiging dit niet te hoeven doen.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan evenwel niet staande worden gehouden dat verweerder slechts in algemene zin om informatie heeft verzocht. Bij brief van 19 september 2003 is op ondubbelzinnige wijze aangegeven hetgeen overgelegd diende te worden. Het subjectieve oordeel van verzoekster, zoals zij heeft weergegeven onder item III.A.1, na ommekomst van de hersteltermijn, voldoet daar geenszins aan. Bovendien kan uit hetgeen eiseres onder item III.A.1. heeft verklaard niet opgemaakt worden dat de door verweerder gevraagde stukken bij haar niet aanwezig zijn.
Gelet hierop staat het vast dat niet is voldaan aan de eisen, gesteld in artikel 8 van de Regeling.
Dat eiseres thans stelt dat zij uiteraard in staat is het aandeelhoudersregister te verstrekken en dat ook graag wil doen, doch in de veronderstelling verkeerde dat zij niet gehouden was deze (nu reeds) bij haar Aanvraag in te dienen en te kunnen volstaan met haar zienswijze, dient naar het oordeel van de voorzieningenrechter volledig voor haar rekening te worden gelaten. Dit laatste geldt tevens voor de omstandigheid dat het ontbreken van bijlage D1 wellicht is veroorzaakt door interne organisatorische problemen aan de zijde van verzoekster.
Nu verzoekster niet heeft voldaan aan de eisen, gesteld in artikel 8 van de Regeling, is in het derde lid van artikel 14 van de Regeling bepaald dat de aanvraag niet in behandeling wordt genomen. De voorzieningenrechter merkt hierbij op dat verweerder bij het bestreden besluit ten onrechte heeft gesteld de aanvraag op grond van het tweede lid, van de Regeling niet in behandeling te nemen. Om reden dat verweerder deze kennelijke verschrijving in de beslissing op bezwaar kan corrigeren - zoals zijn gemachtigde ter zitting heeft aangekondigd te zullen gaan doen - acht de voorzieningenrechter hierin geen grond aanwezig voor het oordeel dat het verzoek van verzoekster dient te worden toegewezen.
Anders dan verzoekster is de voorzieningenrechter van oordeel dat gelet op de imperatieve redactie van het derde lid van het meergenoemde artikel 14 van de Regeling, verweerder in dezen geen ruimte heeft voor een belangenafweging. Voor verweerder bestaat te dien aanzien niet meer dan een beoordelingsruimte terzake van de vraag of het geconstateerde verzuim al dan niet is hersteld. Dat er geen sprake is geweest van een voldoende herstel is hiervoor reeds vastgesteld. Verweerder is derhalve, gelet op het derde lid van artikel 14 van de Regeling, gehouden de Aanvraag van verzoekster niet in behandeling te nemen. De voorzieningenrechter merkt hierbij op de onderhavige Regeling in dit opzicht, zowel ten behoeve van een doelmatige procedure als in het licht van het rechtszekerheidsbeginsel, niet onredelijk te achten. Niet kan immers worden gesteld dat verweerder het niet in redelijkheid noodzakelijk heeft kunnen achten als uitgangspunt te hanteren dat er één moment wordt aangewezen waarop alle voor de verdeling noodzakelijke informatie binnen moet zijn.
De verwijzing van verzoekster terzake van het niet overleggen van meergenoemde bijlage D1 naar de vorige vergelijkende toets, waarbij aanvragers eerst in de loop van de procedure hun percentages schematisch mochten weergeven, kan verzoekster evenmin baten, nu bij de onderhavige Regeling er ter voorkoming van misverstanden te dien aanzien immers bewust voor een gewijzigde procedure is gekozen, waarbij de objectiviteit, de transparantie en de rechtszekerheid wordt verhoogd.
Uit het voorgaande volgt dat in bezwaar het bestreden besluit naar verwachting in stand zal blijven, zodat er geen aanleiding is voor het treffen van een voorlopig voorziening ten aanzien van dit besluit.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding.
Gelet op het voorgaande wordt als volgt beslist.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter,
recht doende:
wijst het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. van den Hurk als voorzieningenrechter.
De beslissing is, in tegenwoordigheid van mr. A. Vermaat als griffier, uitgesproken in het openbaar op
11 november 2003.
De griffier: De voorzieningenrechter:
Afschrift verzonden op: