ECLI:NL:RBROT:2002:AF0707

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 november 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02-/02947 VTELEC
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • Th.G.M. Simons
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening voor FM-frequenties door I.D.&T. Radio B.V.

Op 18 november 2002 deed de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam uitspraak in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening door I.D.&T. Radio B.V. De zaak ontstond naar aanleiding van een aanvraag voor een vergunning voor het gebruik van FM-frequenties, ingediend op 9 september 2002. De Directeur Informatie-infrastructuur van het ministerie van Economische Zaken reageerde op deze aanvraag op 16 oktober 2002, waarop I.D.&T. bezwaar maakte. Op 1 november 2002 verzocht I.D.&T. de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter overwoog dat op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed dat vereist. De rechter benadrukte dat zijn oordeel voorlopig is en niet bindend voor de uiteindelijke beslissing op bezwaar of in de hoofdzaak. De voorzieningenrechter concludeerde dat de brief van 16 oktober 2002 niet kan worden aangemerkt als een uitdrukkelijke weigering om een besluit te nemen op de aanvraag van I.D.&T. De voorzieningenrechter oordeelde dat het verzoek om voorlopige voorziening kennelijk ongegrond was en wees het verzoek af.

De uitspraak benadrukte dat de Directeur Informatie-infrastructuur niet expliciet had geweigerd om op de aanvraag te beslissen, en dat de brief van 16 oktober 2002 slechts een mededeling van feitelijke aard was. De voorzieningenrechter besloot dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier, mr. P. Hirschhorn, en is openbaar uitgesproken op 18 november 2002.

Uitspraak

RECHTBANK TE ROTTERDAM
Voorzieningenrechter
Reg.nr.: VTELEC 02/2947-SIMO
Uitspraak
naar aanleiding van het verzoek om voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met de procedure tussen
I.D.&T. Radio B.V., gevestigd te Amsterdam, verzoekster,
gemachtigde mr. H.J. Breeman, advocaat te Rotterdam,
en
de staatssecretaris van Economische Zaken, mede als rechtsopvolger van de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat, verweerder,
gemachtigde mr. A.J. Boorsma, advocaat te Den Haag.
1. Ontstaan en loop van de procedure
Bij brief van 9 september 2002 heeft verzoekster een vergunning voor het gebruik van een of meer FM-(ether)frequenties aangevraagd.
Bij brief van 16 oktober 2002 heeft de Directeur Informatie-infrastructuur van het Directoraat-Generaal Telecommunicatie en Post van het ministerie van Economische Zaken daarop gereageerd.
Verzoekster heeft bij brief van 21 oktober 2002 daartegen bezwaar gemaakt.
Voorts heeft verzoekster bij faxbericht van 1 november 2002, aangevuld bij faxbericht van 5 november 2002, de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft bij brief van 13 november 2002 enkele door de voorzieningenrechter aan hem voorgelegde vragen beantwoord, waarop verzoekster bij faxbericht van 14 november 2002 heeft gereageerd.
2. Overwegingen
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Voorzover de daartoe uit te voeren toetsing meebrengt dat de rechtmatigheid van het bestreden besluit wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat oordeel niet bindend voor de beslissing op bezwaar of eventueel in de hoofdzaak.
Voor het overigens toepasselijke wettelijke kader en de van belang zijnde feiten verwijst de voorzieningenrechter naar de uitspraken van 24 juli 2002 (reg.nrs. VTELEC 02/1169-SIMO e.a.), 11 oktober 2002 (reg.nrs. VTELEC 02/2258-SIMO e.a.) en heden (reg.nr. VTELEC 02/2910-SIMO).
Voor de beoordeling van het onderhavige verzoek zijn voorts de volgende feiten en omstandigheden van belang.
Verzoekster heeft bij de brief van 9 september 2002 "zekerheidshalve, namelijk voor het geval de huidige situatie (voorlopig) niet zal wijzigen" een aanvraag ingediend om een vergunning "voor het gebruik van de thans beschikbare en ongebruikte frequenties voor landelijke commerciële radio-omroep, zoals opgesomd in bijgaande brief met bijlagen van (…) Nozema N.V. van 2 september 2002, met het verzoek deze vergunning overeenkomstig artikel 3.3. van de Telecommunicatiewet op de kortst mogelijke termijn aan I.D.&T. Radio B.V. te verlenen."
Bij de brief van 16 oktober 2002 heeft de Directeur Informatie-infrastructuur van het Directoraat-Generaal Telecommunicatie en Post van het ministerie van Economische Zaken aan verzoekster het volgende bericht:
"Hierbij bevestig ik de ontvangst van uw brief van 9 september waarin u namens I.D.&T. een aanvraag indient voor het in gebruik nemen van een ongebruikte frequentie indien de situatie niet zou wijzigen. Ik heb uw brief in goede orde ontvangen.
Op 11 oktober jl heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat het kabinet de etherfrequenties mag verdelen onder commerciële radiozenders via een vergelijkende toets. Het kabinet moet wel uiterlijk op 1 januari 2003 de verdeling aankondigen en op 1 juni de frequenties in gebruik geven. Bijgevoegd vindt u een kopie van de uitspraak van de voorzieningenrechter.
Ik hoop u hierbij voldoende te hebben geïnformeerd over de huidige stand van zaken."
Het verzoek om voorlopige voorziening strekt er - zakelijk weergegeven - toe dat, onder oplegging van een dwangsom, verweerder wordt opgedragen (alsnog) op korte termijn een tussentijdse (her)verdeling van de thans vrij beschikbare frequenties te entameren.
Verzoekster heeft zich daarbij op het standpunt dat de brief van 16 oktober 2002 moet worden aangemerkt als de schriftelijke weigering een besluit te nemen (vgl. artikel 6:2, aanhef en onder a, van de Awb).
Anders dan verzoekster ziet de voorzieningenrechter, nog daargelaten of de Directeur Informatie-infrastructuur van het Directoraat-Generaal Telecommunicatie en Post van het ministerie van Economische Zaken bevoegd is te besluiten op een aanvraag om een frequentievergunning, in de brief van 16 oktober 2002 niet een - uitdrukkelijke - weigering om een besluit op de aanvraag van verzoekster van 9 oktober 2002 te nemen. Mede gelet op het "voorwaardelijke" karakter van die aanvraag, kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter in de brief van 16 oktober 2002 niet meer worden gelezen dan een mededeling van feitelijke aard omtrent de stand van zaken.
Hieruit volgt dat verweerder het tegen de brief van 16 oktober 2002 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk zal dienen te verklaren. Het verzoek om voorlopige voorziening is daarom kennelijk ongegrond, zodat de voorzieningenrechter, gelet op artikel 8:83, derde lid, van de Awb, uitspraak kan doen zonder dat een zitting heeft plaatsgevonden.
Met verwijzing naar de uitspraak van heden (reg.nr. VTELEC 02/2910-SIMO) merkt de voorzieningenrechter ten overvloede nog op, dat indien verweerder thans op de aanvraag van verzoekster zou (moeten) beslissen, verweerder - gelet op het in rubriek 2.5.4 van de uitspraak van 11 oktober 2002 (reg.nrs. VTELEC 02/2258-SIMO e.a.) overwogene - die aanvraag op grond van artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder b, van de Telecommunicatiewet zou moeten afwijzen.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding.
Gelet op het voorgaande wordt als volgt beslist.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter,
recht doende:
wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. Th.G.M. Simons als voorzieningenrechter.
De beslissing is, in tegenwoordigheid van mr. P. Hirschhorn als griffier, uitgesproken in het openbaar op 18 november 2002.
De griffier: De voorzieningenrechter:
Afschrift verzonden op: