Meervoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Reg.nrs.:
TELEC 01/2005-SIMO
TELEC 01/2156 t/m 01/2160-SIMO
TELEC 01/2189-SIMO
1. Wegener Radio en Televisie B.V., gevestigd te Amsterdam, eiseres (hierna: Wegener) (reg.nr. TELEC 01/2005-SIMO),
gemachtigde mr. R.P.J. Ribbert, advocaat te Amsterdam;
2. Jazz Radio B.V., gevestigd te Amsterdam, eiseres (hierna: Jazz Radio) (reg.nr. TELEC 01/2156-SIMO),
gemachtigde mr. P.A. Ruig, advocaat te Den Haag;
3. AM Nieuwsbeheer B.V., gevestigd te Amsterdam, eiseres (hierna: AM Nieuwsbeheer) (reg.nr. TELEC 01/2157-SIMO),gemachtigde mr. P.A. Ruig;
4. Sky Radio Ltd., gevestigd te Londen, eiseres (hierna: Sky Radio) (reg.nr. TELEC 01/2158-SIMO),
gemachtigde mr. E.J. Dommering, advocaat te Amsterdam;
5. Classic FM Plc., gevestigd te Londen, eiseres (hierna: Classic FM) (reg.nr. TELEC 01/2159-SIMO),
gemachtigde mr. E.J. Dommering;
6. Vrije Radio Omroep Nederland N.V., gevestigd te Hilversum, eiseres (hierna: VRON) (reg.nr. TELEC 01/2160-SIMO), gemachtigde mr. A.J.H.W.M. Versteeg, advocaat te Amsterdam;
7. Publimusic B.V., gevestigd te Hilversum, eiseres (hierna: Publimusic) (reg.nr. TELEC 01/2189-SIMO),
gemachtigde mr. M.B.W. Biesheuvel, advocaat te Den Haag,
de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat, verweerder,
gemachtigden mr. A.B. van Rijn en mr. A.J. Boorsma, beiden advocaat te Den Haag.
1. Ontstaan en loop van de procedures
Bij - zeven - besluiten van 21 augustus 2001 heeft verweerder beslist op de bezwaren van eiseressen tegen de - zes - besluiten van 27 juli 2000 en de - drie - besluiten van 10 augustus 2000 waarbij de aan hen verleende vergunningen voor het gebruik van (ether)frequenties zijn verlengd tot 1 september 2001 of zoveel eerder als de nieuwe verdeling van frequenties wordt geïmplementeerd.
Tegen deze besluiten (hierna: de bestreden besluiten) hebben de gemachtigden van eiseressen - afzonderlijk - beroep ingesteld.
De rechtbank heeft de onderhavige zaken en de zaak met het reg.nr. TELEC 01/2190-SIMO ter behandeling gevoegd.
Verweerder heeft bij brief van 25 februari 2002 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 maart 2002. Eiseressen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden; wat Sky Radio en Classic FM betreft tevens door mr. M.I. Lindenkamp, kantoorgenoot van hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden en tevens door hun kantoorgenoot mr. E. Steyger.
Na de sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank de behandeling van de gevoegde zaken gedeeltelijk gesplitst.
Ingevolge artikel 3.3, eerste lid, van de Telecommunicatiewet (hierna: Tw) is voor het gebruik van frequentieruimte een vergunning vereist van de minister van Verkeer en Waterstaat (hierna: de minister), welke op aanvraag kan worden verleend.
Op grond van artikel 20.3, eerste lid, van de Tw wordt een machtiging die is verleend krachtens artikel 17, eerste lid, van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen (hierna: WTV) gelijkgesteld met een vergunning verleend krachtens artikel 3.3, eerste lid, van de Tw.
Krachtens artikel 9 van het Besluit overgangsrecht Tw in verbinding met artikel 8 van het Besluit overgangsrecht Tw en artikel 20.3, eerste lid, van de Tw behouden met vergunningen gelijkgestelde machtigingen hun werkingsduur.
In artikel 3.3, negende lid (tot 26 juli 2001: zevende lid), van de Tw is bepaald dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld ter zake van onder meer de verlenging van vergunningen.
Ingevolge artikel 3.3, tiende lid (tot 26 juli 2001: achtste lid), van de Tw wordt de vergunning verleend voor een bij die vergunning te bepalen termijn en kan zij worden verlengd met een door de minister te bepalen termijn.
Artikel 9 van het Frequentiebesluit luidt:
"1. Onze Minister kan een vergunning die is verleend door middel van een veiling of een vergelijkende toets niet verlengen, tenzij het algemeen maatschappelijk, cultureel of economisch belang verlenging naar het oordeel van Onze Minister vordert en de vergunninghouder uiterlijk een jaar, doch niet eerder dan twee jaar voor het tijdstip waarop de periode waarvoor de vergunning is verleend, is verstreken, schriftelijk om verlenging heeft verzocht.
2. Indien de vergunning betrekking heeft op frequentieruimte bestemd voor de categorie commerciële omroep besluit Onze Minister over een verzoek tot verlenging als bedoeld in het eerste lid, niet dan in overeenstemming met Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.
3. In het geval een vergunning wordt verlengd kunnen de aan de vergunning verbonden voorschriften en beperkingen worden gewijzigd en kunnen nieuwe voorschriften en beperkingen aan de vergunning worden toegevoegd."
Het kabinet is - al sedert in elk geval 1997 - voornemens over te gaan tot een integrale herverdeling van het frequentiespectrum voor de publieke en de commerciële radio-omroep (veelal aangeduid als zero base). Wat de (her)verdeling van de etherfrequenties voor de commerciële omroep betreft, is daarbij steeds uitgangspunt geweest dat zulks door middel van een veiling zal geschieden.
In 1997 heeft een tussentijdse verdeling plaatsgevonden van frequenties bestemd voor de landelijke commerciële omroepen en in 1998 voor de niet-landelijke commerciële omroepen (veelal aangeduid als pakket I, respectievelijk pakket II). Daarbij heeft het kabinet telkens kenbaar gemaakt dat voorafgaand aan zero base geen verdere tussentijdse verdelingen van frequenties meer zouden plaatsvinden.
Eiseressen verzorgen, met gebruikmaking van de aan hen in het kader van pakket I krachtens artikel 17, eerste lid, van de WTV voor de periode tot 1 september 2000 verleende (dan wel verlengde) machtigingen (die thans ingevolge artikel 20.3, eerste lid, van de Tw worden gelijkgesteld met een vergunning verleend krachtens artikel 3.3, eerste lid, van de Tw) de volgende commerciële radioprogramma's: Wegener: Radio 10 FM; Jazz Radio: (thans) Business Nieuws Radio; AM Nieuwsbeheer: Business Nieuws Radio; Sky Radio: Sky Radio; Classic FM: Classic FM; VRON: Radio 538; Publimusic: Noordzee FM.
De implementatie van zero base was aanvankelijk voorzien per 1 september 1999. Door oorzaken van in overwegende mate technische aard is de implementatietermijn enkele malen opgeschoven.
In verband daarmee heeft verweerder bij de besluiten van 27 juli 2000 en 10 augustus 2000, naar aanleiding van hun aanvragen, de aan eiseressen verleende vergunningen (evenals de overige in het kader van pakket I en pakket II verleende dan wel verlengde vergunningen) met toepassing van artikel 9 van het Frequentiebesluit en artikel 3.3, achtste lid (oud), van de Tw verlengd tot 1 september 2001 of zoveel eerder als de nieuwe verdeling van frequenties wordt geïmplementeerd.
Bij brief van 2 februari 2001 heeft het kabinet de Tweede Kamer bericht dat de (afronding van de) veiling was voorzien in september 2001 en de (afronding van de) implementatie omstreeks januari 2002. Vervolgens is tussen het kabinet en de Tweede Kamer een discussie ontstaan over - onder meer - het verdelingsmechanisme, welke heeft geleid tot de instelling van de zogenoemde commissie-Bouw. Bij brief van 23 maart 2001 heeft het kabinet het rapport van de commissie-Bouw en het kabinetsstandpunt daaromtrent aan de Tweede Kamer aangeboden. Daarbij is vermeld dat indien uitvoering van de voorstellen van de commissie-Bouw op onoverkomelijke problemen zou blijken te stuiten, het kabinet zou terugvallen op de oorspronkelijke keuze voor verdeling door middel van een veiling.
Op 26 juni 2001 heeft het kabinet de Tweede Kamer bericht dat inderdaad moet worden vastgehouden aan een veiling als verdelingsmechanisme. Daarbij is, in algemene termen, tevens aangegeven dat het in de brief van 2 februari 2001 opgenomen tijdschema (verder) onder druk is komen te staan. Op 4 en 5 juli 2001 heeft overleg plaatsgevonden tussen het kabinet en de Tweede Kamer. Bij die gelegenheid is de - aldus aangeduide - motie-Wagenaar aanvaard, waarin het kabinet wordt verzocht de technische en juridische merites in kaart te brengen van de mogelijkheden tot verdeling door middel van een vergelijkende toets waarbij soortgelijke criteria als bij de verdeling van pakket II worden gehanteerd, alsmede zorg wordt gedragen voor diversiteit door middel van - kort gezegd - compartimentering van enkele kavels.
In verband daarmee heeft verweerder bij besluiten van 17 augustus 2001, naar aanleiding van hun aanvragen, de aan eiseressen verleende vergunningen (evenals de overige in het kader van pakket I en pakket II verleende dan wel verlengde vergunningen) opnieuw verlengd, ditmaal tot 1 september 2002. Ook tegen die besluiten hebben eiseressen (en anderen) bezwaar gemaakt, waarop verweerder inmiddels heeft beslist. Tegen die beslissingen op bezwaar hebben eiseressen (en anderen) vervolgens eveneens beroep ingesteld.
Bij brief van 31 augustus 2001 heeft het kabinet aan de motie-Wagenaar uitvoering gegeven. In die brief concludeert het kabinet dat een vergelijkende toets met soortgelijke criteria als bij de verdeling van pakket II niet mogelijk is. De gewenste compartimentering staat daar los van en kan zowel bij een veiling als bij een vergelijkende toets worden toegepast. Een breder opgezette vergelijkende toets met toepassing van inhoudelijke/kwalitatieve criteria acht het kabinet op zichzelf wel mogelijk, maar niet wenselijk. Het kabinet houdt daarom vast aan een veiling als verdelingsmechanisme, waarbij het kabinet ervan uitgaat dat de implementatie per 1 september 2002 wordt afgerond.
Ter zitting van 24 oktober 2001 in het kader van de behandeling van de zaak met het reg.nr. VTELEC 01/2232-SIMO en ter zitting van 1 november 2001 in het kader van de behandeling van de zaak met het reg.nr. VTELEC 01/2318-SIMO heeft verweerder ten overstaan van de president van deze rechtbank verklaard dat het streven was om in januari 2002 een besluit op grond van artikel 3, eerste en derde lid, van het Frequentiebesluit te nemen, waarna de veiling in mei/juni 2002 haar beslag zou kunnen krijgen. Vervolgens zou vanaf september 2002 de implementatie een aanvang kunnen nemen. De afronding van de - gefaseerde - implementatie was voorzien tegen het einde van 2002. Verweerder achtte dit door hem gepresenteerde tijdschema zowel uit organisatorisch als uit technisch oogpunt goed haalbaar. Verweerder heeft verder aangegeven dat ervan kon worden uitgegaan dat de internationale coördinatie van de zero base-frequenties tegen het einde van 2001 zou zijn voltooid.
Bij brief van 1 februari 2002 heeft het kabinet de Tweede Kamer bericht dat er thans geen beletselen van technische aard meer zijn om tot een (her)verdeling van de zero base-frequenties over te gaan. Het kabinet heeft in die brief voorts kenbaar gemaakt dat inmiddels is gekozen voor een tijdelijke verdeling voor de periode van 1 september 2002 tot 1 september 2003. Daarbij zijn uit de zero base-frequenties ten behoeve van de landelijke commerciële omroep negen kavels met FM-frequenties en drie kavels met AM-frequenties samengesteld. De tijdelijke verdeling houdt allereerst in dat de vergunningen van de zittende partijen opnieuw worden verlengd, ditmaal tot 1 september 2003, en wel in de vorm van een tijdelijke vergunning voor een van de zero base-kavels, waarvan zoveel als mogelijk is de kernfrequenties van de huidige FM-pakketten deel uitmaken. De daarna resterende kavels zullen in het kader van de tijdelijke verdeling door middel van een voor tijdelijk gebruik ingerichte vergelijkende toets worden toegekend. Vóór afloop van de termijn van de nieuwe tijdelijke vergunningen zal een definitieve verdeling voor de duur van acht jaar moeten plaatsvinden, die zal ingaan per 1 september 2003. Het wordt aan het nieuwe kabinet overgelaten te besluiten omtrent het verdelingsmechanisme.
2.3. Standpunten van partijen
Bij de bestreden besluiten heeft verweerder de bezwaren van Wegener, Jazz Radio, AM Nieuwsbeheer, Sky Radio, Classic FM en Publimusic gedeeltelijk ongegrond en gedeeltelijk niet-ontvankelijk verklaard en het bezwaar van VRON ongegrond verklaard.
De gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaringen hebben betrekking op de door eiseressen aangevoerde bezwaren tegen het voornemen de (definitieve) verdeling van de zero base-frequenties te doen plaatsvinden door middel van het instrument veiling. Ter zitting hebben Wegener, Jazz Radio, AM Nieuwsbeheer, Sky Radio, Classic FM en Publimusic verklaard dat het beroep niet (langer) tegen dit gedeelte van de door hen bestreden besluiten is gericht.
De (gedeeltelijke) ongegrondverklaringen hebben betrekking op de door eiseressen aangevoerde bezwaren tegen de duur van de verlenging van hun vergunningen. Eiseressen zijn - ten materiële - van mening dat de vergunningen (hadden) moeten worden verlengd voor een aanmerkelijk langere periode (van vijf tot acht jaar), althans ten minste tot aan de implementatie van zero base.
Eiseressen hebben zich in dat verband primair op het standpunt gesteld dat de verlengingen ten onrechte op artikel 9 van het Frequentiebesluit in plaats van op artikel 3.3, tiende lid (tot 26 juli 2001: achtste lid), van de Tw zijn gebaseerd. Zij hebben bestreden dat de thans verlengde vergunningen door middel van een vergelijkende toets zijn verleend dan wel verlengd, zodat niet aan deze voorwaarde voor toepassing van artikel 9 van het Frequentiebesluit is voldaan. De - algemene - verlengingsbevoegdheid van artikel 3.3, tiende lid, van de Tw is niet gebonden aan de strikte criteria van artikel 9, eerste lid, van het Frequentiebesluit. In het bijzonder biedt artikel 3.3, tiende lid, van de Tw ruimte voor een volledige belangenafweging als bedoeld in artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). In dat kader dient verweerder, overeenkomstig de desbetreffende overwegingen in de uitspraken van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 25 maart 1995 (Mediaforum 1995-4, blz. 57-64) en 27 februari 2002 (Nrs. AWB 99/1039 en 99/1053), met name aandacht te besteden aan de economische en concurrentiële belangen van de zittende partijen. Die belangen wegen naar het oordeel van eiseressen zo zwaar, dat daarin een grond voor een verlenging van hun vergunningen voor een aanmerkelijk langere periode is gelegen.
Voor het geval artikel 9 van het Frequentiebeleid wèl van toepassing zou zijn, hebben eiseressen subsidiair - kort weergegeven - het volgende aangevoerd:
- Alle omstandigheden in aanmerking nemend had verweerder moeten oordelen dat de algemeen maatschappelijke, culturele of economische belangen vorderen dat de vergunningen van eiseressen voor een - veel - langere periode dan één jaar worden verlengd. De belangen van de luisteraars zijn gediend met handhaving van de voor hen inmiddels vertrouwde situatie in de ether. Het belang van behoud en verdere vergroting van de bestaande diversiteit en het huidige ontwikkelingsniveau van de commerciële radio-omroep in Nederland vergt evenzeer dat de bestaande landelijke commerciële omroepen via de ether kunnen blijven uitzenden.
- Verlenging van de vergunningen voor de duur van slechts één jaar is, in strijd met artikel 4 van Richtlijn 97/13/EG van het Europees Parlement en de Raad van 10 april 1997 betreffende een gemeenschappelijk kader voor algemene machtigingen en individuele vergunningen op het gebied van telecommunicatiediensten (Pb. EG 1997, L 117) (hierna: de Vergunningenrichtlijn) en onderdeel 4.4 van de bijlage bij de Vergunningenrichtlijn, onredelijk kort.
- Verweerder heeft gehandeld in strijd met het vertrouwensbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel. De zittende partijen mochten en mogen er, gelet op de gang van zaken rond de verdeling van pakket I en op het feit dat van enkele van hen de vergunningen al eerder waren verlengd, op vertrouwen dat zij ook na zero base via de ether kunnen blijven uitzenden. Door de opstelling van verweerder komt ook de continuïteit van hun ondernemingen ernstig in gevaar, met alle gevolgen - ook voor de werknemers - van dien.
- Verweerder heeft voorts gehandeld in strijd met het evenredigheidsbeginsel. Verweerder heeft onvoldoende oog gehad voor de economische en concurrentiële gevolgen voor de zittende partijen van een verlenging voor slechts één jaar. De aantrekkelijkheid voor adverteerders met langlopende campagnes wordt negatief beïnvloed. Aan werknemers moeten gelet op de onzekere toekomst hogere salarissen worden betaald. De investeringen die moeten worden gedaan kunnen in dat ene jaar niet worden terugverdiend en de rentabiliteit van de eerder gedane investeringen neemt af. In het bijzonder heeft verweerder voorbijgezien aan de belangen die zijn gemoeid met een versterking van de concurrentiepositie van de commerciële omroepen ten opzichte van de publieke omroepen. Door de onzekere status en de korte duur van de verlengingen zullen de commerciële omroepen juist nog verder achterop raken, hetgeen temeer klemt nu de publieke omroepen in tegenstelling tot de commerciële omroepen recht hebben op - gratis - toegang tot de kabel, bij voorrang - en eveneens gratis - toegang hebben tot FM-frequenties en bovendien beschikken over 100% landelijke dekking.
- Verweerder had reeds bij de besluitvorming op de aanvragen om verlenging kunnen en ook redelijkerwijs moeten weten dat een termijn van één jaar te kort zou zijn om - alsnog - te komen tot een definitieve (her)verdeling van de zero base-frequenties. Ten tijde van het nemen van de bestreden besluiten (op 21 augustus 2001) wist verweerder dit in elk geval; kort daarvoor (op 17 augustus 2001) had verweerder immers de vergunningen opnieuw voor één jaar verlengd. In die omstandigheden had verweerder bij de bestreden besluiten niet mogen volstaan met handhaving van de oorspronkelijke termijn en was hij gehouden de vergunningen voor een langere periode te verlengen.
- Eiseressen mochten en mogen er ten minste op vertrouwen dat hun vergunningen (zouden) worden verlengd tot het tijdstip van implementatie van zero base.
In het verweerschrift en ter zitting heeft verweerder de stellingen van eiseressen gemotiveerd weersproken.
Verweerder heeft tot de onderhavige verlengingen besloten, nadat was vastgesteld dat (de implementatie van) zero base niet zou kunnen plaatsvinden vóór het einde van de oorspronkelijke looptijd van de vergunningen van eiseressen, te weten 1 september 2000. Verweerder heeft daarbij gekozen voor verlenging voor een korte duur, te weten één jaar. In de onderhavige gedingen is - slechts - aan de orde of de beperking van de duur van de verlengingen tot één jaar rechtmatig is, hetgeen eiseressen hebben betwist.
Naar aanleiding van de primaire beroepsgrond van eiseressen overweegt de rechtbank dat verweerder terecht artikel 9 van het Frequentiebesluit aan de verlengingsbesluiten ten grondslag heeft gelegd. Met de gelijkstelling van machtigingen die zijn verleend op grond van artikel 17, eerste lid, van de WTV met vergunningen verleend krachtens artikel 3.3, eerste lid, van de Tw heeft de wetgever een zo groot mogelijke continuïteit tot stand willen brengen. Niet in geschil is dat de machtigingen destijds niet door middel van een veiling zijn verleend. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat de wijze waarop de met vergunningen gelijkgestelde machtigingen in het kader van pakket I zijn verleend dan wel verlengd, materieel niet anders kan worden geduid dan als een vergelijkende toets, zodat artikel 9 van het Frequentiebesluit met het daarbij behorende toetsingskader van toepassing is.
Alvorens de subsidiaire beroepsgronden afzonderlijk te bespreken overweegt de rechtbank in algemene zin het volgende.
Zowel uit de tekst en het stelsel als uit de totstandkomingsgeschiedenis van de Tw en het Frequentiebesluit blijkt onbetwistbaar dat uitgangspunt is dat vergunningen slechts voor een beperkte duur worden verleend en in beginsel ook niet worden verlengd. Indien frequentieruimte voor de commerciële omroep vrijvalt of nieuw beschikbaar komt, geldt als hoofdregel dat deze - althans indien sprake is van schaarste - (opnieuw) wordt verdeeld, en wel door middel van een van de procedures veiling of vergelijkende toets. Verlenging is in beginsel niet mogelijk, tenzij zich een - uitzonderlijke - situatie als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van het Frequentiebesluit voordoet. Voor toepassing van artikel 9 van het Frequentiebesluit is allereerst vereist dat het algemeen maatschappelijk, cultureel of economisch belang naar het oordeel van verweerder verlenging van een vergunning vordert. In de onderhavige gedingen is niet in geschil dat die situatie, op zichzelf, zich voordoet. Bij de daarop volgende besluitvorming over de vraag of inderdaad van de bevoegdheid tot verlenging gebruik wordt gemaakt (en zo ja, voor welke termijn), dient verweerder vervolgens de betrokken daarvoor in aanmerking komende belangen af te wegen. Die belangenafweging kan ertoe leiden dat - niettemin - van verlenging wordt afgezien (en is in elk geval ook van belang bij de besluitvorming over de termijn waarvoor wordt verlengd).
De door eiseressen in de onderhavige gedingen gekozen benadering lijkt te miskennen dat in dit stelsel van de Tw en het Frequentiebesluit geen sprake is van twee gelijkwaardige, nevengeschikte opties waaruit verweerder op grond van een volledige belangenafweging een keuze kan maken, maar van een door de wetgever uitdrukkelijk vooropgestelde hoofdregel met daarop slechts een restrictief genormeerde uitzonderingsmogelijkheid. In die zin lijkt een belangrijk deel van de argumentatie van eiseressen eerder op zijn plaats in het kader van de besluitvorming en eventuele daarop volgende procedures over het verdelingsmechanisme bij de definitieve verdeling van de zero base-frequenties.
Op het voorgaande voortbouwend overweegt de rechtbank vervolgens dat verweerder, op de in de bestreden besluiten en het verweerschrift uitvoerig uiteengezette gronden, in redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen komen dat noch in hetgeen eiseressen terzake hebben aangevoerd, noch in andere feiten en omstandigheden, een grond is gelegen om vast te stellen dat sprake is van algemene maatschappelijke, culturele of economische belangen die vorderen dat de vergunningen van eiseressen voor een - veel - langere periode dan één jaar worden verlengd.
Artikel 4 van de Vergunningenrichtlijn ziet op voorwaarden die aan algemene machtigingen mogen worden verbonden. De bijlage bij de Vergunningenrichtlijn bevat een specificatie van eisen die aan vergunningen mogen worden gesteld. Onderdeel 4.4 van die bijlage laat een maximering van de duur van de vergunning toe, onder de voorwaarde dat de duur van de vergunning niet onredelijk kort mag zijn, zulks teneinde een efficiënt gebruik van de frequentieruimte te waarborgen. Eiseressen zijn van mening dat een verlenging voor een periode van één jaar onredelijk kort is. Deze stelling berust op de premisse dat thans de duur van een nieuwe vergunning aan de orde is. De onderhavige verlengingen zien echter niet op nieuwe vergunningen, maar op reeds bestaande vergunningen. Dat voor die verlengingen afzonderlijke besluiten nodig zijn, maakt - anders dan eiseressen hebben betoogd - nog niet dat sprake is van nieuwe vergunningen. Reeds daarom treft deze beroepsgrond geen doel. Overigens is de duur van de vergunningen van eiseressen in zijn geheel genomen niet onredelijk kort en moeten eiseressen, mede gelet op de - bij hen ook op voorhand bekende - duur van de vergunningen na de verdeling van pakket I, ook zeer wel in staat worden geacht hun investeringen terug te verdienen.
Schending van het vertrouwensbeginsel is evenmin aan de orde. De onderhavige vergunningen zijn verleend dan wel verlengd in het kader van pakket I. Verweerder heeft er nimmer enige twijfel of onduidelijkheid over laten bestaan dat de verdeling van pakket I een tijdelijk karakter had. Zulks blijkt ook uitdrukkelijk uit het feit dat de vergunningen toen zijn verleend dan wel verlengd tot 1 september 2000; eiseressen hebben daartegen indertijd ook geen bezwaar gemaakt. Dit consequent gehanteerde uitgangspunt heeft verweerder ook aan de bestreden besluiten ten grondslag gelegd. Dat van enkele eiseressen de vergunningen al eerder waren verlengd, maakt het voorgaande niet anders. Het beroep op het rechtszekerheidsbeginsel stuit hierop eveneens af.
Daargelaten of, en zo ja in hoeverre, daarvoor in het uit artikel 9, eerste lid, van het Frequentiebesluit voortvloeiende toetsingskader plaats is, kan het beroep op het evenredigheidsbeginsel hoe dan ook niet slagen. Eiseressen hebben hun ondernemingsplannen immers kunnen afstemmen op de duur van de originaire vergunningen. Gesteld noch gebleken is dat zij zulks niet hebben gedaan. Eiseressen hebben als gevolg van de onderhavige verlengingen feitelijk ook één jaar langer gebruik kunnen maken van hun vergunningen dan aanvankelijk in het vooruitzicht was gesteld.
Bij (beoordeling van) de grond dat verweerder ten tijde van het nemen van de bestreden besluiten wist dat de termijn van één jaar te kort zou zijn, hebben eiseressen geen belang meer. Inmiddels zijn de vergunningen immers opnieuw voor één jaar verlengd, terwijl in de brief aan de Tweede Kamer van 1 februari 2002 een verdere verlenging voor één jaar in het vooruitzicht is gesteld. Dit geldt ook voor de grond dat eiseressen er ten minste op mochten en mogen vertrouwen dat hun vergunningen (zouden) worden verlengd tot het tijdstip van implementatie van zero base. Uit de brief van 1 februari 2002 volgt immers dat dit - feitelijk - ook zal gebeuren.
Van de zijde van Wegener is ten slotte nog aangevoerd dat de limitatieve opsomming in artikel 16 van het Frequentiebesluit van aan een vergunning te verbinden voorschriften en beperkingen niet voorziet in de mogelijkheid van beperking van de geldigheidsduur van een vergunning. Die stelling ziet er echter aan voorbij dat bepaling van de duur van de verlenging niet geschiedt op grond van artikel 9, derde lid, in verbinding met artikel 16 van het Frequentiebesluit, maar - rechtstreeks - op grond van artikel 3.3, tiende lid, van de Tw. Het gaat daarbij derhalve niet om een voorschrift of beperking.
Nu ook overigens - en binnen de grenzen van artikel 8:69, eerste en tweede lid, van de Awb - niet is gebleken van strijd met enige geschreven of ongeschreven rechtsregel of enig algemeen rechtsbeginsel, kunnen de bestreden besluiten in rechte standhouden en dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding.
Gelet op het voorgaande wordt als volgt beslist.
verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. Th.G.M. Simons als voorzitter en mr. J. Riphagen en mr. J.C. Gerritse als leden.
De beslissing is, in tegenwoordigheid van mr. P. Hirschhorn als griffier, uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2002.
Een belanghebbende - waaronder in elk geval eiseressen worden begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, Postbus 20021, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift bedraagt zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.