Uitspraak
1.Ontstaan en loop van de procedure
2.Overwegingen
Beslissing
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak gaat het om een beroep van eiser, een las- en constructiebedrijf, tegen premies en boetes die zijn opgelegd door de Bedrijfsvereniging voor de Metaalnijverheid. De premies zijn nagevorderd over de jaren 1993 tot en met 1995, waarbij de Bedrijfsvereniging ambtshalve premies inzake de Werkloosheidswet, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Ziektewet en de Ziekenfondswet heeft vastgesteld. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de correctienota's en boetenota's, maar de Bedrijfsvereniging heeft deze bezwaren deels ongegrond verklaard en de boetes vastgesteld op 100% van de over die jaren ambtshalve vastgestelde premies. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze besluiten, waarbij hij stelt dat hij wel heeft voldaan aan de loonopgaveverplichting en dat de berekeningen van de verweerder onjuist zijn.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het bezwaarschrift tegen de boetenota over 1995 prematuur is ingediend, omdat het bezwaarschrift vóór de bezwaartermijn was ingediend. De rechtbank heeft het beroep in zoverre gegrond verklaard en het bestreden besluit op dit punt vernietigd. De rechtbank heeft ook overwogen dat eiser niet heeft voldaan aan de loonopgaveverplichting, omdat hij geen urenadministratie heeft overgelegd. De rechtbank oordeelt dat de schatting van de premielonen door verweerder binnen de grenzen van redelijkheid ligt, gezien het ontbreken van een deugdelijke administratie door eiser.
De rechtbank heeft de boetes over de jaren 1993 en 1994 bevestigd, omdat er sprake is van grove schuld. Eiser heeft verzocht om vergoeding van de proceskosten, wat de rechtbank heeft toegewezen. De uitspraak is gedaan door mr. J. Riphagen en is openbaar uitgesproken op 23 mei 2001.