ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ROTTERDAM
Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
gemachtigde mr J.H.M. Nijhuis
het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Krimpen aan den IJssel, verweerder.
1. Ontstaan en loop van de procedure
Op 28 augustus 1996 heeft eiser bijzondere bijstand in de vorm van een lening voor bedrijfskapitaal aangevraagd.
Het Instituut voor het Midden- en Kleinbedrijf Rotterdam en Regio (hierna: IMK) heeft op 23 september 1996 een adviesrapport opgesteld.
Het IMK heeft op 13 november 1996 een aangepast advies aan verweerder uitgebracht.
Bij besluit van 11 september 1997 heeft de directeur van de Gemeentelijke Sociale Dienst van de gemeente Krimpen aan den IJssel de aanvraag van eiser afgewezen.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 25 september 1997 bezwaar gemaakt.
Op 20 april 1998 heeft de Stichting IMK Intermediair advies uitgebracht inzake het bezwaar van eiser.
In het kader van de bezwaarprocedure is eiser gehoord door de GSD-Kamer van de commissie voor de bezwaar- en beroepschriften van de gemeente Krimpen aan den IJssel van 27 april 1998.
Bij besluit van 27 mei 1998 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft eiser bij brief van 24 juni 1998 (ingekomen bij de rechtbank op 29 juni 1998) beroep ingesteld.
Verweerder heeft bij brief van 10 september 1998 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 januari 2000. Aanwezig waren eiser en zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr A.F. Braams, die werd bijgestaan door W.E. de Glas.
In dit geding dient beoordeeld te worden of verweerder bij het bestreden besluit terecht onder ongegrondverklaring van het daartegen gerichte bezwaar, het besluit tot afwijzing van de aanvraag van eiser om bijzondere bijstand in de vorm van een lening voor bedrijfskapitaal heeft gehandhaafd.
Ingevolge artikel 51, tweede lid, van de Algemene bijstandswet (hierna: Abw) wordt bij de verlening van bijstand aan een zelfstandige die het bedrijf of zelfstandig beroep tezamen met een of meer anderen uitoefent, onder vermogen mede verstaan het vermogen van die anderen.
Ingevolge artikel 65, eerste lid, van de Abw doet de belanghebbende aan burgemeester en wethouders op verzoek of uit eigen beweging onverwijld mededeling van al hetgeen van belang is voor de verlening van bijstand of de voortzetting daarvan, zo mogelijk onder overlegging van bewijsstukken.
Ingevolge het derde lid van dit artikel is de belanghebbende verplicht aan burgemeester en wethouders desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.
Ingevolge artikel 66, eerste lid, van de Abw bepalen burgemeester en wethouders welke gegevens ten behoeve van de verlening van bijstand dan wel de voortzetting daarvan door de belanghebbende in ieder geval dienen te worden verstrekt en welke bewijsstukken dienen te worden overgelegd.
In artikel 3 van Verordening inzake de behandeling van bezwaar- en beroepschriften van de gemeente Krimpen aan den IJssel (hierna: de Verordening) is bepaald:
"1. De commissie bestaat uit een voorzitter en ten minste twee leden, die worden benoemd, geschorst en ontslagen door de gemeenteraad.
2. De voorzitter van de commissie kan geen deel uitmaken van of werkzaam zijn onder verantwoordelijkheid van een gemeentelijk bestuursorgaan. De andere leden benoemt de gemeenteraad uit zijn midden.
3. De commissie regelt de vervanging van de voorzitter.
Artikel 4 van de Verordening luidt als volgt:
"1. De commissie kan kamers instellen, die belast worden met de behandeling van bezwaar- of beroepschriften;
2. De commissie bepaalt het aantal kamers en stelt voor elke kamer vast welke categorie of categorieën bezwaarschriften door haar zullen worden behandeld.
3. Elke kamer bestaat uit ten minste drie leden, te weten:
a. een voorzitter, zijnde de voorzitter van de commissie;
b. ten minste twee andere leden, door de commissie aangewezen uit haar midden.
4. De commissie wijst voor elk lid, als bedoeld in het derde lid onder b, een plaatsvervanger aan.
5. De kamer kan beslissen, dat de behandeling van een bezwaar- of beroepschrift door de commissie zal geschieden.
6. Met betrekking tot de werkwijze van de kamers is het bepaalde in deze verordening zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing.
2.3. Feiten en omstandigheden
In november 1983 is [eiser] B.V. (hierna: de B.V.) opgericht. Het bedrijf staat in het handelsregister ingeschreven met de bedrijfsomschrijving: "groothandel (im- en export) in ongeregelde goederen, groothandel in energiebesparende apparatuur en installaties ter bestrijding van milieuverontreiniging, alsmede bijbehorende accessoires en onderdelen". Eiser bezit 66% van de aandelen. De heer [aandeelhouder] bezit 33% van de aandelen. De B.V. is "slapend". Eiser wil de B.V. niet opheffen omdat er procedures lopen met betrekking tot schadevergoeding.
Voorts heeft eiser zich in 1986 met de eenmanszaak [eiser] agenturen in het handelsregister laten inschrijven.
De bedrijfsomschrijving van de eenmanszaak luidde: "het voor derden verrichten van werkzaamheden, waaronder inbegrepen logistieke distributie, waaronder verpakken, opslag en verzenden van produkten en goederen. Groothandel (im- en export) in ongeregelde goederen. Onder de medehandelsnaam [handelsnaam]: promotie en verkoop (groothandel) van windturbines en zonne-energiesystemen".
Op 12 september 1996 heeft eiser de inschrijving met betrekking tot [handelsnaam] als volgt gewijzigd: "het (mede) exploiteren van windenergieprojecten, het promoten van en bemiddelen bij realisatie van wind- en zonne-energie-projecten. Het promoten van en het bemiddelen bij de realisatie van projecten op het gebied van milieuvriendelijke verbranding van afvalbrandstoffen."
Tot en met 1995 heeft eiser zich beziggehouden met het vullen, verpakken en afleveren van parfums in opdracht van een groothandel te Amsterdam. Omdat de marktomstandigheden met betrekking tot de verkoop van de parfums zijn gewijzigd is door eiser gezocht naar alternatieven. Eiser heeft aangegeven hierbij te denken aan het initiëren van een net van wederverkopers inzake de verkoop van parfums, de verkoop/bemiddeling van windturbines en de mede-exploitatie van windturbineprojecten. Met betrekking tot de laatste twee activiteiten is door eiser contact gelegd met C. de Wolff Konstruktiebedrijf B.V., ook handelend onder de naam C. de Wolff Nordtank Windenergie en WNW (hierna: WNW).
In verband hiermee heeft hij een lening voor bedrijfskapitaal ten bedrage van f 150.000 aangevraagd.
Bij brief van 28 november 1996 heeft eiser aan de Gemeentelijke Sociale dienst te Krimpen a/d IJssel onder andere laten weten
dat er thans sprake is van een exploitatie-maatschappij, welke door een financieringsinstituut en WNW zal worden gerund, terwijl [handelsnaam] werkzaamheden zal verrichten en daarvoor een vergoeding zal ontvangen. Verder zal [handelsnaam] (onderdeel van eisers eenmanszaak) een eigen windenergie-project gaan realiseren.
Bij brief van 15 januari 1997 heeft eiser de Sociale Dienst ervan op de hoogte gebracht dat de totale kredietbehoefte f 100.000 bedraagt en dat WNW daarvan 50% voor haar rekening zal nemen.
Bij brief van 4 maart 1997 heeft eiser de Sociale Dienst bericht besloten te hebben om de parfumaktiviteiten te beëindigen.
Eiser heeft een verklaring van [aandeelhouder] van 27 september 1996 overgelegd waarin deze heeft verklaard dat hij zich nimmer met activiteiten van eiser heeft ingelaten en ook niet voornemens is zulks te gaan doen.
2.4. Standpunten van partijen
Het bestreden besluit is gebaseerd op de overweging dat de beoordeling van de noodzaak tot bijstandsverlening niet mogelijk is vanwege het ontbreken van gegevens met betrekking tot de vermogenspositie van de heer [aandeelhouder]. Daarnaast zou ook de vermogenspositie van WNW beoordeeld dienen te worden. Onder deze omstandigheden heeft volgens verweerder een nadere beoordeling van de levensvatbaarheid van het bedrijf geen zin.
Eiser heeft aangevoerd dat er ingevolge artikel 51, tweede lid, van de Awb sprake dient te zijn van een gezamenlijk uitoefenen van bedrijf of beroep en derhalve een actieve samenwerking in de uitoefening van het bedrijf of beroep aanwezig dient te zijn. De aandeelhouder in een besloten vennootschap is uit hoofde van die hoedanigheid niet actief betrokken bij de uitoefening van het bedrijf of beroep en kan niet worden aangemerkt als een vennoot in die besloten vennootschap. Voorts kan aan eiser niet worden verweten, dat hij geen gegevens kan verstrekken over het vermogen van de andere aandeelhouder. Het privé-vermogen van een aandeelhouder is een privé-zaak van die aandeelhouder. Voor eiser bestaat geen enkele mogelijkheid om inzage te verkrijgen in diens privé-vermogen. Bovendien betreft het in dit geval het vermogen van een aandeelhouder in een besloten vennootschap voor welke besloten vennootschap niet het bedrijfskrediet is aangevraagd.
Tenslotte is door eiser opgemerkt dat niet alleen om een krediet is gevraagd doch ook om een aanvullende uitkering voor levensonderhoud. Op dit verzoek is door verweerder nog geen besluit genomen.
Voorts is ter zitting namens eiser aangevoerd dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid omdat de commissie waardoor eiser is gehoord niet was samengesteld conform de artikelen 3 en 4 van de Verordening inzake de behandeling van bezwaar- en beroepschriften van de gemeente Krimpen aan den IJssel. Deze artikelen schrijven voor dat de commissie bestaat uit een onafhankelijk voorzitter, die niet afkomstig is uit de gemeenteraad en twee leden. Eiser is gehoord door een commissie van twee leden, die beiden afkomstig waren uit de gemeenteraad. Daarnaast is er niet overeenkomstig artikel 7:13, zesde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) een schriftelijk advies uitgebracht.
In het verweerschrift is aangegeven dat hetgeen bepaald is in artikel 51, tweede lid van de Abw geen verband houdt met de activiteiten van de zelfstandige(n), maar met het vermogen. In dit kader dient het vermogen van Van der Eijk te worden mee gewogen.
Voorts heeft verweerder in zijn verweerschrift een tweede afwijzingsgrond aangegeven namelijk dat de levensvatbaarheid van de door eiser ingediende plannen niet aannemelijk is. De wijziging van eisers plannen vormt geen aanleiding tot een algehele herbeoordeling van de levensvatbaarheid volgens de aanvraag. Het staat eiser vrij een nieuwe aanvraag (met een nieuw ondernemersplan) in te dienen.
Met betrekking tot eisers opmerking dat er geen besluit was genomen op zijn aanvraag om een aanvullende uitkering voor levensonderhoud heeft verweerder aangegeven dat uit de stukken niet is gebleken dat een dergelijke aanvraag is ingediend.
Ter zitting is nog door de gemachtigde van verweerder verklaard dat volgens de verordening inzake de behandeling van bezwaar- en beroepschriften de plaatsvervangend voorzitter wel een raadslid mag zijn. Vanwege ziekte van de voorzitter kon een tweede lid niet meer worden geregeld. Het advies is uitgebracht in de vorm van een staat van beslissingen, een collectief document met een advies in alle zaken die de commissie behandelde. De gemachtigde van verweerder ter zitting was zelf secretaris geweest tijdens de hoorzitting en heeft het advies medeondertekend.
Met betrekking tot eisers stelling dat nimmer een besluit is genomen op zijn aanvraag voor een bijstandsuitkering voor zijn levensonderhoud:
De rechtbank constateert allereerst dat het bezwaarschrift waarop bij het bestreden besluit is beslist, geen enkele stelling in deze bevat. Het bestreden besluit behelst dan ook - evenals het primaire besluit - alleen de aanvraag om bijzondere bijstand, zodat eisers stellingen met betrekking tot bijstand voor zijn levensonderhoud buiten dit geding vallen.
Wel merkt de rechtbank op dat uit de gedingstukken niet is af te leiden dat een dergelijke aanvraag is gedaan. Voorts is niet gebleken dat eiser, zo al aangenomen zou kunnen worden dat hij een aanvraag om een uitkering in zijn levensonderhoud heeft gedaan, enige actie heeft ondernomen door bijvoorbeeld bezwaar te maken tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
Met betrekking tot het bestreden besluit:
De rechtbank constateert, gelet op de tekst daarvan, dat verweerder met de Verordening heeft beoogd een commissie in te stellen als bedoeld in artikel 7:13 van de Awb. Deze commissie van advies voor de bezwaar- en beroepschriften (hierna: de commissie) dient volgens artikel 3 van de Verordening en artikel 7:13, eerste lid van de Awb uit een onafhankelijke voorzitter en tenminste twee leden te bestaan.
De commissie heeft kennelijk conform artikel 4 van de Verordening één of meerdere kamer(s) ingesteld, nu blijkens het bestreden besluit in deze door de GSD-kamer is geadviseerd. De hoorzitting heeft blijkens de gedingstukken ook voor deze kamer plaatsgehad.
Niet in geschil is dat in de onderhavige zaak het horen heeft plaatsgevonden door de plaatsvervangend voorzitter en één lid.
Uit de tekst van artikel 7:13, derde lid, van de Awb volgt dat het horen kan worden opgedragen aan de voorzitter of een lid dat geen deel uitmaakt van en niet werkzaam is onder de verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan. Het is derhalve toegestaan om het horen te laten geschieden door minder dan drie leden. De Verordening voorziet daarin eveneens in artikel 12. Voorts verzet artikel 7:13, derde lid, van de Awb zich er niet tegen dat wordt gehoord door een raadslid. Overigens was het kennelijk de bedoeling dat het horen door een voltallige, uit een voorzitter en twee leden bestaande kamer uit de commissie zou geschieden. Het horen is niet expliciet opgedragen aan de voorzitter of een ander onafhankelijk lid, maar heeft louter als gevolg van ziekte van de voorzitter plaatsgehad door de twee leden, waarvan er kennelijk één als plaatsvervangend voorzitter is aangewezen.
Onder de gedingstukken bevindt zich geen advies van de GSD-kamer van de commissie.
Navraag ter zitting leverde op dat het advies zou zijn uitgebracht door middel van een staat van besluiten, een collectief advies met betrekking tot alle zaken die door de commissie zijn behandeld. Een separaat schriftelijke advies zou niet zijn opgemaakt. Nu ook de zogenaamde staat van besluiten zich niet bij de gedingstukken bevindt en evenmin ter zitting getoond kon worden, kan niet worden beoordeeld of verweerder in deze heeft gehandeld overeenkomstig artikel 7:13, zesde lid, van de Awb, dat een schriftelijk advies vereist en overeenkomstig artikel 17, derde lid, van de Verordening, waarin is vastgelegd dat het advies gemotiveerd dient te zijn.
Voorts moet geconstateerd worden dat een advies is uitgebracht door de GSD-kamer van de commissie, terwijl deze - naar moet worden aangenomen - uit twee personen bestond.
Nu door de gemachtigde van verweerder ter zitting niet kon worden opgehelderd of het advies in deze zaak is uitgebracht door de plaatsvervangend voorzitter en het commissielid, die eiser hebben gehoord, of in een andere samenstelling en geen enkele aanwijzing bestaat voor laatstbedoelde situatie, moet de rechtbank ervan uitgaan dat het advies is uitgebracht door de plaatsvervangend voorzitter met slechts één commissielid.
Artikel 7:13, derde lid, van de Awb strekt evenwel niet verder dan het geven van een regeling met betrekking tot het horen door de commissie. Niet volgt daaruit dat naast het horen, ook de gehele advisering aan de (plaatsvervangend) voorzitter en één lid kan worden opgedragen. Een dergelijke advisering moet in strijd met artikel 7:13, eerste lid, onder a, van de Awb worden geoordeeld.
Bovendien valt niet uit te sluiten dat thans een ander advies is uitgebracht dan het geval zou zijn geweest indien de commissie uit drie leden zou hebben bestaan.
De rechtbank verwijst in deze naar de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 21 oktober 1999 (TAR 1999/158) en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 19 oktober 1998 (JB 1998/257).
Nu aangenomen dient te worden dat verweerder een in strijd met de wet tot stand gekomen advies ten grondslag heeft gelegd aan het besluit, is dit besluit, wat er ook zij van het gegeven dat de plaatsvervangend voorzitter afkomstig is uit het midden van de commissie, naar het oordeel van de rechtbank niet met de vereiste zorgvuldigheid als bedoeld in artikel 3:2 van de Awb tot stand gekomen en berust het niet op een deugdelijke motivering als bedoeld in artikel 7:12, eerste lid, van de Awb.
Gelet hierop dient het beroep - onder vernietiging van het bestreden besluit - gegrond verklaard te worden. Verweerder dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
Verweerder heeft - in ander verband - aangegeven geen bezwaar te hebben tegen het in stand laten van de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in het geval dit wegens een motiveringsgebrek door de rechtbank vernietigd zou worden. De rechtbank ziet geen reden om daartoe te beslissen. De bezwarenprocedure ziet immers op een algehele heroverweging van het primaire besluit en het is juist niet duidelijk of de discussie binnen (de GSD-kamer van) de commissie indien deze uit drie personen zou (hebben) bestaan, tot een zelfde advies zou leiden/hebben geleid als thans in het bestreden besluit is overgenomen, terwijl verweerder vervolgens nog dient te overwegen of hij een dergelijk advies al dan niet overneemt.
De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep tot aan deze uitspraak redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank bepaalt de proceskosten op f 1420,-- aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Van overige kosten waarop een veroordeling in de proceskosten betrekking kan hebben, is de rechtbank niet gebleken.
Ten overvloede wordt nog opgemerkt dat naar het oordeel van de rechtbank in het besluit op bezwaar terecht aan de orde is gekomen dat ook de positie van WNW betrokken dient te worden bij de beoordeling van eisers aanvraag om bijzondere bijstand in de vorm van een lening voor bedrijfskapitaal. Eiser zal daaromtrent derhalve nadere informatie dienen over te leggen.
De vraag of verweerder het vermogen van de aandeelhouder [aandeelhouder] terecht bij de beoordeling van eisers aanvraag wenst te betrekken en daaromtrent aan eiser nadere inlichtingen heeft verzocht, zal de rechtbank - zeker nu het hier overwegingen ten overvloede betreft -in het midden laten. Er bestaat namelijk thans onvoldoende duidelijkheid over de relatie tussen de verschillende ondernemingen van eiser, te weten zijn eenmanszaak en de besloten vennootschap. De rechtbank acht het in dit verband vooralsnog niet juist om - zoals eiser lijkt voor te staan - die vennootschap geheel buiten beschouwing te laten, nu hij aanvoert het bedrijfskrediet alleen nodig te hebben voor zijn eenmanszaak. Gelet op de deels overlappende doelomschrijvingen van de beide bedrijven en het feit dat eiser in ieder geval directeur/grootaandeelhouder van deze vennootschap is, kan bij een beoordeling als de onderhavige niet zonder meer aan de financiële situatie van die vennootschap voorbij worden gegaan. Of het vermogen van [aandeelhouder] mede van belang is voor de beoordeling van eisers aanvraag, zal onder andere afhangen van de verstrengeling van eisers ondernemingen onderling en de eventuele verstrengeling van die ondernemingen met [aandeelhouder].
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt het bestreden besluit,
bepaalt dat verweerder binnen zes weken na verzending van het afschrift van deze uitspraak een nieuwe beslissing op het bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak,
bepaalt dat de gemeente Krimpen aan den IJssel aan eiser het door hem betaalde griffierecht van f 55,-- vergoedt,
veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van f 1420,-- en wijst de gemeente Krimpen aan den IJssel aan als rechtspersoon die deze kosten aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr W.I. Degeling.
De beslissing is, in tegenwoordigheid van mr H.T. van de Erve als griffier, uitgesproken in het openbaar op 25 februari 2000.
Een belanghebbende - waaronder in elk geval eiser wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. De termijn voor het indienen van het beroepschrift bedraagt zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.