STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is strafbaar.
MOTIVERING VAN DE STRAF
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ten tijde van het tenlastegelegde behoorde verdachte tot de vaste kern van een groep die zich -voorafgaand aan de ten laste gelegde gewelddadigheden op het station Vlaardingen Oost- te buiten is gegaan aan sterke drank. Op weg naar het station Vlaardingen Oost en in de winkel De Wizzl aldaar heeft een deel van deze groep (waaronder verdachte) zich al misdragen. In het station heeft de groep zich verzameld op of bij de trap naar het perron en wel zodanig dat treinreizigers, waaronder de latere slachtoffers Daniel van Cotthem en Loes Ippel, er nauwelijks langs konden.
Hier zijn de vijandigheden tegenover deze slachtoffers, die hiertoe geen enkele aanleiding hadden gegeven, begonnen. Op het perron is de agressie -wederom zonder enige aanleiding- geculmineerd. Daniel van Cotthem en Loes Ippel zijn door de schreeuwende en gillende groep waartoe verdachte behoorde ingesloten. De sfeer werd steeds bedreigender en in deze sfeer heeft Daniel van Cotthem op een gegeven moment een zeer harde klap tegen de linkerkant van het hoofd gekregen. Deze klap bleek later fataal.
Daniel van Cotthem is als gevolg hiervan overleden.
Met deze ene klap is een jong leven weggevaagd, is onherstelbaar en onvoorstelbaar leed veroorzaakt. Alleen een medeverdachte wordt verantwoordelijk gehouden voor deze zware mishandeling, maar het is de groep geweest die deze sfeer van gewelddadigheid heeft geschapen. Alle verdachten hebben zich ten opzichte van de slachtoffers gewelddadig gedragen. Zij hebben bij dit geweld verschillende rollen gespeeld.
Voor allen geldt dat zij geweld hebben gebruikt om het geweld. Het was geweld als doel op zichzelf.
Dit gebeuren heeft de maatschappij diep geschokt en de daarin bestaande gevoelens van onveiligheid aanzienlijk vergroot. Dergelijk geweld kan en mag onder geen voorwaarde worden getolereerd.
Verdachte heeft niet deelgenomen aan de zware mishandeling die de dood van Daniel van Cotthem ten gevolge heeft gehad. Wel is zij medeverantwoordelijk voor het openlijk geweld, gepleegd tegen Daniel van Cotthem en Loes Ippel. Zij heeft dat geweld op de trap naar het perron al in gang gezet door zonder enige aanleiding tegen één van de slachtoffers te roepen 'kijk uit' of iets dergelijks. Zij heeft daarna op het perron om de slachtoffers gestaan en hen ingesloten.
Het door verdachte en haar mededaders gepleegde openlijk geweld heeft diepe sporen nagelaten in de maatschappij en bij de slachtoffers.
Op deze ernstige feiten kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een jeugddetentie van enige duur.
De eerder onder het kopje 'ontvankelijkheid van het openbaar ministerie' aangegeven schending van een beginsel van behoorlijke procesorde is voor de rechtbank aanleiding op grond van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering de op te leggen vrijheidsstraf met een maand te verminderen.
Tevens heeft de rechtbank bij het bepalen van de hoogte van de straf rekening gehouden met de inhoud van het over verdachte uitgebrachte rapport van 31 maart 2000 van drs. J. Hendriks, K&J en GZ-psycholoog/pedagoog, waarin onder meer wordt aangegeven dat verdachte's sociaal-emotionele ontwikkeling ernstig is verstoord en intensieve behandeling geïndiceerd is, gelet op de ernst van de geconstateerde problematiek, het feit dat verdachte zowel voor zichzelf als haar omgeving potentieel gevaarlijk is en de inschatting dat verdachte geringere veranderingsmogelijkheden heeft dan dat zij zelf wil doen voorkomen.
Ook heeft de rechtbank rekening gehouden met de inhoud van het over verdachte uitgebrachte rapport van de Stichting Jeugdbescherming Rotterdam van 31 maart 2000 en de verklaring van de rapporteur F.H.M. Schilt ter zitting dat de behandeling in 'De Lindenhorst' te Zeist zou moeten worden voortgezet.
Tenslotte is rekening gehouden met de jeugdige leeftijd van de verdachte en het feit dat zij niet eerder in aanraking is geweest met justitie. Een en ander is tevens aanleiding om een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen, waarbij als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht wordt opgelegd.
Alles overziend acht de rechtbank na te melden straf passend en geboden.
Deze straf is gelet op de vrijspraak van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde hoger dan de officier van justitie heeft geëist. De ernst van de feiten maakt deze hogere straf evenwel noodzakelijk.