MOTIVERING VAN DE STRAF EN DE MAATREGEL
De straf en de maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ten tijde van het tenlastegelegde onder parketnummer 10/040003-00 behoorde verdachte tot de vaste kern van een groep die zich -voorafgaand aan de ten laste gelegde gewelddadigheden op het station Vlaardingen Oost- te buiten is gegaan aan sterke drank. Op weg naar het station Vlaardingen Oost en in de winkel De Wizzl aldaar heeft een deel van deze groep (waaronder verdachte) zich al misdragen. In het station heeft de groep zich verzameld op of bij de trap naar het perron en wel zodanig dat treinreizigers, waaronder de latere slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] er nauwelijks langs konden.
Hier zijn de vijandigheden tegenover deze slachtoffers, die hiertoe geen enkele aanleiding hadden gegeven, begonnen. Op het perron is de agressie -wederom zonder enige aanleiding- geculmineerd. Daniel [slachtoffer 1] en Loes [slachtoffer 3] zijn door de schreeuwende en gillende groep, waartoe verdachte behoorde, ingesloten. De sfeer werd steeds bedreigender en in deze sfeer heeft [slachtoffer 1] op een gegeven moment een zeer harde klap tegen de linkerkant van het hoofd gekregen. Deze klap bleek later fataal.
[slachtoffer 1] is als gevolg hiervan overleden.
Met deze ene klap is een jong leven weggevaagd, is onherstelbaar en onvoorstelbaar leed veroorzaakt. Alleen verdachte wordt verantwoordelijk gehouden voor deze zware mishandeling, maar het is de groep geweest die deze sfeer van gewelddadigheid heeft geschapen. Alle verdachten hebben zich ten opzichte van de slachtoffers gewelddadig gedragen. Zij hebben bij dit geweld verschillende rollen gespeeld.
Voor allen geldt evenwel dat zij geweld hebben gebruikt om het geweld. Het was geweld als doel op zichzelf.
Dit gebeuren heeft de maatschappij diep geschokt en de daarin bestaande gevoelens van onveiligheid aanzienlijk vergroot. Dergelijk geweld kan en mag onder geen voorwaarde worden getolereerd.
Verdachte heeft de volgende rol gespeeld.
Hij heeft zich gemanifesteerd als de leider van de groep. Hij is als een van de eersten achter [slachtoffer 1 en slachtoffer 3] aangegaan. Hij heeft hen ingesloten en verbaal bedreigd. Hij is degene geweest die de fatale klap aan [slachtoffer 1] heeft gegeven.
Hij heeft zich op 7 januari 2000 schuldig gemaakt aan de zware mishandeling van [slachtoffer 1], diens dood ten gevolge hebbende en aan het plegen van openlijk geweld jegens diens vriendin [slachtoffer 3].
Bovengenoemde feiten staan niet op zichzelf. Al eerder en wel op 27 november 1999 heeft verdachte zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een ernstig geweldsdelict, te weten poging tot doodslag. Ook voor dit misdrijf bestond geen enkele aanleiding.
Hij heeft toen samen met een ander de heer [slachtoffer 2] vanaf een kade die steil afliep in het koude water geduwd en is gewoon doorgelopen.
Dat de heer [slachtoffer 2] aan de verdrinkingsdood is ontsnapt doordat hij goed kon zwemmen en toevallig een kabel van een boot kon grijpen is niet aan verdachte te danken.
Verdachte heeft zeer ernstige misdrijven gepleegd. Hij is verantwoordelijk voor het leed dat de nabestaanden van [slachtoffer 1] is aangedaan.
Op deze feiten kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur, te meer daar verdachte eerder meermalen is veroordeeld voor geweldsdelicten.
Bij het opleggen van de uiteindelijke sancties is rekening gehouden met de inhoud van de hierna te noemen rapporten.
In het op 30 maart 2000 uitgebrachte rapport van H.S.M. Weber, psycholoog, wordt verdachte beschreven als een gemiddeld intelligente man met een forse persoonlijkheidsstoornis waarbij narcistische en psychopathische kenmerken samengaan. Op grond hiervan is er volgens de deskundige bij verdachte sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens.
Hij moet ten aanzien van het hem (onder parketnummer 10/040003-00) tenlastegelegde worden beschouwd als verminderd toerekeningsvatbaar.
De deskundige komt tot deze inschatting door rekening te houden met "de structurele zwakte van de persoonlijkheid in de vorm van een duidelijk verhoogde krenkbaarheid, de eveneens duidelijk verhoogde neiging tot impulsief reageren en agressief uitageren, de gebrekkige copingmechanismen, de gelaagde boosheid waar betrokkene geen gevoelsmatig contact mee heeft die echter wel bij krenkingen en andere denkbare frustraties door kan breken en de oordeels- en kritiekstoornissen die inherent zijn aan de persoonlijkheidsstoornis".
De deskundige acht de kans op een recidief in een agressieve sfeer, zeker bij blijvend middelen gebruik, zeker aanwezig.
Hij voegt daaraan toe dat als verdachte zich op een bewust niveau, bij een toestand van niet-intoxicatie, zou willen controleren, hij stuit op onvermogen indien externe frustrerende prikkels hem belagen. Het risico van hernieuwd middelengebruik na een detentie wordt bovendien als groot ingeschat.
De psycholoog komt dan, gelet onder meer op de justitiële antecedenten van verdachte, de structurele kwetsbaarheid van zijn persoonlijkheid en het risico op hernieuwd agressief (re)ageren, tot het advies dat vanuit forensisch psychologisch oogpunt terbeschikkingstelling met dwangverpleging onontkoombaar is.
In zijn op 3 april 2000 uitgebrachte rapport komt Prof. Dr. A.M.H. van Leeuwen, psychiater, tot dezelfde conclusies en hetzelfde advies.
Verdachte is naar zijn oordeel gebrekkig ontwikkeld in zijn mogelijkheden om zichzelf te sturen al naar gelang de externe omstandigheden. Hij is niet erg gevoelig en heeft een zeer gebrekkig vermogen om met zijn eigen emoties om te gaan. Wat boven alles gebrekkig ontwikkeld in hem is, is innerlijke eigenheid met een dienovereenkomstige stevige ik-begrenzing. Hij is iemand die voortdurend als het ware vervloeit met zijn omgeving.
Daarbij was er bij verdachte gedurende enkele jaren zodanig gebruik van vooral speed (amfetamine) en in het afgelopen jaar van alcohol dat van misbruik gesproken moet worden (Hij wist dat hij meer dronk dan goed voor hem was).
Dr. Van Leeuwen acht verdachte eveneens op grond van de geconstateerde gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens verminderd toerekeningsvatbaar voor de feiten die hem onder parketnummer 10/040003-00 zijn tenlastegelegd.
Het recidiverisico schat hij zonder een gerichte behandeling in als zeer groot.
Een effectief behandelingsresultaat is volgens hem alleen te verwachten bij intramurale behandeling die geruime tijd zal vergen. Vandaar dat hij adviseert tot oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging, voorzover de bewezenverklaring deze maatregel kan dragen.
Ook de reclassering geeft in haar rapport van 4 april 2000 aan dat behandeling noodzakelijk is.
De rechtbank is door deze rapporten voldoende ingelicht en acht contraexpertise niet nodig.
Gelet op de conclusies van voornoemde deskundigen met betrekking tot de persoonlijkheid van verdachte komt zij tot het oordeel dat de bewezenverklaarde feiten (waaronder ook het feit onder parketnummer 10/012173-00) verdachte in verminderde mate kunnen worden toegerekend.
Bovendien is de rechtbank met de deskundigen van oordeel dat het gevaar van herhaling van ernstige geweldsdelicten groot is.
De rechtbank volgt het advies van de deskundigen tot terbeschikkingstelling met verpleging. Zij is van oordeel dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen het opleggen van deze maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege eisen en baseert dit oordeel op de ernst van de feiten, de inhoud van voornoemde deskundigenrapporten, het gevaar voor herhaling en de eerdere veroordelingen voor geweldsdelicten.
De rechtbank stelt vast dat de bewezen verklaarde delicten, ter zake waarvan de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege wordt opgelegd, misdrijven zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van 4 jaar of meer is gesteld en feiten zijn die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen.
Naast het opleggen van deze terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege is na te melden straf passend en geboden.
De rechtbank zal voorts de hierna te bespreken schadevergoedingsmaatregel opleggen.