ECLI:NL:RBROT:2000:AA5565

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 april 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
10/040004-00
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • Mr. Van Breukelen-Van Aarnhem
  • Mr. Van der Lugt
  • Mr. Van Driel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zinloos geweld op station Vlaardingen-Oost

Op 20 april 2000 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte AB, die ten laste was gelegd openlijk met verenigde krachten geweld te plegen tegen personen en medeplegen van poging tot doodslag. De zaak vond zijn oorsprong in een gewelddadig voorval op het station Vlaardingen-Oost, waar de verdachte en medeverdachten betrokken waren bij een gewelddadige confrontatie met slachtoffers, waaronder [slachtoffer 2], die als gevolg van een klap overleed. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet direct verantwoordelijk was voor de fatale klap, maar wel medeverantwoordelijk voor het openlijk geweld. De officier van justitie had gevorderd tot een gevangenisstraf van vier jaar, maar de rechtbank legde uiteindelijk een straf op van drie jaar en zes maanden gevangenisstraf op, met aftrek van de tijd in voorarrest. Tevens werd de tenuitvoerlegging gelast van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was en dat de feiten bewezen waren, maar sprak hem vrij van enkele andere tenlasteleggingen. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, met de mogelijkheid om deze bij de burgerlijke rechter aan te brengen.

Uitspraak

Parketnummer van de berechte zaak: 10/040004-00
Parketnummer van de vordering TUL VV: 09/903213-97
Datum uitspraak: 20 april 2000
Tegenspraak
VONNIS
van de ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ROTTERDAM, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
AB,
geboren te ,
wonende te ,
ten tijde van het onderzoek ter terechtzitting gedetineerd in de penitentiaire inrichting De Dordtse Poorten te Dordrecht.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 april 2000.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding onder parketnummer 10/040004-00. Van deze dagvaarding is een kopie in dit vonnis gevoegd (bladzijden genummerd 1A, 1B, 1C en 1D).
VORDERING TENUITVOERLEGGING VOORWAARDELIJKE VEROORDELING
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank de tenuitvoerlegging zal gelasten van de aan de verdachte bij vonnis van de politierechter in de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage d.d. 5 maart 1999 onder parketnummer 09/903213-97 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf.
DE EIS VAN DE OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. Lodder heeft gerekwireerd -zakelijk weergegeven- de vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde en de bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair, 2 en 3 primair ten laste gelegde en de veroordeling van de verdachte tot 4 jaar gevangenisstraf met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest.
DE ONTVANKELIJKHEID VAN DE OFFICIER VAN JUSTITIE IN DE VERVOLGING
Namens de verdachte heeft de raadsman aangevoerd dat het openbaar ministerie op grond van willekeur niet ontvankelijk in de vervolging dient te worden verklaard omdat de Belgische medeverdachten AC, RL en VV niet vervolgd worden.
Dit verweer moet reeds worden verworpen bij gebrek aan feitelijke grondslag. De officier van justitie heeft ter zitting aangegeven dat het openbaar ministerie in beraad is over de vraag of en zo ja waar genoemde medeverdachten vervolgd kunnen worden.
Nu ook overigens geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die zouden moeten leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie, is de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging.
NIET BEWEZEN
Het onder 1 primair, 1 subsidiair en 1 meer subsidiair ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken en wel alleen al om het volgende.
Uit het voorhanden zijnd bewijsmateriaal kan niet worden afgeleid dat er tussen verdachte en zijn medeverdachte(n) (met name MH, die de fatale klap heeft gegeven) een dusdanig nauwe en volledige samenwerking heeft bestaan dat kan worden gezegd dat verdachte de feiten onder 1 primair, 1 subsidiair en 1 meer subsidiair gepleegd heeft tezamen en in vereniging met die MH en/of anderen.
BEWEZEN
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 meest subsidiair, 2 en 3 primair ten laste gelegde heeft begaan op de wijze als vermeld in de hierna ingevoegde bijlage (bladzijden genummerd 1E en 1F), die van dit vonnis deel uitmaakt.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezen verklaarde tenlastelegging kennelijke verschrijvingen voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
BEWIJS
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de inhoud van wettige bewijsmiddelen. De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist, in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
BEWIJSOVERWEGINGEN
Uit de gebruikte bewijsmiddelen ten aanzien van het onder 3 primair bewezenverklaarde blijkt dat verdachte en zijn medeverdachte op 27 november 1999 het slachtoffer [slachtoffer] met kracht hebben geduwd vanaf een kade en in het water hebben doen belanden.
Door aldus te handelen hebben verdachte en zijn medeverdachte zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans en deze kans ook aanvaard dat deze [slachtoffer] door verdrinking om het leven zou komen en is bij hen het opzet tot doden in de zin van voorwaardelijk opzet aanwezig geweest.
STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN
De bewezen feiten leveren op:
1 meest subsidiair. openlijk met verenigde krachten geweld plegen tegen personen, strafbaar gesteld bij artikel 141, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht;
2. openlijk met verenigde krachten geweld plegen tegen personen, strafbaar gesteld bij artikel 141, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht;
3 primair. medeplegen van poging tot doodslag, strafbaar gesteld bij artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht in verbinding met de artikelen 45 en 47 van dat wetboek.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is strafbaar.
MOTIVERING VAN DE STRAF
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ten tijde van het tenlastegelegde onder 1 en 2 behoorde verdachte tot de vaste kern van een groep die zich -voorafgaand aan de ten laste gelegde gewelddadigheden op het station Vlaardingen Oost- te buiten is gegaan aan sterke drank. Op weg naar het station Vlaardingen Oost en in de winkel De Wizzl aldaar heeft een deel van deze groep (waaronder verdachte) zich al misdragen. In het station heeft de groep zich verzameld op of bij de trap naar het perron en wel zodanig dat treinreizigers, waaronder de latere slachtoffers [slachtoffer 2 en 3] er nauwelijks langs konden.
Hier zijn de vijandigheden tegenover deze slachtoffers, die hiertoe geen enkele aanleiding hadden gegeven, begonnen. Op het perron is de agressie -wederom zonder enige aanleiding- geculmineerd. [slachtoffer 2 en 3] zijn door de schreeuwende en gillende groep waartoe verdachte behoorde ingesloten. De sfeer werd steeds bedreigender en in deze sfeer heeft [slachtoffer 2] op een gegeven moment een zeer harde klap tegen de linkerkant van het hoofd gekregen. Deze klap bleek later fataal.
[slachtoffer 2] is als gevolg hiervan overleden.
Met deze ene klap is een jong leven weggevaagd, is onherstelbaar en onvoorstelbaar leed veroorzaakt.
Alleen een medeverdachte wordt verantwoordelijk gehouden voor deze zware mishandeling, maar het is de groep geweest die deze sfeer van gewelddadigheid heeft geschapen. Alle verdachten hebben zich ten opzichte van de slachtoffers gewelddadig gedragen. Zij hebben bij dit geweld verschillende rollen gespeeld.
Voor allen geldt dat zij geweld hebben gebruikt om het geweld.
Het was geweld als doel op zichzelf.
Dit gebeuren heeft de maatschappij diep geschokt en de daarin bestaande gevoelens van onveiligheid aanzienlijk vergroot. Dergelijk geweld kan en mag onder geen voorwaarde worden getolereerd.
Verdachte heeft niet deelgenomen aan de zware mishandeling die de dood van [slachtoffer 2] ten gevolge heeft gehad. Wel is hij medeverantwoordelijk voor het openlijk geweld tegen [slachtoffer 2 en 3].
Hij heeft op de trap al een aandeel gehad in het aanwakkeren van de agressie en in ieder geval de volgende rol bij het openlijk geweld gespeeld. Hij is op het perron gekomen, is opgedrongen en om [slachtoffer 2 en 3] heen gaan staan, zodat zij niet meer weg konden.
Bovengenoemde feiten staan niet op zichzelf. Al eerder en wel op 27 november 1999 heeft verdachte zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een ernstig geweldsdelict, te weten poging tot doodslag. Ook voor dit misdrijf bestond geen enkele aanleiding.
Hij heeft toen samen met een ander de heer [slachtoffer 1] vanaf een kade met een steile muur naar beneden in het koude water van een haven geduwd en is gewoon doorgelopen.
Dat de heer [slachtoffer 1] aan de verdrinkingsdood is ontsnapt doordat hij goed kon zwemmen en toevallig een kabel van een boot kon grijpen is niet aan verdachte te danken.
Verdachte heeft zeer ernstige misdrijven gepleegd, die een onuitwisbare indruk op de slachtoffers moeten hebben gemaakt. Hierop kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur, temeer daar verdachte meermalen is veroordeeld voor geweldsdelicten en daarvan kennelijk niets geleerd heeft.
Bij het opleggen van de straf is rekening gehouden met de inhoud van het omtrent verdachte uitgebrachte reclasseringsrapport van 3 maart 2000.
Alles overziend acht de rechtbank na te melden straf passend en geboden.
DE VORDERING TOT TENUITVOERLEGGING
Bij het op tegenspraak gewezen vonnis van de politierechter in de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage d.d. 5 maart 1999 is de verdachte terzake van diefstal vergezeld van geweld of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen veroordeeld -voor zover van belang- tot 6 weken voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd van twee jaar.
De proeftijd is op grond van artikel 14b, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht ingegaan op 20 maart 1999.
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van genoemd vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd.
Zoals uit het bovenstaande blijkt, heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd. De rechtbank vindt daarin aanleiding de tenuitvoerlegging te gelasten van de bij vonnis d.d. 5 maart 1999 aan de verdachte opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De op te leggen straf en de tenuitvoerlegging zijn behalve op de reeds genoemde artikelen gegrond op de artikelen 14g en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
DE VORDERING BENADEELDE PARTIJ
Op de wijze voorzien in artikel 51b, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting gevoegd als benadeelde partij [vader slachtoffer 2] , inzake feit 1 onder parketnummer 10/040004-00.
De benadeelde partij vordert vergoeding van zowel materiële als immateriële schade tot een bedrag van f.34.839,03.
Door of namens de verdachte is de aansprakelijkheid en de door de benadeelde partij gestelde hoogte van de schade betwist.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij en heeft voorts gevorderd aan de verdachte de maatregel van schadevergoeding op te leggen tot een bedrag van f.34.839,03 bij niet-betaling te vervangen door 140 dagen hechtenis.
De vordering van de benadeelde partij is niet van zo eenvoudige aard, dat die vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Gelet hierop zal worden bepaald dat de benadeelde partij daarin niet ontvankelijk is en dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Aan oplegging van een schadevergoedingsmaatregel komt de rechtbank derhalve niet toe.
BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging;
- verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair, 1 subsidiair en 1 meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
- verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 meest subsidiair, 2 en 3 primair ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
- stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
- verklaart de verdachte strafbaar;
- veroordeelt de verdachte terzake van de bewezen verklaarde feiten tot een gevangenisstraf voor de tijd van drie (3) jaren en zes (6) maanden;
- beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
- verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat deze vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- gelast de tenuitvoerlegging van de bij vonnis d.d. 5 maart 1999 van de politierechter in de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van zes (6) weken.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Van Breukelen-Van Aarnhem, voorzitter,
en mrs. Van der Lugt en Van Driel, rechters,
in tegenwoordigheid van Nederlof, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank
op 20 april 2000.
Mr. Van der Lugt is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.