A R R O N D I S S E M E N T S R E C H T B A N K
T E R O T T E R D A M
Zaak/rolnummer: 128771/KG-ZA 99-1657
Uitspraak: 2 december 1999
VONNIS van de president in kort geding in de zaak van:
[eiser] te [woonplaats] eiser,
procureur mr. P.W. van Baal, advocaat mr. J. Vijlbrief-van der Schaft,
DE GEMEENTE ROTTERDAM,
zetelende te Rotterdam, gedaagde, procureur mr. R.B. Gerretsen, advocaat mr. G.J.M. Cartigny.
Partijen worden hierna aangeduid als [eiser] respec-tievelijk "de gemeente".
1. Het verloop van het geding
Dit blijkt uit de navolgende door partijen ter vonniswijzing overgelegde stukken:
dagvaarding;
pleitnotities en producties van mr. Vijlbrief-Van der Schaft,
pleitnotities en producties van mr. Cartigny.
De raadslieden van partijen hebben de respectieve standpunten nog nader toegelicht.
2.1
Na wijziging van eis vordert [eiser] in dit kort geding dat:
1) het bestreden besluit van 27 april 1999 van de raad van de deelgemeente Hillegersberg-Schiebroek wordt vernietigd en/of buiten werking wordt gesteld;
2) wordt bepaald dat [eiser] wordt toegelaten als bur-gercommissielid in de commissies Vifaz, Welzijn, ROB en ESB voor de Onafhankelijke Partij Leefbare Wijk (hierna: OPLW) , althans een zodanige voorziening als in goede justitie ge-acht wordt gerechtvaardigd te zijn,
3) wordt bepaald dat de gemeente/de deelgemeenteraad de eer en goede naam van [eiser] herstelt door een rectificatie te publiceren in twee huis-aan-huisbladen van de deelgemeen-te;
4) de gemeente/de deelgemeenteraad wordt veroordeeld in de kos-ten van deze procedure.
2.2
[eiser] heeft aan zijn vorderingen - kort gezegd - ten grondslag gelegd dat de raad van de deelgemeente Hillegers-berg-Schiebroek en daarmee de gemeente jegens [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld, aangezien het bestreden besluit (hem niet te benoemen als burgercommissielid) geen wettelijke grondslag heeft, het bestreden besluit in strijd is met de door de deelgemeenteraad zelf vastgestelde regelingen, de deelgemeenteraad door het besluit te nemen zijn bevoegdheid heeft overschreden, het bestreden besluit in strijd is met het grondwettelijk recht van hoor en wederhoor, het gelijkheidsbe-ginsel, de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en de deelgemeenteraad na afweging van alle belangen niet in rede-lijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.
2.3
De gemeente heeft primair geconcludeerd dat de president zich onbevoegd verklaart van de vorderingen van [eiser] ken-nis te nemen en subsidiair dat [eiser] in zijn vorde-ringen niet-ontvankelijk wordt verklaard, althans dat deze hem worden ontzegd.
Volgens de gemeente is de materie die in casu ter discussie staat bij uitstek politiek van aard. Het betreft hier immers de vraag of iemand ([eiser]) wel of niet deel uitmaakt (als plaatsvervangend lid) van een politiek orgaan (zelfs een vertegenwoordigend orgaan, althans een commissie daaruit) . De kwestie raakt daarmee het hart van de machtenscheiding en de trias politica. De gemeente is van mening dat de burgerlijke rechter zich van een oordeel over dergelijke “ political ques-tions"” zou moeten onthouden.
Voorts heeft [eiser] volgens de gemeente geen spoedeisend belang bij een uitspraak in kort geding. [eiser] heeft op pas 15 oktober 1999 bij de bestuursrechter een voorlopige voorziening gevraagd en pas op 16 november 1999 een dagvaarding in kort geding doen uitbrengen, terwijl het ge-wraakte besluit al van 27 april 1999 dateert.
Voor het geval de president aan een inhoudelijke beoordeling toekomt, is de gemeente van oordeel dat de door [eiser] bestreden gang van zaken in overeenstemming is met de bedoe-ling van de deelgemeentewetgever en dat de gekozen opzet - be-sluitvorming in twee fasen over het burgercommissielidmaat-schap - niet in strijd is met de wet.
[eiser] is door de OPLW voorgedragen als burgercommis-sielid van de vaste adviescommissies aan de raad van de deel-gemeente Hillegersberg-Schiebroek. In de vergadering van de deelgemeenteraad van 30 maart 1999 heeft het onderzoek van de geloofsbrieven van [eiser] plaatsgevonden, waarna hij is toegelaten als burgercommissielid. Vervolgens is in de ver-gadering van 27 april 1999 gestemd over de benoeming van bur-gercommissieleden in de vaste commissies Veiligheid, Infra-structuur, Financi'ën en Algemene Zaken, Welzijn, Ruimtelijke Ordening en Beheer en Economische Zaken, Sport en Bedrijven. [eiser] is, gezien de uitkomst van die stemming, niet benoemd als burgercommissielid in de genoemde commissies.
De bestuursrechtelijke procedure
3.2
[eiser] heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Bij besluit van 21 september 1999 heeft de deelgemeenteraad het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, tegen welk besluit [eiser] beroep heeft ingesteld bij de sector Bestuursrecht van...deze rechtbank. Voorts heeft hij de president verzocht een voorlo-pige voorziening te treffen als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) . De president heeft bij uitspraak van 16 november 1999 het beroep ongegrond ver-klaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, waarna [eiser] de gemeente in kort geding heeft gedag-vaard.
De bevoegdheid van de president in kort geding
3.3
De president heeft in het proces-verbaal mondelinge uitspraak, gedaan op 16 november 1999, onder verwijzing naar artikel 8:71, eerste volzin, van de Awb vermeld dat terzake uitslui-tend een vordering bij de burgerlijke rechter kan worden inge-steld. De tweede volzin van dit artikel bepaalt dat de burger-lijke rechter aan die beslissing is gebonden. Reeds hierom moet de president in kort geding bevoegd worden geacht van het onderhavige geschil kennis te nemen.
3.4
De president acht niet onbegrijpelijk dat [eiser] in eerste instantie heeft willen afwachten of de deelgemeenteraad bij de beslissing op zijn bezwaarschrift op het besluit hem niet te benoemen als burgercommissielid zou terugkomen en dat hij, toen dat niet gebeurde, de naar zl]n mening toepasselijke bestuursrechtelijke rechtsgang heeft gevolgd, alvorens hij een dagvaarding in kort geding uitbracht. Van een ontbreken van een spoedeisend belang door het tijdsverloop sedert 27 april 1999, zoals door de gemeente is betoogd, is daarom geen sprake, terwijl [eiser] er wel spoedeisend belang bij heeft te weten of hij wel of niet als burgercommissielid kan functioneren.
De (on)rechtmatigheid van het besluit
3.5
De president stelt voorop dat, indien geoordeeld moet worden dat de procedure, zoals die door de deelgemeenteraad is ge-volgd, in overeenstemming is met de voor die procedure gelden-de regels, het de president niet vrij staat een oordeel te ge-ven over de vraag of de deelgemeenteraad tot zijn besluit, om [eiser] niet te benoemen als burgercommissielid in de vaste commissies van de deelgemeenteraad, heeft kunnen komen. Met de gemeente is de president van oordeel dat dit te zeer een politieke kwestie is, waarover de president zich van een oordeel dient te onthouden. Naar de president begrijpt heeft [eiser] - met een beroep op de Memorie van Toelichting op artikel 91, lid 3 van de Gemeentewet dat in casu van over-eenkomstige toepassing is en waaruit zou blijken dat het niet uitgesloten wordt geacht dat de rechter (Kroon of burgerlijke rechter) in een concreet geval oordeelt of de gemeenteraad in redelijkheid tot zijn beslissingen heeft kunnen komen - zich op het standpunt gesteld dat de president zich wel een inhou-delijk oordeel zou kunnen vormen over het besluit. De presi-dent kan [eiser] hierin niet volgen. Dit artikellid be-paalt immers dat de raad bij de samenstelling van een vaste commissie van advies, voorzover het de benoeming in een derge-lijke commissie betreft van leden van de raad, zorgt voor een evenwichtige vertegenwoordiging van de in de raad vertegen-woordigde groeperingen. Die vraag of sprake is van een even-wichtige vertegenwoordiging in de commissie van advies is thans echter niet aan de orde.
3 6
Resteert de vraag of de procedure, zoals die door de deelge-meenteraad is gevolgd, in overeenstemming is met de voor die procedure geldende regels.
Artikel 23, eerste tot en met derde lid, van de Verordening op de deelgemeenten (hierna: de Verordening) luidt:
1. De deelgemeenteraad kan commissies van advies instellen en op-heffen.
2. Hij regelt de taken en de samenstelling. Tevens stelt hij een reglement van orde voor de vergaderingen en de andere werkzaamhe-den van de commissies vast.
3. Van commissies van advies kunnen niet-deelgemeenteraadsleden lid zijn.
Artikel 24, eerste lid, van de Verordening luidt:
De instelling en opheffing van vaste commissies van advies aan het dagelijks bestuur en de regeling van hun taken en samenstelling geschieden door de deelgemeenteraad op voorstel van het dagelijks bestuur.
In zijn vergadering van 15 december 1999 heeft de deelgemeen-teraad, met toepassing van artikel 23, derde lid, van de Ver-ordening, besloten tot instelling van het instituut burgercom-missielid. Bij het instellingsbesluit is bepaald dat een aan-tal uitgangspunten zal worden gehanteerd, waaronder:
3. Alleen niet verkozen kandidaten van de kandidatenlijst van de laatst gehouden verkiezingen kunnen worden benoemd, met dien ver-stande dat kandidaten met voldoende voorkeurstemmen, dat wil zeg-gen met meer dan 25% van de kiesdeler, voorgaan.
4. De vereisten die gelden voor het lidmaatschap van raadsleden zijn van overeenkomstige toepassing voor burgercommissieleden.
7. Burgercommissieleden worden door de fracties voorgedragen en benoemd door de raad. De benoemingsprocedure is dezelfde als voor raadsleden.
8. Burgercommissieleden leggen bij hun benoeming een soortgelijke eed of verklaring en belofte af als de raadsleden.
Blijkens de notitie van het dagelijks bestuur bij het (con-cept-)instellingsbesluit is uitgangspunt 3 opgenomen, teneinde zoveel mogelijk de relatie in stand te houden met de democra-tische beginselen van de verkiezingen en wordt met uitgangs-punt 4 bedoeld de vereisten als opgenomen in de artikelen 10, 13, 15 en 28 van de Gemeentewet. Ten aanzien van de benoe-mingsprocedure is vermeld dat, omdat het burgercommissielid niet direct is gekozen, maar wordt gerecruteerd uit de kandi-datenlijst, de benoeming alleen kan plaatsvinden op basis van een voordracht en dat, om in het kader van de benoeming de po-sitie van het burgercommissielid vergelijkbaar te houden, met die van het raadslid, het onderzoek naar de geloofsbrieven moet plaatsvinden voordat het burgercommissielid de werkzaam-heden als commissielid uitvoert.
Een en ander is opgenomen in het door de deelgemeenteraad in zijn vergadering van 27 april 1999 vastgestelde Reglement van orde voor de commissies 1999 (hierna: het Reglement).
Artikel 4, tweede lid, van het Reglement luidde destijds:
De leden van een commissie worden door de deelgemeenteraad uit zijn midden benoemd.
Artikel 5, vijfde lid, van het Reglement luidde destijds:
De burgercommissieleden worden door de deelgemeenteraad benoemd. De artikelen 10, 12, 15 en 28 van de Gemeentewet: zijn van overeen-komstige toepassing.
Zoals hierboven onder 3.1 is vermeld heeft deze procedure ook ten aanzien van [eiser] plaatsgevonden. Dit deel van de besluitvorming wordt door [eiser] ook niet onrechtmatig geacht.
3.7
De gemeente heeft onweersproken gesteld dat de benoeming van deelgemeenteraadsleden als cornmissielid geschiedt door middel van gesloten en ongetekende stembriefjes, overeenkomstig arti-kel 32 van het Reglement van orde voor de vergaderingen van de raad van de deelgemeente Hillegersberg-Schiebroek (voorheen artikel 27) . Het onderzoek na:ar de geloofsbrieven van een deelgemeenteraadslid heeft -reeds plaatsgevonden, voorafgaande aan zijn toelating-als lid van de deelgemeenteraad.
Overeenkomstig de benoemingsprocedure voor een deelgemeente-raadslid als commissielid is in casu, nadat de hierboven onder 3.6 geschetste procedure was afgerond, de benoeming van de burgercommissieleden in de vaste commissies, waaronder dus [eiser], geschied door middel van gesloten en ongete-kende stembriefjes. Zulks volgens [eiser] ten onrechte.
3.8
Hoewel het instellingsbesluit van 15 december 1999 en het daarop gebaseerde op 27 april 1999 vastgestelde Reglement niet op alle onderdelen even duidelijk zijn, kan de president [eiser] in zijn standpunt niet volgen. Niet valt in te zien dat de deelgemeenteraad voor de benoeming van burgercommissie-leden van meet af aan niet zoveel mogelijk dezelfde handelwij-ze voor ogen had als voor de benoeming van deelgemeente-raadsleden als commissielid. Aangenomen kan worden dat de deelgemeenteraad niet heeft gewild dat burgers na toetsing op de wettelijke vereisten en beletselen voor benoembaarheid, zo-als deze zijn vervat in de artikelen 10, 13, 15 en 28 van de Gemeentewet, automatisch lid zouden worden van commissies, terwijl deelgemeenteraadsleden pas commissielid kunnen worden na een stemmingsprocedure. Niet alleen zou aldus een onge-rechtvaardigde ongelijkheid ontstaan tussen burgers enerzijds en deelgemeenteraadsleden anderzijds, maar ook zou de deelge-meenteraad zich aldus de mogelijkheid ontnemen om kandidaat burgercommissieleden nader te beoordelen op hun geschiktheid voor het lidmaatschap van deelgemeenteraadcommissies, terwijl dat dus bij de deelgemeenteraadsleden die kandidaat zijn voor een commissie wél kan.
3.9
Voor dit ' oordeel kan steun worden gevonden in de op 21 september 1999 vastgestelde wijziging van artikel 4, tweede lid, en artikel 5, vijfde lid, van het Reglement. Deze artike-len luiden sedertdien:
artikel 4, tweede lid:
De leden van een commissie worden door de deelraad uit zijn midden benoemd, waarbij de artikelen 23, 30 en 31 van de Gemeentewet: van overeenkomstige toepassing zijn.
artikel 5, vijfde lid:
De burgercommissieleden worden door de deelraad benoemd in een of meer commissies. De artikelen 10, 13, 15, 28, 29, 30 en 31 van de Gemeentewet, de artikelen V1 en met V4 en V10, W2, W2 en W7 en X1, X2, X5 en XS van de Kieswet, alsmede artikel 8 van dit regle-ment zijn zo veel mogelijk van overeenkomstige toepassing met be-trekking tot burgercommissieleden.
Geenszins is gebleken dat met deze wijzigingen iets anders is beoogd dan verduidelijking van de - ongewijzigde - bedoeling van deze bepalingen, waaraan in voorkomende gevallen ook steeds uitvoering-is gegeven. De deelgemeenteraad heeft dan ook, na toetsing van de geloofsbrieven van [eiser], door middel van een stemmingsprocedure een beslissing kunnen nemen omtrent zijn benoeming in een of meer commissies.
3.1
Gelet hierop, in aanmerking genomen hetgeen hierboven onder 3.5 is overwogen, moeten de eerste twee gevraagde voorzienin-gen worden geweigerd. De derde gevraagde voorziening moet eveneens worden geweigerd. Niet alleen omdat de door de deel-gemeenteraad gevolgde procedure de rechterlijke toets kan doorstaan, maar ook omdat de gemeente niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor niet-officiële publicaties in -huis--aan-huisbladen.
3.11
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij wor-den veroordeeld in de kosten van het geding.
weigert de gevraagde voorzieningen;
veroordeelt [eiser] in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van de gemeente begroot op fl 400,= aan verschotten en op fl 1.500,= aan salaris voor de procureur.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.W.H.-van den Emster, fungerend-president, in tegenwoordigheid van mr. S.C.C. Hes-Bakkeren, griffier.
Uitgesproken ter openbare terechtzitting.
336