ECLI:NL:RBROT:1999:AA3682
Rechtbank Rotterdam
- Raadkamer
- C.W.J. Schoor
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar tegen kapvergunning voor bomen aan plantsoen te B
In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 22 september 1999 uitspraak gedaan in een verzetprocedure. De opposant, A, had verzet aangetekend tegen een eerdere uitspraak van 16 maart 1998, waarin zijn beroep tegen een besluit van het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Maassluis niet-ontvankelijk was verklaard. Dit besluit betrof de vergunning voor het kappen van bomen ten behoeve van de bouw van een rouwcentrum. De rechtbank oordeelde dat de opposant niet meer als belanghebbende kon worden aangemerkt, omdat de kapvergunning al was geëffectueerd en de bomen waren gekapt.
Echter, tijdens de zitting van 20 augustus 1999 bleek dat van de tien bomen waarop de kapvergunning betrekking had, er nog één niet was gekapt. De rechtbank kwam tot de conclusie dat het eerdere oordeel niet op een geheel juiste feitelijke grondslag berustte. De rechtbank overwoog dat een belanghebbende niet automatisch zijn hoedanigheid verliest bij effectuering van een kapvergunning, vooral niet als er nog bomen zijn die onder de vergunning vallen.
Daarom verklaarde de rechtbank het verzet gegrond, waardoor de eerdere uitspraak verviel en het onderzoek in de stand werd voortgezet waarin het zich bevond. De uitspraak werd gedaan door mr. C.W.J. Schoor, in tegenwoordigheid van M.B. Van Zantvoort als griffier.