ECLI:NL:RBROE:2012:BY8028

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
17 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04/850383-11
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontuchtige handelingen door minderjarige verdachte met twee kinderen

In deze zaak heeft de rechtbank Roermond op 17 december 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 1994, die beschuldigd werd van het plegen van ontuchtige handelingen met twee kinderen van bijna 6 jaar oud. De zaak kwam aan het licht na een melding bij de politie op 14 oktober 2011, waarin werd aangegeven dat de dochter van 6 jaar seksueel misbruikt zou zijn door de buurjongen van 18 jaar. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers, die gedetailleerd en consistent waren, als betrouwbaar beoordeeld, ondanks dat er geen overtuigend DNA-bewijs was. De verdachte heeft ontkend en stelde dat de verklaringen van de kinderen niet klopten, vooral omdat er geen ander DNA van hem of de slachtoffers was aangetroffen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was voor de primair ten laste gelegde feiten, maar dat het subsidiair ten laste gelegde feit, het ontuchtig laten likken aan zijn penis, wettig en overtuigend bewezen kon worden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 180 dagen, waarvan 111 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en bijzondere voorwaarden voor begeleiding door de jeugdreclassering. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, de moeders van de slachtoffers, voor zowel materiële als immateriële schade. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de impact van de zaak op zijn leven.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
Parketnummer : 04/850383-11
Datum uitspraak : 17 december 2012
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Roermond, meervoudige kamer voor strafzaken,
in de zaak tegen de minderjarige verdachte:
[minderjarige verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994,
wonende te [woonplaats], [adres].
1. Het onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 20 juni 2012, voortgezet op 3 december 2012.
2. De tenlastelegging
De verdachte staat na wijziging van de tenlastelegging terecht ter zake dat:
hij op of omstreeks 14 oktober 2011 te [plaats], in elk geval in de gemeente [gemeente], met [slachtoffer 1], geboren [geboortedatum] 2005 en/of [slachtoffer 2], geboren [geboortedatum] 2006, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], te weten het brengen of houden van zijn, verdachtes penis, in de mond van die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2];
(artikel 244 Wetboek van Strafrecht)
althans indien ter zake het vorenstaande geen veroordeling zou volgen:
hij op of omstreeks 14 oktober 2011 te [plaats], in elk geval in de gemeente [gemeente], met [slachtoffer 1], geboren [geboortedatum] 2005 en/of [slachtoffer 2], geboren [geboortedatum] 2006, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had(den) bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande in het ontuchtig laten likken aan zijn penis door die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2].
(artikel 247 Wetboek van Strafrecht).
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.
3. De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
4. De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
5. De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen.
6. Schorsing der vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
7. Bewijsoverwegingen
7.1. Standpunten van de officier van justitie en de verdediging.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 3 december 2012 gevorderd dat het onder primair ten laste gelegde zal worden bewezen verklaard. De officier van justitie heeft daarbij gesteld dat ook zonder DNA, in de verklaringen van beide kinderen die geloofwaardig/betrouwbaar zijn, voldoende bewijs aanwezig is om tot bewezenverklaring te komen. Het aangetroffen DNA-spoor van [slachtoffer 1] voegt enkel nog iets extra’s toe.
De verdediging heeft - op gronden zoals verwoord in de overgelegde pleitaantekeningen - bepleit dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde.
Kort samengevat stelt de raadsvrouw dat de verklaringen van beide slachtoffers te veel vragen oproepen, met name nu het erop lijkt alsof in het bijzijn van beide slachtoffers door ouders/familie is gesproken over een eerder voorval tussen verdachte en een nichtje, het oudere zusje van een van de slachtoffers.
Daarnaast is er uitvoerig DNA-onderzoek gedaan en er is – buiten één speekselspoor aan de binnenzijde van de voorkant van de onderbroek van verdachte dat van het slachtoffer [slachtoffer 1] afkomstig kan zijn - geen DNA van slachtoffers gevonden noch DNA van verdachte bij de slachtoffers. Verdachte heeft voorts een plausibel verhaal voor de aanwezigheid van het DNA-spoor van [slachtoffer 1] in zijn onderbroek.
7.2. Vrijspraakoverwegingen van de rechtbank
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte primair is ten laste gelegd.
In het bijzonder acht de rechtbank voor het onderdeel in de mond houden /nemen onvoldoende bewijs voorhanden in het procesdossier nu alleen [slachtoffer 2] hierover heeft gesproken bij gelegenheid van het studioverhoor op 25 oktober 2011, terwijl zijn moeder zegt dat [slachtoffer 2] gezegd heeft dat hij aan de piemel van verdachte had moeten likken.
Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
7.3. Bewijsmiddelen en overwegingen van de rechtbank
De overtuiging van de rechtbank dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen.
De genoemde geschriften zijn slechts gebruikt in verband met de inhoud van de overige bewijsmiddelen.
De bewijsmiddelen en standpunten van de rechtbank.
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen:
Op 14 oktober 2011 om 17:37 uur kwam er een melding bij de politie Roermond dat de dochter van 6 net seksueel misbruikt was door buurjongen van 18 jaar; ze had de piemel in de mond moeten steken.
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zijn naar aanleiding van deze noodhulpmelding naar het adres van de verdachte [minderjarige verdachte] op de [adres] te [woonplaats] gegaan. Verbalisant [verbalisant 2] liep de achtertuin in en trof daar verdachte bij een bromfiets die hij op het punt stond te starten. Verdachte werd meegedeeld dat hij was aangehouden ter zake een zedenmisdrijf.
De aangifte van [moeder slachtoffer 1], de moeder van het slachtoffer [slachtoffer 1]:
“Op vrijdag 14 oktober 2011 waren [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] buiten aan het spelen. Ik was friet aan het bakken. Ik hoorde gebonk op de voordeur. Ik deed de deur open en zag [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] voor de deur staan. [slachtoffer 1] zei toen tegen mij: “Mama ik ben net bij [minderjarige verdachte] geweest, hij had snoepjes, het bleken geen snoepjes te zijn, maar de piemel”. Ik hoorde toen ook dat [slachtoffer 2] zei: “Ja dat was de piemel en die was heel vies”.
Ik ben met [slachtoffer 1] op de bank gaan zitten en [slachtoffer 2] is terug naar zijn oma gelopen.
Ik vroeg aan [slachtoffer 1]: “Wat is er nu allemaal gebeurd?”. [slachtoffer 1] zei toen: “Ik heb bij [minderjarige verdachte] een snoepje willen pakken, maar dat was zijn piemel, dat vond ik vies mama, dat mag niet”.
Vanmorgen zei [slachtoffer 1] tegen mij: “Mama, ik hoef toch niet meer naar [minderjarige verdachte], die vieze spelletjes te doen”. (…) [slachtoffer 1] zei toen tegen mij: “[slachtoffer 2] heeft zo’n plasser en [minderjarige verdachte] heeft er zo een”. [slachtoffer 1] wees met haar vingers welke aangaf dat [slachtoffer 2] een hele kleine plasser had en dat [minderjarige verdachte] een hele grote plasser had.”
Blijkens de hierna vermelde geboorteakte is [slachtoffer 1] geboren op [geboortedatum] 2005.
“Akte van geboorte
Aktenummer: [nummer]
Geslachtsnaam: [slachtoffer 1]
Voornamen: [voornaam slachtoffer 1]
Dag van geboorte: [geboortedatum]2005.”
De aangifte van [moeder slachtoffer 2], de moeder van het slachtoffer [slachtoffer 2]:
“Ik ben naar mijn moeder gelopen, ik zag toen de fiets van [slachtoffer 2] voor de woning van [minderjarige verdachte] liggen. Ik ging er toen vanuit dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] binnen waren bij mijn zus [zus moeder verdachte 2]. Op een gegeven moment, ik denk ongeveer 17:15 uur, kwam [vader slachtoffer 1] (de vader van [slachtoffer 1]) binnen. [vader slachtoffer 1] zei: ”Ik weet niet wat ik moet doen, de kinderen vertellen me wat”. Daarna vertelde [vader slachtoffer 1] mij dat de kinderen aan de piemel van [minderjarige verdachte] hadden moeten likken. Ik hoorde dat en het eerste wat bij me opkwam was om naar [minderjarige verdachte] te gaan. [slachtoffer 2] zei tegen mij dat hij een spelletje had gespeeld met [minderjarige verdachte] en dat hij de kop onder de theedoek had moeten houden en een snoepje had moeten proeven. Een snoepje was net als een spekje geweest, maar wel heel vies. Dat was de strekking van het verhaal.
Ik ben met [slachtoffer 2] naar de woning van [minderjarige verdachte] gelopen. Ik ben achterom gelopen en toen ik de keuken in kwam zag ik [minderjarige verdachte] vanuit de woonkamer de keuken inlopen. Ik zei tegen [minderjarige verdachte]: “Waarom vertellen die kinderen tegen mij dat ze voor een snoepje jouw piemel moeten likken”. [minderjarige verdachte] reageerde hier niet op. [minderjarige verdachte] zei toen wel: “Ik heb ze wel een snoepje gegeven, ja”. [slachtoffer 2] stond op dat moment naast mij en [slachtoffer 2] zei tegen [minderjarige verdachte] dat ze ook met de theedoek moesten. [slachtoffer 2] zei ook dat hij het had geproefd, maar niet gezien had en [slachtoffer 1] had het wel gezien en geproefd. [minderjarige verdachte] zei toen dat het niet waar was. [slachtoffer 2] zei toen: ”Dat is wel waar”. [minderjarige verdachte] reageerde daar niet op en [slachtoffer 2] en ik zijn toen weer weggegaan. [slachtoffer 2] zei nog tegen mij: ”We liegen niet”.
Blijkens de hierna vermelde geboorteakte is [slachtoffer 2] geboren op [geboortedatum] 2006.
“Akte van geboorte
Aktenummer: [nummer]
Geslachtsnaam: [slachtoffer 2]
Voornamen: [voornaam slachtoffer 2]
Dag van geboorte: [geboortedatum]2006.”
De verklaring van [vader slachtoffer 1], de vader van [slachtoffer 1]:
“[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] kwamen rond 17.00 á 17.05 uur binnen. Ik hoorde: “We hebben een piemel in de mond gehad. We moesten de piemel likken van [minderjarige verdachte]”.
[slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] gingen op de bank zitten en de moeder van [slachtoffer 1] zei: “Vertel eens”.
[slachtoffer 1] zei: “Ja dat is echt, want ik trok de blinddoek aan de kant en ik had gezien dat [minderjarige verdachte] daar met zijn piemel stond.” [slachtoffer 2] bevestigde het verhaal van [slachtoffer 1]. Ik weet niet meer of het met knikken was of met praten.
Toen ik die avond met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] van het politiebureau terug reed naar de woning zat mijn moeder erbij. [slachtoffer 1] zei: “Oma, weet jij wat [minderjarige verdachte] gedaan had? [slachtoffer 2] zei: ”Ja, ik moest aan de pielie lekken, ik meende dat het een spekje was, maar toen smaakte het vies.” [slachtoffer 1] zei: “Ik trok de blinddoek opzij en toen was [minderjarige verdachte] daar met zijn blote piemel”. s’Avonds bij het tandenpoetsen zei [slachtoffer 1]: “[slachtoffer 2] heeft maar zo’n piemeltje” en ze liet met haar hand zien hoe groot die was. Daarna zei ze: “[minderjarige verdachte] heeft zo’n piemel” en ze liet met haar hand zien hoe groot die was. Zij liet zien dat de piemel van [minderjarige verdachte] groter is dan die van [slachtoffer 2].”
De verklaring van [zus minderjarige verdachte], de zus van verdachte:
“Vrijdag 14 oktober 2011 omstreeks 17.25 à 17.30 uur wilde ik weggaan, ik moest de trein halen van 18.03 uur. Ik zag mijn tante buiten achter de woning staan met [slachtoffer 2]. Ik zag dat mijn tante raar keek. Ik hoorde dat mijn tante zei dat [slachtoffer 2] wat tegen haar had gezegd. Ze vroeg aan [slachtoffer 2] om het nog een keer tegen mij te zeggen. Ik hoorde dat [slachtoffer 2] toen zei dat [minderjarige verdachte] op de bank zat en dat er iets werd gezegd van een snoepje of zo. En daarna dat het vies was dat ze een plasser moesten aanraken.
Ik kwam om 17.20 uur uit de douche op de eerste verdieping. Ik liep van de badkamer naar mijn eigen kamer. Ik hoorde dat [minderjarige verdachte] naar de voordeur liep. Ik hoorde de voordeur open gaan. Ik riep toen: “Wie is dat?” Ik hoorde dat [minderjarige verdachte] zei “[slachtoffer 2]”. Ik riep nog: “Hoi [slachtoffer 2]”.”
Het verslag inhoudende de woordelijke uitwerking van het studioverhoor van getuige [slachtoffer 1] d.d. 25 oktober 2011, opgemaakt door [schrijftolk], schrijftolk:
Met de letter G wordt in deze verslaglegging bedoeld, de Getuige,
Met de letter V wordt in deze verslaglegging bedoeld, de Verhoorster.
V: En waar kom jij vandaag over praten [slachtoffer 1]?
G: Over [minderjarige verdachte]
V: Nou, vertel me eens alles over [minderjarige verdachte] wat d’r gebeurd is
G: Eh ja hij heeft ons toen een handdoek om onze ogen gedaan
V: Hij had een handdoek om jullie ogen gedaan. Ja. En verder?
G: En, en toen zegt die dat het een snoepje was
V: Hm hm. En verder?
G: En, en toen keek ik stiekem onder de handdoek en dan wist ik al wat dat was
V: Hm hm
G: En dat was, dat was een pielie
V: En verder?
G: En toen rende ik naar papa en mama om dat te vertellen
V: Waar waren jullie? Je zegt, we waren bij [minderjarige verdachte], en waar waren jullie dan?
G: In de keuken
V: In de keuken. En wat deden jullie in de keuken?
G: Omdat, dat [minderjarige verdachte] ons een handdoek om wou doen en een snoepje geven
V: Hm hm. En wat deed die toen? Toen die die handdoek omgedaan had?
G: En. Dat weet ik niet
V: Dat weet je niet. En je zegt, toen zag ik zijn pielie, en wat is zijn pielie?
G: Die zat hier (getuige gaat met haar rechterhand onder tafel)
V: Dat kan ik niet zo goed zien. Nou zie ik dat jij je hand naar je benen doet
G: Nee
V: Wat zeg je?
G: Naar m’n spleetje
V: Naar je spleetje doet En wat is dat dan zijn pielie? Wat doet hij met zijn pielie?
G: Hij doet ‘m uit de broek
V: Wat doet hij met zijn pielie?
G: Plassen
V: Plassen. Oké. En je zegt, die deed die uit zijn broek. Een waarmee deed hij die uit z’n broek?
G: Met z’n handen
V: Met z’n handen. En hoe deed die dat dan met z’n handen uit z’n broek?
G: Dat weet ik niet want ik heb alleen een klein beetje gespiekt
V: Oké. En wat zag je toen je een beetje spiekte?
G: Z’n, z’n plasgaatje
V: Z’n plasgaatje. En wat deed die met z’n plasgaatje?
G: Mij laten lekken
V: Jou laten likken. En waarmee likte jij dan?
G: Dat weet, met m’n tong
V: Met je tong. En hoe kwam jouw tong dan bij zijn plasgaatje?
G: Dat weet ik niet
V: Je zegt, wij waren in de keuken. En wat proefde jij toen jij aan zijn pielie moest likken?
G: Ik proefde dat ’t een spekje was
V: Jij proefde dat ’t een spekje was. En waar smaakt dat dan naar?
G: Die smaakte naar plas
V: Want hoe kwam ’t dat jullie naar de keuken, in de keuken waren?
G: Eh want [minderjarige verdachte] zegt, kom maar eens mee want. [minderjarige verdachte] zat te racen, zegt die, willen jullie een snoepje?
V En toen, zeg je, moest je d’r aan likken
G: Ja
V: En hoe wist je dat je d’r aan moest likken?
G: Dat ik, ik dacht dat dat een spekje eerder was maar dat was. Ik heb toen stiekem gekeken. En toen, en toen, en toen had ik mijn handdoek zo d’r op (getuige legt haar rechterhand op haar mond). En toen mocht ik ’t niet tegen [slachtoffer 2] zeggen, maar ik heb ’t toch gezegd.
V: Oké. Dus je zegt, ik dacht dat het een spekje was en toen had je stiekem gekeken en toen zag je dat ’t geen spekje was
G: Want [slachtoffer 2], [slachtoffer 2] dacht ook dat ’t een spekje was
V: En hoe wist je dat je daar aan moest likken?
G: [minderjarige verdachte] zei alleen, [minderjarige verdachte] zei alleen, daar moet je aan likken
V: Oké
G: Aan dat snoepje maar dat was geen snoep
V: En waarmee likte jij toen?
G: Met m’n tong
V: Met je tong. Oké. Dat had je ook al verteld. En hoe stopte het toen?
G: Hij stopte met [slachtoffer 2]. Want hij begon met mij en toen met [slachtoffer 2]
V Oké. En toen die gestopt was met [slachtoffer 2] wat deed die toen?
G: Toen rende we naar de twee moeders toe
V: Oké. Maar hoe zat het dan met die doek?
G: Dat weet ik niet
V: Wanneer, waar is die doek gebleven?
G: En toen heeft [minderjarige verdachte] die op de tafel gelegd
V: Op welke tafel heeft die die gelegd?
G: Op [zus moeder verdachte 2] z’n tafel
V: Oké. En welke kleur had die doek?
G: Bruin met wit. En [slachtoffer 2] handdoek had ook bruin met wit
V: Oké. En wat doe je normaal met zo’n doek? Waar is die doek voor?
G: Om af te wassen, om af te wassen
V: Je zegt, [zus miderjarige verdachte] is boven. Hoe weet je dat die boven was?
G: Da [minderjarige verdachte] roept want. [zus miderjarige verdachte] roept naar [minderjarige verdachte] daarom wist ik dat
V: En
G: En toen gebeurde dat toen, toen [zus miderjarige verdachte] roepte
V: En wat roept die dan naar [zus miderjarige verdachte]?
G: Want, toen [zus miderjarige verdachte] roepte, geef die kinderen een snoepje en toen deed die dat gewoon
V: Dat moet je even vertellen want dat begrijp ik niet helemaal. Wie roept d’r nou, wie roept d’r naar [zus miderjarige verdachte] toe?
G: Nee. [zus miderjarige verdachte] roepte naar [minderjarige verdachte]
G: Dat die ons twee een snoepje moest geven
V: Oké en wat deed [minderjarige verdachte] toen?
G: Toen dee die gewoon zijn pielie
Het verslag inhoudende de woordelijke uitwerking van het studioverhoor van getuige [slachtoffer 2] d.d. 25 oktober 2011, opgemaakt door [schrijftolk], schrijftolk:
Met de letter G wordt in deze verslaglegging bedoeld, de Getuige,
Met de letter V wordt in deze verslaglegging bedoeld, de Verhoorster.
V: Wat kwam jij hier vertellen?
G: Ehm ik wou naar [minderjarige verdachte] een snoepje gaan ehm met m’n vriendinnetje [slachtoffer 1]
V: Ja
G: Toen kregen we een snoepje, maar ’t was geen snoepje want ‘t was de piemel van [minderjarige verdachte]
V: Maar hoe krijg je dan de piemel van [minderjarige verdachte]?
G: We hadden een handdoek om
V: Ja
G: Om onze ogen
V: Ja
G: Dus konden we niks zien
V: En wie had die handdoek om gedaan?
G: [minderjarige verdachte]. We moesten allebei een handdoek om
V: Waar kwam die handdoek vandaan?
G: Ehmmm gewoon een handdoek waar je mee de was schoon kan maken
V: Waar je was mee kan schoonmaken. En waar
G: En droog kan maken
V: Hoe zag die handdoek d’r uit?
G: Ehm bruin met wit
V: Jij, jullie moesten de handdoek om
G: En toen kreegte wij de piemel van [minderjarige verdachte] d’r in
V: En waar kreeg je die in? (getuige wijst met zijn linkerhand op zijn mond)
Gelet op de vorenstaande bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft gepleegd.
Tegenover de ontkenning van verdachte staan de verklaringen van de beide - jonge - slachtoffers. De verklaringen van de slachtoffers zijn gedetailleerd en betreffen geen onderwerp dat niet past bij hun leeftijd. De rechtbank hecht met name veel waarde aan de eerste verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], die direct na hetgeen is voorgevallen naar huis gaan en spontaan aan hun moeder vertellen wat er is gebeurd. Dat de verklaringen van beide slachtoffers 11 dagen later in de studioverhoren niet op alle details overeenkomen doet daar niet aan af. Daar staat tegenover dat er ook opmerkelijke details wel overeenkomen, details zoals over het feit dat verdachte in de woonkamer met de playstation een racespel zit te spelen en dat het zusje van verdachte boven is, welke details ook door verdachte en zijn zusje worden bevestigd. Voorts verklaren beide slachtoffers dat verdachte vraagt of de slachtoffers een snoepje willen en omschrijven beide slachtoffers dat zij geblinddoekt werden met een bruin met witte handdoek. Genoemde details maken naar het oordeel van de rechtbank de verklaringen van beide slachtoffers omtrent hetgeen die middag gebeurd is betrouwbaar.
Voor de overtuiging dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan speelt mede dat er enkele jaren eerder een seksueel overschrijdend voorval heeft plaatsgevonden tussen verdachte, die toen 13 jaar was en zijn nichtje van 7 jaar .
7.4. Bewezenverklaring
Op grond van voormelde bewijsmiddelen en overwegingen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
subsidiair:
hij op 14 oktober 2011 te [plaats] met [slachtoffer 1], geboren [geboortedatum] 2005 en [slachtoffer 2], geboren [geboortedatum] 2006, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had
bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande in het ontuchtig laten likken aan zijn penis door die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2].
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen.
Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
8. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie
8.1. Kwalificatie
Het ten laste van verdachte bewezenverklaarde levert op het navolgende strafbare misdrijf:
subsidiair
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd.
Het misdrijf is strafbaar gesteld bij artikel 247 van het Wetboek van Strafrecht.
9. De strafbaarheid van verdachte
Door de psycholoog drs. K.T.E. Záslós is omtrent de geestvermogens van verdachte op 5 januari 2012 rapportage uitgebracht. De deskundige komt niet tot de conclusie dat er bij verdachte sprake is van een omstandigheid die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluit.
De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu niet is gebleken van enige omstandigheid die verdachtes strafbaarheid opheft.
10. De straffen en/of maatregelen
10.1. De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij gelegenheid van de terechtzitting op 3 december 2012 met betrekking tot de op te leggen straf gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde feit zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de tijd van 180 dagen, met aftrek ex artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 111 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarde begeleiding door de jeugdreclassering, ook als dat inhoudt deelname aan de behandeling van Clas (Rubicon) of bij een andere instelling. Daarnaast heeft de officier van justitie een werkstraf voor de duur van 180 uur subsidiair 90 dagen vervangende jeugddetentie gevorderd.
Voorts heeft de officier van justitie de opheffing van het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis gevorderd.
10.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de gevorderde straf aangevoerd dat - indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt - volstaan kan worden met een onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht en eventueel een voorwaardelijke jeugddetentie dan wel een voorwaardelijke werkstraf. De hele situatie heeft veel impact op verdachte en zijn gezin, verdachte is bedreigd geworden, verblijft na de periode in voorarrest niet meer in zijn eigen woning, kan niet meer terug naar zijn oude school en kan niet meer deelnemen aan het verenigingsleven zoals hij gewend was.
10.3. De overwegingen van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met twee minderjarigen van destijds 5 jaar oud. De jongen is een neefje van verdachte en het meisje is een buurmeisje van verdachte. Beide kinderen zijn goed bekend met verdachte. De kinderen kwamen aan het eind van de middag even bij verdachte binnen. Verdachte was bezig met een racespel op zijn playstation. Op een gegeven moment kregen de kinderen een snoepje van verdachte. Onder het mom van een verrassing moesten de kinderen een blinddoek voor, waarna zij in plaats van een snoepje aan de penis van verdachte moesten likken. De kinderen vonden dit vies. Het meisje had onder de handdoek gespiekt en gezien dat zij niet aan een spekje likte, maar aan de penis van verdachte.
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de inbreuk op de lichamelijke en geestelijke integriteit van de zeer jonge slachtoffers die door het bewezenverklaarde wordt veroorzaakt. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat verdachte een neef is van het ene slachtoffer en ook goed bekend is met het andere slachtoffer. De beide slachtoffers waren in een voor hen bekende en veilige omgeving met een persoon die zij vertrouwden. Verdachte heeft ernstig misbruik gemaakt van het vertrouwen dat de slachtoffers in hem mochten stellen.
Dergelijke ontuchtige handelingen roepen niet alleen bij de slachtoffers, maar ook bij de ouders van de slachtoffers en in de maatschappij gevoelens van afschuw en verontwaardiging op.
De rechtbank heeft in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte kennis genomen van het Pro Justitia rapport d.d. 5 januari 2012, opgemaakt en ondertekend door drs. K.T.E. Zászlós, GZ-psycholoog, inhoudende de uitkomst van een onderzoek naar de geestvermogens van verdachte.
Uit het rapport komt -kort weergegeven- het volgende naar voren.
“Bij betrokkene is sprake van een onrijpe emotionele en sociale ontwikkeling in de zin van een beperkt vermogen om emoties op adequate wijze te uiten, een sterke neiging om vanuit zijn eigen standpunt te redeneren en beperkte empatische vermogens. Betrokkene bevindt zich in de puberteitsfase waarin sprake is van ontluikende seksuele behoeftes. Indien de feiten bewezen worden geacht, is het mogelijk dat hij ten tijde van het tenlaste gelegde op egocentrische wijze uitsluitend op eigen seksuele behoeftes gericht is geweest en is gekomen tot seksueel grensoverschrijdend gedrag waarbij hij niet heeft stilgestaan bij de impact en consequenties van zijn handelen op zowel de kinderen als zijn omgeving. Betrokkene moet wel besef hebben gehad van het ontoelaatbare van zijn handelswijze, te meer daar hij enkele jaren geleden ook seksuele handelingen bij het zusje van een van de slachtoffers heeft verricht en hem toen duidelijk is gemaakt dat zijn seksuele handelswijze volsterkt ontoelaatbaar was.
Indien de feiten bewezen worden geacht is de kans op recidive op lange termijn aanwezig indien betrokkene geen adequate begeleiding geboden krijgt.
Belangrijke aandachtspunten in de behandeling zijn dan: het nemen van verantwoordelijkheid voor zijn delictgedrag middels een delictscenarioanalyse, waardoor tevens meer zicht kan worden verkregen op de factoren die een rol hebben gespeeld bij het tenlastegelegde; zijn rationele wijze van omgaan met emoties en eventueel cognitieve vervormingen; zijn wijze van omgaan met emotionele spanningen; zijn egocentrisme; zijn beperkte empatische vermogens; zijn relaties met leeftijdgenoten; zijn seksuele ontwikkeling en risicomanagement.”
Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de persoonljke omstandigheden zoals deze ter ziting en uit de rapportage d.d. 29 november 2012 van de jeugdreclassering naar voren zijn gekomen.
Gebleken is dat verdachte zich aan de schorsingsafspraken heeft gehouden mede om de maatschappelijke onrust in zijn directe omgeving te voorkomen en uit respect voor de slachtoffers. Evenals de jeugdreclassering heeft de rechtbank echter zorgen over de rationele houding van verdachte, waarbij geen ruimte lijkt te zijn voor emoties.
De rechtbank houdt eveneens rekening met het feit dat verdachte blijkens het uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister niet eerder is veroordeeld.
Alle omstandigheden in aanmerking genomen is de rechtbank van oordeel dat met het oog op een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lagere straf dan de hierna vermelde vrijheidsstraf met een onvoorwaardelijk deel.
Met het daarnaast opleggen van een voorwaardelijke jeugddetentie wordt de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten. Conform het advies van de psycholoog drs. Zászlós zal de rechtbank als bijzondere voorwaarde begeleiding door de jeugdreclassering opleggen – ook als dat inhoudt dat verdachte dient deel te nemen aan een zogenaamde Clasbehandeling.
De rechtbank is van oordeel dat er daarnaast geen werkstraf opgelegd dient te worden nu
verdachte al danig gestraft is nu hij ten gevolge van alle commotie in de buurt en op school langere tijd niet meer in zijn eigen woning kan verblijven en niet naar zijn oude school terug kan.
10.4. Teruggave
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat onder meer inbeslaggenomen zijn:
1 1.00 STK Jas, Kleur: zwart, Voorwerpnr: 244383
2 1.00 STK Shirt, Kleur:blauw, Korte mouw, Voorwerpnr: 244391
3 1.00 STK Broek, Kleur:blauw, Spijkerbroek, Voorwerpnr: 244392
5 1.00 PR Schoenen, Kleur: zwart, Sportschoenen, Voorwerp 244394
6 2.00 STK Sok, Kleur: zwart, Voorwerpnr: 244395
7 1.00 STK Mobiele telefoon, Kleur: zwart, Blackberry, Voorwerpnr: 247453;
Nu met betrekking tot deze voorwerpen niet (meer) wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering, dienen deze voorwerpen te worden teruggegeven aan degene(n) onder wie deze zijn inbeslaggenomen, zoals hierna in het dictum genoemd.
De rechtbank is van oordeel dat het inbeslaggenomen nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
4 1.00 STK Ondergoed, Kleur: zwart, Onderbroek, Voorwerpnr: 244393,
bewaard dient te worden totdat op de zaak onherroepelijk is beslist.
10.5. De vordering van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel
[moeder slachtoffer 2] (moeder van slachtoffer [slachtoffer 2]), wonende te [adres], [woonplaats], heeft een vordering benadeelde partij ingediend met betrekking tot de als gevolg van het hiervoor ten laste gelegde feit geleden materiële schade.
[moeder slachtoffer 2] voornoemd heeft de materiële schade op een bedrag van € 19,90 gesteld en wil die schade vergoed krijgen.
Ten laste van verdachte is het hiervoor subsidiair ten laste gelegde feit (artikel 247 Sr) bewezen. Het is een strafbaar feit en verdachte zal ter zake van dat feit worden veroordeeld.
Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering voor toewijzing vatbaar, zodat de rechtbank het schadebedrag zal vaststellen op een totaalbedrag van € 19,90 te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag, te rekenen vanaf 14 oktober 2011 tot de dag der algehele voldoening.
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade.
De rechtbank zal over de vordering van de benadeelde partij, overeenkomstig het hiervoren overwogene, beslissen zoals hierna is vermeld, alsmede over de kosten die door de benadeelde partij zijn gemaakt, thans begroot op nihil.
De rechtbank zal tevens aan verdachte de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van € 19,90 te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag, te rekenen vanaf 14 oktober 2011, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door jeugddetentie voor de tijd van 1 dag, tot de dag der algehele voldoening, te betalen ten behoeve van [moeder slachtoffer 2] voornoemd, zoals hierna in het dictum genoemd.
[moeder slachtoffer 1] (moeder van slachtoffer [slachtoffer 1]), wonende te [adres], [woonplaats], heeft een vordering benadeelde partij ingediend met betrekking tot de als gevolg van het hiervoor ten laste gelegde feit geleden materiële schade en immateriële schade.
[moeder slachtoffer 1] voornoemd heeft de materiële schade op een bedrag van € 127,-- en de immateriële schade op een bedrag van € 750,-- gesteld, en wil die schades vergoed krijgen.
Ten laste van verdachte is het hiervoor subsidiair ten laste gelegde feit (artikel 247 Sr) bewezen. Het is een strafbaar feit en verdachte zal ter zake van dat feit worden veroordeeld.
Met betrekking tot de toewijsbaarheid van de hoogte van het schadebedrag overweegt de rechtbank dat de materiële vordering is opgebouwd uit de navolgende posten.
Bril € 95,20 en reiskosten verhoorstudio € 31,80.
Nu niet duidelijk is geworden of het slachtoffer ten tijde van het ten laste gelegde de bril droeg noch waar de bril van het slachtoffer is gebleven, is de rechtbank van oordeel dat deze schade niet aan verdachte toegerekend kan worden.
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank als
volgt. Gelet op de aard van het bewezenverklaarde is het een ervaringsregel dat daardoor bij het slachtoffer immateriële schade van enige omvang wordt veroorzaakt. De rechtbank is echter van oordeel dat het gevorderde bedrag gematigd dient te worden nu daarin de gevolgen die het feit voor de ouders heeft gehad lijken te zijn meegewogen. De rechtbank acht een bedrag van € 500,-- redelijk en billijk en zal de vordering voor het overige afwijzen.
De rechtbank acht derhalve een totaalbedrag van € 531,80 voor toewijzing vatbaar, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag te rekenen vanaf 14 oktober 2011 tot de dag der algehele voldoening
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade.
De rechtbank zal over de vordering van de benadeelde partij, overeenkomstig het hiervoren overwogene, beslissen zoals hierna is vermeld, alsmede over de kosten die door de benadeelde partij zijn gemaakt, thans begroot op nihil.
De rechtbank zal tevens aan verdachte de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van € 531,80, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag, te rekenen vanaf 14 oktober 2011 tot de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door jeugddetentie voor de tijd van 10 dagen, te betalen ten behoeve van [moeder slachtoffer 1] voornoemd, zoals hierna in het dictum genoemd.
11. Toepasselijke wetsartikelen
Na te melden beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 24c, 27, 36f, 77a, 77g, 77h, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 247.
12. Beslissing
De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verstaat dat het aldus bewezenverklaarde het hiervoor vermelde strafbare feit oplevert en verklaart verdachte ter zake strafbaar;
veroordeelt verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een jeugddetentie voor de tijd van 180 dagen;
beveelt dat de tijd door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan verdachte opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht;
bepaalt dat van deze jeugddetentie 111 dagen niet zullen worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden, dan wel gedurende die proeftijd de hierna te melden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
stelt als bijzondere voorwaarde, dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen van Bureau Jeugdzorg in Limburg te Roermond, afdeling Jeugdreclassering, ook als dat inhoudt deelname aan Clas bij Rubicon of een andere instelling, met opdracht aan die instelling overeenkomstig artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht;
gelast de teruggave aan de rechthebbende van het inbeslaggenomene, te weten:
1 1.00 STK Jas, Kleur: zwart, Voorwerpnr: 244383
2 1.00 STK Shirt, Kleur:blauw, Korte mouw, Voorwerpnr: 244391
3 1.00 STK Broek, Kleur:blauw, Spijkerbroek, Voorwerpnr: 244392
5 1.00 PR Schoenen, Kleur: zwart, Sportschoenen, Voorwerp 244394
6 2.00 STK Sok, Kleur: zwart, Voorwerpnr: 244395
7 1.00 STK Mobiele telefoon, Kleur: zwart, Blackberry, Voorwerpnr: 247453;
gelast de bewaring ten van het inbeslaggenomen nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
4 Ondergoed, Kleur: zwart, Onderbroek, Voorwerpnr: 244393, totdat op de zaak onherroepelijk is beslist;
wijst toe de vordering van de benadeelde partij [moeder slachtoffer 2], wonende te [adres], [woonplaats], en veroordeelt verdachte om tegen bewijs van betaling aan de benadeelde partij te betalen een bedrag van € 19,90, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag te rekenen vanaf 14 oktober 2011 tot de dag der algehele voldoening;
legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat te betalen een som geld ten bedrage van € 19,90 subsidiair 1 dag jeugddetentie, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [moeder slachtoffer 2], wonende te [adres], [woonplaats];
veroordeelt verdachte tevens tot betaling aan de Staat van de wettelijke rente over voormeld bedrag vanaf 14 oktober 2011 tot de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 19,90 te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag te rekenen vanaf 14 oktober 2011 tot de dag der algehele voldoening ten behoeve van voornoemd slachtoffer daarmede de verplichting van verdachte om dit bedrag aan voornoemde benadeelde partij te betalen komt te vervallen en dat indien dit bedrag door verdachte aan voornoemde benadeelde partij is betaald, daarmee de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de Staat ten behoeve van voornoemd slachtoffer komt te vervallen;
veroordeelt verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van voormeld bedrag alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil;
wijst gedeeltelijke toe de vordering van de benadeelde partij [moeder slachtoffer 1], wonende te [adres], [woonplaats], en veroordeelt verdachte om tegen bewijs van betaling aan de benadeelde partij te betalen een bedrag van € 531,80, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag te rekenen vanaf 14 oktober 2011 tot de dag der algehele voldoening;
wijst af het meer of anders gevorderde;
legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat te betalen een som geld ten bedrage van € 531,80 subsidiair 10 dagen jeugddetentie ten behoeve van het slachtoffer genaamd [moeder slachtoffer 1], wonende te [adres], [woonplaats], met dien verstande dat de toepassing van de vervangende jeugddetentie de opgelegde verplichting tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
veroordeelt verdachte tevens tot betaling aan de Staat van de wettelijke rente over voormeld bedrag vanaf 14 oktober 2011 tot de dag der algehele voldoening en bepaalt dat de subsidiaire jeugddetentie ook van toepassing is op de vervallen rentetermijnen;
bepaalt dat indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 531,80, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag te rekenen vanaf 14 oktober 2011 tot de dag der algehele voldoening ten behoeve van voornoemd slachtoffer daarmede de verplichting van verdachte om dit bedrag aan voornoemde benadeelde partij te betalen komt te vervallen en dat indien dit bedrag door verdachte aan voornoemde benadeelde partij is betaald, daarmee de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de Staat ten behoeve van voornoemd slachtoffer komt te vervallen;
veroordeelt verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van voormeld bedrag alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van 17 december 2012.
Vonnis gewezen door mrs. A.K. Kleine, C.A.M. Schaap-Meulemeester en S.A.M.C. van de Winkel, kinderrechters, van wie mr. S.A.M.C. van de Winkel voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. E.A.C. Tolkamp-Gazenbeek als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 17 december 2012.
Mr. S.A.M.C. van de Winkel is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.