uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 oktober 2012 in de zaak tussen
[naam en plaatsnaam eiseres], eiseres
(gemachtigde: mr. [naam gemachtigde]),
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: J.H.M. Huijs),
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [belanghebbende] (hierna: [belanghebbende] , wonend te [plaatsnaam].
Bij besluit van 6 oktober 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder een bedrag van € 694,68 bruto, zijnde aan [belanghebbende] betaalde uitkering ingevolge de Ziektewet, op eiseres verhaald, omdat eiseres volgens verweerder onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht.
Bij besluit van 6 februari 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit gegrond verklaard, in die zin dat de periode waarover ziekengeld wordt verhaald, nader is vastgesteld op 1 maart 2011 tot 12 april 2011 in plaats van 7 maart 2011 tot en met 17 april 2011.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld op daartoe aangevoerde gronden.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 augustus 2012. Namens eiseres zijn daar verschenen mr. [naam vervanger gemachtigde], als vervanger van de gemachtigde, alsmede [naam bestuurslid 1] en [naam bestuurslid 2], vrijwilligers/coördinatoren/bestuursleden van eiseres.
1. Op basis van een zogenoemde verblijfsovereenkomst heeft [belanghebbende], na een proefperiode te hebben doorgebracht, vanaf 1 november 2009 verbleven in de woon- en werkgemeenschap van eiseres. Zij heeft daarbij periodiek onder meer huishoudelijk werk gedaan en werkzaamheden in de kringloopwinkel van eiseres verricht. Op 18 december 2010 is zij aldaar vertrokken. Op grond van de verblijfsovereenkomst had [belanghebbende] gedurende haar verblijf recht op:
- kost- en inwoning,
- zakgeld à € 35,-- per week,
- spaargeld à € 25,-- per maand, dat bij vertrek (te beginnen na afloop van de proefperiode van 1 maand) ter beschikking zou komen,
- vergoeding van de reiskosten voor maandelijks familie/vriendenbezoek (binnen redelijke grenzen),
- vakantiegeld zijnde € 50,-- per maand en 25 vakantiedagen (inclusief verplichte feestdagen) (te beginnen na afloop van de proefperiode),
- verzekeringen (aansprakelijkheids-, ongevallen- en ziektekostenverzekering) en
- vergoeding van kosten van noodzakelijke medische voorzieningen, die niet onder de ziektekostenverzekering zijn begrepen, voor zover dit door de gemeenschap kon worden gedragen.
Op grond van de verblijfsovereenkomst golden gedurende de periode dat [belanghebbende] bij eiseres verbleef, voor haar voorts de volgende verplichtingen:
- zich houden aan de huis- en gedragsregels van de woon- en werkgemeenschap,
- een bijdrage leveren aan het samen wonen, door deel te nemen aan sociale, gezamenlijke activiteiten en
- mee doen aan alle voorkomende werkzaamheden in en rondom het woonhuis, zoals het inzamelen en verkopen van herbruikbare goederen, het boerenbedrijf en overige werkzaamheden; uitgangsregel hierbij was een 40-urige werkweek; daarnaast werd van elk groepslid verwacht een redelijk deel van zijn/haar “vrije tijd” in/met/voor de groep door te brengen.
2. Na verbreking van haar banden met eiseres heeft [belanghebbende] met terugwerkende kracht per 1 augustus 2010 ziekengeld bij verweerder aangevraagd. Haar aanvraag om uitkering is afgewezen, omdat zij volgens verweerder niet voor de Ziektewet verzekerd zou zijn. Na door [belanghebbende] tegen de weigering gemaakt bezwaar, heeft verweerder haar bij besluit van 25 augustus 2011 Ziektewet-uitkering toegekend per 1 maart 2011, zulks in verband met het feit dat zij tot die datum nog is doorbetaald door eiseres. Van de kant van eiseres is gesteld dat dit het zakgeld van eiseres betrof en dat dit door een administratieve vergissing niet onmiddellijk na het vertrek van [belanghebbende] is stopgezet. Tegen dit besluit, dat aan eiseres als belanghebbende is toegezonden, is noch door haar noch door [belanghebbende] beroep ingesteld.
3. Na een onderzoek naar de re-integratie-inspanningen van eiseres te hebben verricht, heeft verweerder bij het primaire besluit een bedrag op eiseres verhaald van € 694,68 bruto, zijnde aan [belanghebbende] over de periode 7 maart 2011 tot en met 17 april 2011 betaalde uitkering ingevolge de Ziektewet, op de grond dat eiseres vanaf 13 september 2010 onvoldoende re-integratie-inspanningen jegens [belanghebbende] heeft verricht. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit gegrond verklaard, maar het verhaal op eiseres van een bedrag van € 694,68 bruto gehandhaafd, met dien verstande dat dit nu ziekengeld over de periode van 1 maart 2011 tot 12 april 2011 betreft.
4. In het bestreden besluit heeft verweerder voor de vraag of [belanghebbende] verzekerd was ingevolge de Ziektewet aansluiting gezocht bij een uitspraak van de rechtbank Haarlem van 17 september 2010 (LJN: BV8156). Verweerder is van opvatting dat er sprake is van een privaatrechtelijke dienstbetrekking op grond van onder meer de volgende, aan ingesteld onderzoek ontleende, omstandigheden. Het stichtingsbestuur heeft de feitelijke uitvoering van de leidinggevende taken opgedragen aan een kerngroep en een coördinator, die namens het bestuur de dagelijkse leiding uitoefenen. Daartoe wordt elke ochtend voor aanvang van de werkzaamheden een werkbespreking gehouden waarin de te verrichten werkzaamheden worden besproken en instructies en aanwijzingen worden gegeven. Daarom is er volgens verweerder sprake van een gezagsverhouding. Verweerder heeft voorts de beloning zoals die in de verblijfsovereenkomst is vastgesteld, aangemerkt als loon uit dienstbetrekking. Ook stelt verweerder zich op het standpunt dat [belanghebbende] verplicht was tot het persoonlijk verrichten van werkzaamheden gedurende 40 uur per week. [belanghebbende] heeft zich bij het standpunt van verweerder aangesloten.
5. In beroep heeft eiseres onder verwijzing naar jurisprudentie van de civiele rechter primair aangevoerd dat [belanghebbende] binnen de organisatie van eiseres nimmer werkzaam is geweest op grond van een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht en dat er geen sprake was van reëel blijkend werkgeversgezag, loon en verplichting tot het persoonlijk verrichten van arbeid. Eiseres heeft erop gewezen dat zij een stichting is die tot doel heeft aan lager wal geraakte personen een nieuw perspectief te bieden en dat zij daartoe woongelegenheid aanbiedt waarin die personen een kans wordt geboden een regulier leven op te bouwen in de maatschappij. Eiseres onderscheidt zich daarbij van andere instellingen doordat zij volledig zelfvoorzienend, onafhankelijk van enige subsidie of zorgverzekeraar, is en uitsluitend werkt met vrijwilligers. Ook de coördinatoren zijn inwonende vrijwilligers en hun rechtspositie is geen andere dan die van alle andere bewoners. Eiseres heeft voorts uiteengezet dat er tussen de rechten en de verplichtingen van de bewoners geen direct verband bestaat. Nu het deelnemen aan de dagactiviteiten uitsluitend van waarde is voor de bewoners zelf, kunnen deze niet worden gezien als arbeid in het kader van een arbeidsovereenkomst, aldus eiseres. Ook is er volgens eiseres geen sprake van loon, omdat de door haar verleende vergoedingen niet zijn gekoppeld aan een tegenprestatie van de bewoners. Eiseres stelt dat zij aan de verblijfsovereenkomst geen instructiebevoegdheid op het gebied van het al of niet deelnemen aan de dagactiviteiten ontleent. Zij stimuleert en motiveert de bewoners, maar houdt daarbij rekening met hun persoonlijke omstandigheden en zorgbehoefte en verbindt geen consequenties aan niet deelname. Alleen het ernstig overtreden van gezamenlijke en/of individuele afspraken kan eiseres ertoe doen besluiten de opvang te beëindigen. Dat berust dan echter niet op het niet nakomen van een contraverplichting, maar op de verantwoordelijkheid voor het handhaven van de orde, functionaliteit en continuïteit van de opvang. Dat er geen directe relatie bestaat tussen rechten en verplichtingen, zou ook uit de omstandigheden van het verblijf van [belanghebbende] blijken. Immers zorgden haar problemen er tijdens de opvang voor dat zij zeer vaak niet aan activiteiten heeft deelgenomen. Eiseres heeft daarop niet de opvang beëindigd, maar haar de ruimte gegeven die problemen op te lossen en haar gemotiveerd om aan zoveel mogelijk dagactiviteiten deel te nemen zodat zij weer in het reguliere ritme zou kunnen komen.
Subsidiair is door eiseres met een beroep op rechtspraak van enkele civiele rechters aangevoerd dat indien er al sprake zou zijn van een arbeidsovereenkomst, het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat op deze overeenkomst de wettelijke bepalingen van het civiele arbeidsrecht en de daarvan afgeleide re-integratieverplichtingen van de Ziektewet van toepassing zijn. Dat zou volgens eiseres namelijk tot het onbillijke gevolg leiden dat opvang volgens haar doelstelling niet meer mogelijk zal zijn.
6. Nu ter zitting van de rechtbank door verweerder alsnog als primair standpunt is betoogd dat het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard, omdat over de in bezwaar opgeworpen kwestie van verzekeringsplicht reeds in het, in rechte onaantastbare, besluit van 25 augustus 2011 was beslist en het voorliggende besluit enkel de re-integratieverplichtingen van eiseres betreft, dient de rechtbank allereerst over dat standpunt te oordelen. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn betoog. In het besluit van 25 augustus 2011 heeft verweerder weliswaar vastgesteld dat ter zake van de ziekmelding van [belanghebbende] sprake was van een dienstbetrekking die steunt op een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht, maar dat besluit betreft een ander rechtsgevolg dan dat van het primaire besluit omtrent de re-integratieverplichtingen van eiseres en is niet bindend ten aanzien van laatstgenoemd besluit. Aan dat besluit ligt opnieuw het standpunt omtrent de verzekeringsplicht van [belanghebbende] ten grondslag en het feit dat in het eerdere besluit is berust brengt niet met zich dat het recht is vervallen om bedoeld standpunt alsnog door het maken van bezwaar aan te vechten.
7. De rechtbank dient vervolgend op basis van de aangevoerde beroepsgronden te beoordelen of het bestreden besluit in strijd is met het geschreven of ongeschreven recht dan wel met enig algemeen rechtsbeginsel.
8. Niet in geschil is dat eiseres geen re-integratie-inspanningen heeft verricht. Gelet op wat in beroep is aangevoerd, vormt het geschilpunt primair de vraag of [belanghebbende] op basis van de contractuele relatie met eiseres verzekerd was ingevolge de Ziektewet, hetgeen afhangt van het antwoord op de vraag of er sprake was van een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht. Subsidiair geschilpunt is of, indien er sprake was van een arbeidsovereenkomst, de bepalingen van de Ziektewet betreffende de re-integratieverplichtingen van de werkgever mochten worden toegepast.
9. Omtrent het primaire geschilpunt overweegt de rechtbank dat in artikel 610, eerste lid, van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek is bepaald dat de arbeidsovereenkomst is de overeenkomst waarbij de ene partij, de werknemer, zich verbindt in dienst van de andere partij, de werkgever tegen loon gedurende zekere tijd arbeid te verrichten. Over het antwoord op de vraag of in het voorliggende geval aan alle elementen van deze wettelijke definitie wordt voldaan is twijfel mogelijk. Immers wordt de verhouding tussen [belanghebbende] in de eerste plaats beheerst door de, niet als arbeidsovereenkomst aangeduide, verblijfsovereenkomst welke niettemin voor de bewoners aan de verplichtingenkant een zekere deelname aan werkzaamheden kent en aan de rechtenkant enige financiële aanspraken. Nu de tekst van de overeenkomst geen duidelijkheid biedt, is ook van belang dat wordt vastgesteld op welke wijze in de praktijk aan de door eiseres gesloten verblijfovereenkomsten in het algemeen en die met [belanghebbende] in het bijzonder uitvoering wordt gegeven. Daartoe baseert de rechtbank zich op de gegevens uit het onderzoek van verweerder en op hetgeen de ter zitting van de rechtbank aanwezige coördinatoren van eiseres en [belanghebbende] daarover hebben verklaard. De rechtbank leidt daaruit af dat in de relatie tussen de bewoners en de stichting hulpverlening aan daklozen en het vormen van een leef- en werkgemeenschap gericht op sociale re-integratie voorop staat. In het kader daarvan wordt van de bewoners een aandeel in het geheel van de activiteiten van eiseres verwacht. Daartoe behoort het verrichten van werkzaamheden, onder meer in de kringloopwinkel, de boerderij en het huishouden van de leef- en werkgemeenschap. Die werkzaamheden staan daarbij ten dienste van het ontwikkelen van de structuur en regelmaat die nodig is om opnieuw in de maatschappij in brede zin te kunnen functioneren. Eiseres heeft aannemelijk gemaakt dat een rechtstreekse relatie tussen de verplichtingen van de bewoners die de deelname aan activiteiten van eiseres betreffen enerzijds en hun aanspraken van financiële en economische aard anderzijds ontbreekt, in die zin dat het niet verrichten van werkzaamheden op zichzelf geen gevolg heeft voor de rechten van de bewoners. Steun voor die conclusie is onder meer te vinden in het feit dat bij de toelating tot de woon- en werkgemeenschap geen afspraken worden gemaakt over de inhoud van de te verrichten werkzaamheden en dat deze vervolgens in overleg tussen de bewoners, mede op basis van ieders eigen voorkeur, worden verdeeld als onderdeel van het totaal van activiteiten in het kader van de woon- en werkgemeenschap. De aard en hoogte van de financiële en economische aanspraken van de bewoners wijzen er voorts op dat deze niet de strekking hebben van tegenprestatie voor verrichte werkzaamheden. In dat verband is nog van belang dat alle bewoners, waaronder ook de coördinatoren, dezelfde contractuele positie hebben en gelijke inkomsten van eiseres genieten. Wat het voorliggende geval zelf betreft komt uit het door eiseres overgelegde chronologisch overzicht van de bemoeienissen met [belanghebbende] naar voren dat daarbij het hulpverleningsaspect en niet haar productiviteit voorop gestaan heeft.
10. De rechtbank leidt uit het geheel van voormelde omstandigheden af dat niet kan worden gezegd dat [belanghebbende] tegen loon arbeid voor eiseres heeft verricht, hetgeen ingevolge artikel 610 van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek een vereiste is om een arbeidsovereenkomst aan te nemen. Het voorgaande leidt tot het oordeel dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat [belanghebbende] verzekerd was ingevolge de Ziektewet. Het beroep is derhalve gegrond wegens onjuiste toepassing van de bepalingen van de Ziektewet betreffende de op de werkgever rustende re-integratieverplichtingen en het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Nu de primaire beroepsgrond van eiseres slaagt, hoeft op de subsidiaire beroepsgrond niet meer te worden ingegaan. Omdat uit voormeld oordeel voortvloeit dat er in het geheel geen wettelijke grondslag is voor het door verweerder toegepaste verhaal van ziekengeld op eiseres, ziet de rechtbank voorts aanleiding gebruik te maken van de bevoegdheid om op grond van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder c, van de Awb zelf in de zaak te voorzien door het primaire besluit te herroepen.
11. De rechtbank veroordeelt ten slotte verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 874,00. Voor de in aanmerking te nemen proceshandelingen worden 2 punten toegekend. Het gewicht van de zaak wordt bepaald op gemiddeld, hetgeen correspondeert met de wegingsfactor 1
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het besluit van verweerder van 6 oktober 2011 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats komt van het vernietigde besluit;
- veroordeelt verweerder in de kosten van de beroepsprocedure bij de rechtbank, aan de zijde van eiseres begroot op € 874,00 (wegens kosten van rechtsbijstand) te betalen aan eiseres;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 310,00 volledig vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.M. Schelfhout, rechter, in aanwezigheid van
J.C. Kupers-Leenen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
19 oktober 2012.
w.g. J.C. Kupers-Leenen,
griffier w.g. mr. T.M. Schelfhout,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op: 19 oktober 2012
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.