uitspraak van de meervoudige kamer van 19 december 2012 in de zaak tussen
[eiser], te Roermond, eiser,
de minister van Veiligheid en Justitie, verweerder
(gemachtigde: J. den Haan),
Bij besluit van 31 januari 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser op diens aanvraag een tegemoetkoming in de schade en kosten als gevolg van de overstroming van de Maas in januari 2011 toegekend ter hoogte van € 7.182,50.
Bij besluit van 20 april 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 september 2012. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1. Eiser heeft schade geleden aan de door hem geëxploiteerde camping als gevolg van de overstroming van de Maas in januari 2011. De camping van eiser is gelegen binnen het door verweerder bij de Regeling tegemoetkoming schade bij overstroming van de Maas in januari 2011 (hierna: de Regeling) vastgestelde schadegebied als bedoeld in de Wet tegemoetkoming schade bij rampen (Wts). Eiser heeft middels het daartoe bestemde formulier op 22 juli 2011 bij verweerder melding gemaakt van de door hem als gevolg van de overstroming geleden schade en bereddingskosten en deze melding aangevuld bij formulier van 2 augustus 2011. Naar aanleiding van deze melding heeft een schade-expert de schade aan het campingterrein en de installaties begroot op in totaal € 11.050,00 en de kosten van het systeem om de elektriciteitskasten op te takelen vastgesteld op € 14.447,00. Eiser heeft vervolgens op 24 augustus 2011 aan verweerder een tegemoetkoming van € 25.497,00 gevraagd. Hierop heeft verweerder bij het primaire besluit aan eiser een tegemoetkoming toegekend ter hoogte van € 7.182,50 voor de schade aan de vaste en vlottende activa. De kosten van het preventief systeem voor de elektriciteitskasten heeft verweerder van vergoeding uitgesloten, omdat deze kosten geen rechtstreeks gevolg zijn van de overstroming in januari 2011.
2. Eiser heeft in bezwaar te kennen gegeven het niet eens te zijn met het niet toekennen van een vergoeding van kosten voor de aanleg van een het preventief systeem voor de elektriciteitskasten. Dat systeem heeft eiser na de overstroming in 2003 aangelegd om daarmee bij volgende overstromingen schade aan de elektriciteitskasten te voorkomen. In 2003 hebben de taxateurs volgens eiser gezegd dat de kosten van het aanleggen van dat systeem bij een volgende overstroming zouden worden vergoed. Volgens eiser heeft dit systeem de schade in 2011 aanzienlijk beperkt en zou het daarom alleszins redelijk zijn ook die kosten te vergoeden.
3. Verweerder heeft het bezwaar bij het bestreden besluit ongegrond verklaard. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat de kosten voor het realiseren van het preventieve systeem weliswaar kunnen worden aangemerkt als bereddingskosten, maar omdat deze kosten niet zijn gemaakt op het moment dat een ramp zich heeft voltrokken of dreigt te gaan voltrekken, vallen deze kosten volgens verweerder niet onder de werking van artikel 4, eerste lid, sub i, van de Wts. De kosten zijn immers al in maart 2003 gemaakt en houden geen direct verband met de overstroming in januari 2011. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft verweerder verwezen naar de parlementaire geschiedenis van de Wts.
4. De rechtbank stelt vast dat de hoogte van de door eiser gemaakte kosten voor het aanleggen van het preventieve systeem voor de elektriciteitskasten niet tussen partijen in geschil is. In deze procedure staat enkel centraal de vraag of deze kosten op grond van artikel 4, eerste lid, sub i, van de Wts voor vergoeding in aanmerking komen. De rechtbank overweegt daarover aan de hand van de beroepsgronden van eiser als volgt.
5. Ingevolge artikel 4, eerste lid, sub i, van de Wts komen voor vergoeding in aanmerking de bereddingskosten per risico-adres, waaronder worden verstaan de kosten die de gedupeerde heeft gemaakt in verband met het treffen van maatregelen ter voorkoming of beperking van schade of kosten, voor zover verschuldigd aan derden of toe te rekenen aan arbeid in eigen beheer volgens bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vast te stellen regels.
6. Uit de parlementaire geschiedenis van de Wts (kamerstuk 25159, nr. 5, pagina 24) volgt dat met bereddingskosten wordt bedoeld de kosten die de gedupeerde heeft gemaakt ter voorkoming of beperking van schade of kosten op het moment dat een ramp zich heeft voltrokken of dreigt te gaan voltrekken. Kosten voor het treffen van preventieve maatregelen in de fase waarin geen sprake is van een (dreigende) ramp, komen niet voor vergoeding in aanmerking.
7. Vast staat dat eiser de kosten voor het preventieve systeem heeft gemaakt in 2003. Dit betekent, onder verwijzing naar de onder overweging 6 aangehaalde parlementaire geschiedenis, dat deze kosten niet kunnen worden aangemerkt als bereddingskosten in het kader van de overstroming in januari 2011. In 2003 bestond immers nog geen kenbare dreiging van een overstroming in januari 2011. Verweerder heeft deze kosten dan ook terecht niet voor vergoeding in aanmerking gebracht. Het door eiser aangevoerde argument dat de schade in januari 2011 hoger zou zijn geweest wanneer hij geen preventieve maatregelen zou hebben getroffen, doet aan het vorenstaande niet af. Ten overvloede overweegt de rechtbank in verband met dat argument van eiser dat eiser met het treffen van de preventieve maatregelen zijn eigen schade heeft beperkt. Op grond van de Regeling komt immers slechts 65% van de geleden schade voor vergoeding in aanmerking en blijft 35% voor eigen rekening.
8. Van een door eiser gestelde schending van het vertrouwensbeginsel is de rechtbank niet gebleken. Eiser heeft zijn betoog dat de taxateurs in 2003 hebben verklaard dat de kosten van de preventieve maatregelen bij een volgende overstroming zouden worden vergoed, niet met schriftelijke bescheiden of anderszins onderbouwd. Daarnaast zijn die taxateurs niet bevoegd om namens verweerder dergelijke toezeggingen te doen. Van een gerechtvaardigd vertrouwen is daarom geen sprake.
9. Nu geen van de beroepsgronden slaagt, is het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond.
10. Voor een veroordeling van een van partijen in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C.M. Hamer (voorzitter), en mr. T.M. Schelfhout en mr. C.M. Nollen, leden, in aanwezigheid van mr. C.H.M. Bartholomeus, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 december 2012.
w.g. mr. C.H.M. Bartholomeus,
griffier w.g. mr. M.C.M. Hamer,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op: 19 december 2012
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.