ECLI:NL:RBROE:2012:BY6517

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
18 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04/850163-12 en 04/800168-10 (tul)
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van een gewapende overval en opzetheling van een bromfiets in Weert

Op 18 december 2012 heeft de Rechtbank Roermond uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van een gewapende overval en opzetheling van een bromfiets. De overval vond plaats op 29 mei 2012 in Weert, waarbij de verdachte samen met een medeverdachte een tabakswinkel overviel. De rechtbank oordeelde dat, ondanks de verklaring van een medeverdachte dat de verdachte niet betrokken was bij de overval, er voldoende bewijs was dat de verdachte wel degelijk betrokken was. Dit bewijs bestond uit getuigenverklaringen, het aantreffen van kleding en een roze sjaal met speeksel van de verdachte, en DNA-analyses die de betrokkenheid van de verdachte bevestigden. De rechtbank sprak de verdachte vrij van enkele tenlastegelegde feiten, maar achtte de opzetheling van de bromfiets en de poging tot diefstal met geweld bewezen. De rechtbank legde een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 30 maanden op, rekening houdend met de ernst van de feiten en de eerdere veroordelingen van de verdachte. Daarnaast werden schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die voortvloeiden uit de gepleegde misdrijven.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
Sector strafrecht
Parketnummers: 04/850163-12 en 04/800168-10 (tul)
Datum uitspraak: 18 december 2012
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Roermond, meervoudige kamer voor strafzaken,
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te Weert op [geboortedatum],
gedetineerd in [detentieadres].
1.Het onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen
van 11 september 2012 en 4 december 2012.
2.De tenlastelegging
De verdachte staat terecht ter zake dat:
1.hij op of omstreeks 29 mei 2012 in de gemeente Weert ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] te dwingen tot de afgifte van geld en/althans wat van hun/zijn gading was, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), met dat oogmerk een arm om de nek van die [slachtoffer 1] heeft geklemd en/althans een pistool, in elk geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op die [slachtoffer 1] heeft gericht en (daarbij) heeft gezegd "Dit is een overval, waar is de kluis", terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid (art. 317 jo. 45 Wetboek van Strafrecht);’
althans indien terzake het vorenstaande onder 1 geen veroordeling zou volgen:
hij op of omstreeks 29 mei 2012 in de gemeente Weert ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen geld en/althans wat van hun/zijn gading was, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1], te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, met dat oogmerk een arm om de nek van die [slachtoffer 1] heeft geklemd en/althans een pistool, in elk geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op die [slachtoffer 1] heeft gericht en (daarbij) heeft gezegd "Dit is een overval, waar is de kluis", terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid (art. 312 jo. 45 Wetboek van Strafrecht);
2.hij op of omstreeks 28 mei 2012 in de gemeente Weert tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een bromfiets (merk Aprilia Te, kenteken [kenteken]) en/of een portemonnee met inhoud, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) (art. 311 van het Wetboek van Strafrecht);
althans indien terzake het vorenstaande onder 2 geen veroordeling zou volgen:
hij in of omstreeks de periode van 28 mei 2012 tot en met 29 mei 2012 in de gemeente Weert, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een bromfiets (merk Aprilia Te, kenteken [kenteken]) heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving en/of het voorhanden krijgen van deze bromfiets wist(en) of redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof (art. 416 subs. 417bis van het Wetboek Strafrecht).
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.
3.De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
4.De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
5.De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen.
6.Schorsing der vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
7.Bewijsoverwegingen
7.1.Standpunten van de officier van justitie en de verdediging.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 4 december 2012 gevorderd dat
de verdachte ten aanzien van het onder 2 primair ten laste gelegde zal worden vrijgesproken en dat het onder 1 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde zal worden bewezen verklaard. Daarbij heeft zij zich gebaseerd op de aangifte, diverse getuigenverklaringen waaruit blijkt dat een van de daders een roze sjaal droeg en de NFI-rapportage waaruit blijkt dat het speeksel van verdachte op de roze sjaal is aangetroffen. Bovendien heeft verdachte geen enkele moeite gedaan om een aannemelijke verklaring voor zijn gestelde onschuld af te leggen.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Daartoe heeft de raadsman - zakelijk weergegeven - onder meer aangevoerd dat de door de diverse getuigen gegeven signalementen niet per definitie specifiek op verdachte van toepassing hoeven te zijn, dat door getuige [getuige 1] geen volledige herkenning is gedaan en dat voor wat betreft het onderzoek naar de telefoongegevens niet eens vaststaat dat de onderzochte telefoon daadwerkelijk van verdachte is. Voorts heeft verdachte aangegeven in de rugzak te hebben gekeken en daaruit spullen te hebben gehaald, waarmee het speeksel en DNA van verdachte op de roze sjaal verklaard kan worden. Bovendien heeft medeverdachte [medeverdachte] ter terechtzitting als getuige verklaard dat verdachte niet zijn mededader was bij onderhavige overval.
7.2.Vrijspraakoverwegingen van de rechtbank
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of onderhavige overval, indien bewezen, bezien kan worden als een poging tot afpersing dan wel een poging tot diefstal met geweldpleging. De rechtbank merkt op dat het bij afpersing niet gaat om de wegnemingshandeling van de dader maar dat de handeling van het slachtoffer die door dwang, geweld of bedreiging met geweld bewerkstelligd wordt centraal staat. In het dossier zijn geen bewijsmiddelen voorhanden waaruit kan worden geconcludeerd dat de opzet van de daders gelegen was in het dwingen tot afgifte. Wel blijkt uit na te melden bewijsmiddelen dat sprake is van handelingen die tot doel hadden om goederen toe te eigenen. Daarmee komt de rechtbank tot vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het dossier geen bewijsmiddelen bevat waaruit de betrokkenheid van verdachte bij de diefstal kan worden afgeleid. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder 2 primair ten laste gelegde.
7.3.Bewijsmiddelen en overwegingen van de rechtbank
De overtuiging van de rechtbank dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen. De hieronder vermelde bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
(Samenvatting van de) bewijsmiddelen en oordeel van de rechtbank
Op 29 mei 2012 deed [slachtoffer 1] aangifte en verklaarde – zakelijk weergegeven – onder meer als volgt: “Ik wens aangifte te doen van poging diefstal door middel van geweld, omdat ik vanmorgen dinsdag 29 mei 2012 omstreeks 08.37 uur, ben overvallen in de winkel genaamd de [naam] aan het [adres] te Weert. Ik ben mede namens [slachtoffer 2] gerechtigd tot het doen van aangifte. Ik ben voorheen eigenaresse geweest van de winkel, maar inmiddels heeft mijn zoon, [slachtoffer 4], de winkel overgenomen.
Op dinsdag 29 mei 2012, omstreeks 08.37 uur, was ik achter de toonbank bezig met het sorteren van de kranten. Ineens hoorde ik een jongensstem achter mij roepen: “Dit is een overval, waar is de kluis!” Ik ging rechtop staan, draaide me om en zag toen 2 jongens in de winkel staan. Ik zag dat 1 jongen voor de toonbank stond en de andere voor mij, zowat tegen mij aan, achter de toonbank. Vervolgens zag ik dat de persoon, welke voor mij stond, een pistool op mij richtte. Ik keek in de loop van het pistool. Ik hoorde dat deze persoon, terwijl hij het pistool op me richtte, tegen mij zei: “Dit is een overval, waar is de kluis!” Ik zei hierop tegen deze persoon dat we geen kluis hadden.
De persoon, welke voor mij stond, klemde mij met zijn linkerarm om mijn nek, terwijl hij in zijn andere hand het pistool vast bleef houden. Ik kon niet weg. Ik kreeg toen wat ruimte en drukte op het alarmknop, welke bevestigd is onder de toonbank bij de kassalade. Ik voelde dat de persoon die mij vast had, aan mijn nek trok en probeerde te voorkomen dat ik op het alarm kon duwen. Hierop zei ik tegen de personen dat ik op het alarm had geduwd en dat de politie zo hier zou zijn. Ik rukte me hierna los en duwde de persoon, welke mij vast had, van mij af waardoor we beiden ten val kwamen.
Ik hoorde vervolgens de andere persoon voor de toonbank tegen de andere persoon zeggen: “Kom we gaan, want volgens mij heeft ze op het alarm geduwd.” Ik zag dat hierop de persoon, welke gevallen was, op stond en dat deze achter de andere persoon aan de winkel uit rende.”
Getuige [getuige 2] verklaarde op 29 mei 2012 – zakelijk weergegeven – onder meer als volgt: “Ik was vanmorgen 29 mei 2012 onderweg naar school en stond omstreeks 08.37 uur bij de verkeerslichten tegenover het station. Opeens zag ik twee jongens de hoek om komen lopen vanaf de Parallelweg. Eentje droeg een donkergele bivakmuts en de ander had een lichtroze sjaal voor zijn gezicht gebonden. Ik zag dat ze meteen bij de sigarettenzaak die daar ligt naar binnen liepen. De jongen met de bivakmuts liep als eerste naar binnen. De andere jongen liep er meteen achteraan. Ik hoorde ook dat er geroepen werd: ‘overval’.”
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] stelden vervolgens een onderzoek in en relateerden – zakelijk weergegeven – onder meer als volgt: “Op dinsdag 29 mei 2012 omstreeks 09.47 uur waren wij doende met een onderzoek naar een zojuist gepleegde overval op de [naam] aan de [adres] te Weert. Door een collega werd ons het volgende doorgegeven: ‘Ik ben zojuist gebeld door een tipgever. Deze tipgever heeft vanmorgen twee Marokkaanse jongens door de stationstunnel in Weert zien rennen. Deze jongens renden in de richting van de wijkt Keent. Deze tipgever ziet deze twee jongens nu op een bankje bij de kerk in Altweerterheide zitten.’ Hierop zijn wij meteen naar de kerk in Altweerterheide gereden. Wij zagen dat er ter hoogte van de kerk, op bankjes gelegen aan de Bocholterweg, twee Marokkaanse jongens zaten. Wij zagen dat [medeverdachte] en [verdachte] op het bankje zaten. Wij zagen dat er op het bankje, direct rechts naast [verdachte], een zwarte rugzak stond. Ik, [verbalisant 1], vroeg aan [verdachte] of ik in deze rugzak mocht kijken. Wij hoorden dat [verdachte] zei: “Doe maar.” Hierop opende ik, [verbalisant 1], de voornoemde rugzak. Ik zag dat er zich in de rugzak een wit vest bevond. Tevens zag ik dat er zich in deze rugzak een roze sjaal bevond. Nadat de verdachten waren aangehouden trof ik, [verbalisant 2], in de voornoemde rugzak tevens een paar lichtgrijze gebreide handschoenen aan. Voornoemde rugzak, vest, sjaal en handschoenen werden door ons in beslag genomen.”
Medeverdachte [medeverdachte] verklaarde op 26 juli 2012 – zakelijk weergegeven – onder meer als volgt: “Op maandagavond 28 mei 2012 was ik buiten met een paar jongens. Een van de jongens kwam met het voorstel om een overval te plegen op de [naam] te Weert. Ik ging met hun voorstel mee. Ze hadden afgesproken dat we die dag erna de overval zouden plegen en dat een van die jongens een wapen zou regelen en een scooter zou regelen. Op dinsdag 29 mei 2012 werd ik wakker en ik nam vanaf thuis een gele muts mee en handschoenen. In de speeltuin op Moesel hebben we elkaar ontmoet. We waren met zijn drieën die avond van te voren en die dinsdagmorgen. We bleven even praten en wilden vertrekken. Een van die andere jongens, de jongen die het wapen en de scooter had meegenomen, wilde opeens niet meer mee. Ik ben vervolgens met een van die jongens vertrokken op de scooter. We hebben de scooter geparkeerd op de Julianalaan in Weert nabij het spoor. Vervolgens zijn we te voet naar de winkel gelopen waar we de overval hebben gepleegd. Ik was de persoon met de gele muts die haar heeft vast gehad. Ik zag dat die vrouw op de alarmknop drukte. Wij zijn toen naar buiten gegaan, naar de scooter gerend en vertrokken. We zijn naar Altweerterheide gereden. Die andere jongen reed en ik zat achterop. We hebben onze kleding uitgedaan en andere kleding aangetrokken. Ik droeg bij de overval de kleding die aangetroffen is bij de scooter. De spijkerbroek en het vest die daar zijn aangetroffen, zijn van mij. Ik heb die na de overval uitgedaan.”
Voor het aantreffen van de scooter en de kleding verwijst de rechtbank naar het relaas van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4], zoals hierna opgenomen bij de bewijsmiddelen ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde.
Medeverdachte [medeverdachte] verklaarde op 1 augustus 2012 verder – zakelijk weergegeven – onder meer als volgt: “U laat mij twee foto’s zien. De spijkerbroek en het vest op de foto zijn van mij. De gele muts ook. Ik heb die spullen in een hokje, een afgelegen schuurtje op Altweerterheide achter gelaten. Dit is de kleding die ik heb aangehad bij de overval op de [naam] in Weert.”
Medeverdachte [medeverdachte] werd ter terechtzitting van 4 december 2012 tevens als getuige gehoord en verklaarde – zakelijk weergegeven – onder meer als volgt: “U vraagt mij of ik de herkomst ken van de rugzak die bij ons werd aangetroffen toen wij werden aangehouden. Ik weet dat de spullen die in die rugzak zaten, gedragen zijn door mijn mededader bij onderhavige overval. De rugzak is ook van hem.”
Het proces-verbaal van sporenonderzoek van verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6] vermeldt – zakelijk weergegeven – onder meer als volgt: “Op 29 mei 2012 werd door ons een forensisch onderzoek naar sporen verricht in verband met een gewapende overval op de tabakswinkel gelegen aan het [adres] te Weert. Na het forensisch onderzoek in het winkelpand werd ons een zwarte rugzak overhandigd door de leider plaats delict. Deze rugzak was aangetroffen in de nabijheid van de aangehouden verdachten. Door ons werd een onderzoek verricht aan en in de aangeleverde rugzak. In de rugzak bevonden zich de volgende goederen: een paar grijze handschoenen, een paar grijze sokken, een zwarte broek, een wit vest en een roze sjaal. De roze sjaal werd voorzien van SIN [nummer] en het wit vest van SIN [nummer].
Uit de aanvullende NFI-rapportage van 19 oktober 2012 blijkt – zakelijk weergegeven – dat er (nader) onderzoek is uitgevoerd naar de sjaal voorzien van SIN [nummer] en dat daarbij het referentiemateriaal van de verdachten [medeverdachte] en [verdachte] is betrokken, alsmede een afgeleid DNA-hoofdprofiel van een onbekende man, aangetroffen op een bemonstering van de binnenzijde van de rechtermanchet van het vest voorzien van SIN [nummer]. De sjaal is met behulp van de zogenaamde alf-amylase afdrukmethode onderzocht op de aanwezigheid van speeksel. Naar aanleiding van dit onderzoek is de sjaal op vijf plaatsen bemonsterd. Deze bemonsteringen zijn als [nummer]#03 tot en met #07 veiliggesteld voor een aanvullend onderzoek naar de aanwezigheid van speeksel en een DNA-onderzoek. Met behulp van een specifiekere test zijn de bemonsteringen onderzoek op de aanwezigheid van speeksel. Bij dit onderzoek is op de bemonsteringen [nummer]#06 en #07 een aanwijzing verkregen voor de aanwezigheid van speeksel. De bemonsteringen [nummer]#06 en #07 zijn onderworpen aan een DNA-onderzoek. Van het DNA in de bemonstering [nummer]#06 van de sjaal is een DNA-profiel verkregen. Dit DNA-profiel is met de DNA-profielen van de verdachten [medeverdachte] en [verdachte] en de onbekende man vergeleken. Dit DNA-profiel matcht met het DNA-profiel van de verdachte [verdachte] en matcht niet met de DNA-profielen van de verdachte [medeverdachte] en de onbekende man. Dit betekent dat het celmateriaal in de bemonstering [nummer]#06 van de sjaal afkomstig kan zijn van de verdachte [verdachte]. De berekende frequentie van het DNA-profiel van het celmateriaal in de bemonstering [nummer]#06 is kleiner dan één op één miljard.
Uit het proces-verbaal van sporenonderzoek van verbalisant [verbalisant 7] blijkt – zakelijk weergegeven – onder meer dat een bij de [naam] aangetroffen kunststof slede en een bij de scooter aangetroffen BB-gun een geheel gevormd kunnen hebben en dat dit een imitatie vuurwapen betrof.
In het bijzonder ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
Op 30 mei 2012 deed [slachtoffer 3] aangifte van diefstal van zijn bromfiets en verklaarde – zakelijk weergegeven – onder meer als volgt: “Op maandag 28 mei 2012 werd het feit gepleegd. Ik ben om 13.00 uur naar zwembad de IJzeren Man te Weert gegaan en heb de scooter geparkeerd in de fietsenstalling. Toen ik om ca. 17.00 uur naar huis wilde gaan zag ik dat de scooter er niet meer stond.” Uit de bijlage inhoudende weggenomen goederen blijkt het te gaan om een bromfiets van het merk/type Aprilia Te, voorzien van kenteken [kenteken] en chassisnummer [nummer].
Naar aanleiding van het onder 1 ten laste gelegde en de aanhouding van de twee verdachten stelden verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] op 29 mei 2012 een buurtonderzoek in. Zij relateerden daaromtrent – zakelijk weergegeven – onder meer als volgt: “Wij zijn omstreeks 12.00 uur gestart met het buurtonderzoek op de Bocholterweg te Altweerterheide in de omgeving van het bankje waar beide verdachten aangetroffen werden. Omstreeks 13.10 uur troffen wij op het einde van de Zoomweg, gezien vanaf Altweerterheide, een vervallen verlaten boerenschuur aan. Ik, verbalisant [verbalisant 3], liep, gezien vanaf de openbare weg, aan de rechterzijde van de schuur via de openstaande deur de schuur in. Ik zag dat er midden in de vervallen schuur een scooter zonder kentekenplaten tegen een hek aan geparkeerd stond. Ik zag dat er net voor de scooter een blauwe spijkerbroek en een zwart t-shirt met motief op een in de schuur aanwezig hek hingen. Ik zag dat er aan de onderzijde van het hekwerk, aan de andere zijde van het hekwerk, een gele muts en een deel van een vuurwapen lag. Ik zag dat de scooter voorzien was van het chassisnummer [nummer]. De centralist van de regionale meldkamer van de politie Limburg-Noord deelde mij mede dat de scooter met het hierboven genoemde chassisnummer op 28 mei 2012 weggenomen was in Weert en dat de scooter eerder voorzien was van het Nederlandse kenteken [kenteken]. Het bankje waar beide verdachten werden aangehouden aan de Bocholterweg te Altweerterheide ligt circa 800 meter verwijderd van de plaats van aantreffen van de bromfiets, kledingstukken en het imitatie vuurwapen.”
Op 31 mei 2012 verklaarde aangever [slachtoffer 3] verder – zakelijk – onder meer als volgt: “Ik heb de in beslag genomen scooter bekeken en herken deze als mijn scooter. Ik ben de eigenaar van deze scooter. De kentekenplaat [kenteken] ontbreekt.”
De overval op de [naam] te Weert
Uit de verklaring van aangeefster [slachtoffer 1] blijkt dat zij gedurende haar werkzaamheden in de [naam] te Weert op 29 mei 2012 door twee personen werd overvallen, waarbij een van de daders aangeefster om haar nek heeft geklemd, een pistool op haar heeft gericht en gevraagd heeft waar de kluis was. Nadat aangeefster op de alarmknop wist te drukken, verlieten beide daders de zaak, zonder buit. Gezien werd dat een van de overvallers een roze sjaal droeg. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] werden korte tijd later aangehouden in Altweerterheide. Bij verdachten werd een rugzak aangetroffen met daarin onder andere een roze sjaal. Medeverdachte [medeverdachte] heeft erkend dat hij een van de daders van de overval was en dat de spullen die in genoemde rugzak zaten gedragen zijn door zijn mededader, waaronder dus ook de roze sjaal.
Aan deze roze sjaal is vervolgens onderzoek uitgevoerd door het NFI. Uit dit onderzoek is gebleken dat op deze roze sjaal speeksel is aangetroffen en dat dit speeksel celmateriaal bevatte met een DNA-profiel dat matcht met het DNA-profiel van verdachte. Gelet op de volledige match is de rechtbank in casu ervan overtuigd dat het speeksel ook daadwerkelijk van verdachte is. Zulks is overigens ook niet betwist.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of het speeksel ook aangemerkt kan worden als een delictgerelateerd spoor. De raadsman heeft immers gesteld dat het speeksel van verdachte anders dan op een delictgerelateerde wijze op de sjaal terecht is gekomen. De rechtbank constateert dat verdachte heeft verklaard dat hij in de rugzak heeft gekeken, de kleding daarin heeft vastgepakt en eruit heeft gehaald. Naar het oordeel van de rechtbank zouden deze handelingen weliswaar tot DNA-contactsporen kunnen leiden op de sjaal, maar is hiermee niet aannemelijk geworden dat daardoor ook speeksel van verdachte op de sjaal terecht is gekomen. De rechtbank is van oordeel dat de aanwezigheid van speeksel in dit geval redelijkerwijs niet anders verklaard kan worden dan door het daadwerkelijk dragen van de sjaal. Een andere wijze is niet aannemelijk geworden. De rechtbank concludeert derhalve dat verdachte deze sjaal heeft gedragen.
Verder heeft de raadsman zich beroepen op de verklaring die medeverdachte [medeverdachte] als getuige ter terechtzitting heeft afgelegd. Medeverdachte [medeverdachte] heeft weliswaar verklaard dat verdachte niet zijn mededader was bij onderhavige overval, maar de rechtbank acht deze verklaring niet geloofwaardig. Medeverdachte [medeverdachte] heeft immers meerdere malen de gelegenheid gehad openheid van zaken te geven. Uiteindelijk heeft hij ook openheid van zaken gegeven, met uitzondering van het benoemen van zijn mededader. Bij al die gelegenheden, uitgezonderd zijn verklaring als getuige ter terechtzitting van 4 december 2012, heeft hij echter nimmer verklaard dat verdachte niet zijn mededader zou zijn, of slechts een toevallig aanwezige bij het bankje. Daar zij samen werden aangetroffen, zou het voor de hand hebben gelegen van meet af aan te verklaren dat verdachte niet zijn mededader was, als hij dat ook daadwerkelijk niet zou zijn. Door pas op het moment dat hij niet meer kon ontkomen aan het verklaren over de rol van verdachte, te zeggen dat hij niet zijn mededader was, acht de rechtbank de verklaring die medeverdachte [medeverdachte] ter terechtzitting heeft afgelegd op dit onderdeel ongeloofwaardig.
De rechtbank overweegt voorts dat verdachte diverse malen de gelegenheid heeft gekregen zijn alibi aannemelijk te maken. Telkens heeft verdachte dit niet alleen achterwege gelaten, maar hij heeft onderzoek dat zijn onschuld zou kunnen aantonen tegengewerkt. Zo verklaarde hij betreffende ochtend thuis te zijn geweest toen hij werd gebeld op zijn gsm. Wanneer men deze verklaring wil verifiëren, frustreert verdachte bij herhaling dit onderzoek. Hij verklaart schimmig over het aantal telefoons waarover hij zou kunnen beschikken, hij weigert namen van vrienden te noemen die nog konden beschikken over de destijds door verdachte gebruikte telefoonnummers die hij zelf inmiddels was vergeten en hij houdt informatie achter waaruit kan worden bevestigd dat de door familie overhandigde telefoon inderdaad van hem is. Het verweer van de raadsman hieromtrent, passeert de rechtbank derhalve.
Gelet op de aangifte, het aantreffen van verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte] die erkend heeft onderhavige overval gepleegd te hebben en de aanwezigheid van verdachtes speeksel op de roze sjaal die door de mededader van medeverdachte [medeverdachte] gedragen is tijdens de overval, komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte diegene is die samen met medeverdachte [medeverdachte] op 29 mei 2012 de overval heeft gepleegd op de [naam] te Weert.
Diefstal dan wel heling van de bromfiets
Onder 2 subsidiair ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de opzet- dan wel schuldheling van de bromfiets van aangever [slachtoffer 3]. Uit de verklaring die medeverdachte [medeverdachte] bij de politie heeft afgelegd, blijkt dat deze bromfiets de beide daders gezamenlijk is gebruikt is bij de overval als onder 1 ten laste gelegd en die de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht. Dit betekent dat verdachte deze bromfiets voorhanden heeft gehad. De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen bromfiets betrof. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt dat onder "weten" dat een goed door misdrijf is verkregen in de zin van art. 416 eerste lid onder a Sr (ook) begrepen is de bewuste aanvaarding van de aanmerkelijke kans dat een goed door misdrijf is verkregen.
Uit de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] blijkt dat de bromfiets door een derde is geregeld speciaal voor het gebruik bij de overval. Deze omstandigheden bezien maakt naar het oordeel van de rechtbank dat onmiskenbaar sprake is van een aanmerkelijke kans dat de bromfiets van diefstal afkomstig zou zijn. Aangezien verdachte en medeverdachte [medeverdachte] desalniettemin zonder nader onderzoek te doen naar de bromfiets deze hebben gebruikt, is de rechtbank van oordeel dat zij welbewust de aanmerkelijke kans hebben aanvaard dat de bromfiets door misdrijf was verkregen. Hiermee komt de rechtbank tot bewezenverklaring van opzetheling.
7.4.Bewezenverklaring
Op grond van voormelde bewijsmiddelen en overwegingen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. subsidiair
hij op 29 mei 2012 in de gemeente Weert, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen wat van hun gading was, toebehorende aan [slachtoffer 2], en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1], met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, waarbij zijn mededader, met dat oogmerk een arm om de nek van die [slachtoffer 1] heeft geklemd en een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op die [slachtoffer 1] heeft gericht en (daarbij) heeft gezegd "Dit is een overval, waar is de kluis", terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. subsidiair
hij op 29 mei 2012 in de gemeente Weert, tezamen en in vereniging met een ander een bromfiets (merk Aprilia Te, kenteken [kenteken]) voorhanden heeft gehad, terwijl hij en zijn mededader ten tijde van het voorhanden krijgen van deze bromfiets wisten dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
De rechtbank merkt op dat zij de zinsnede ‘met een of meer van zijn mededader(s)’ zoals ten laste gelegd, bij de bewezenverklaring heeft gelezen als ‘waarbij een of meer van zijn mededader(s).’ De verdachte is door deze verbetering niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
8.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie
8.1.De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde is strafbaar.
8.2.Kwalificatie
Het ten laste van verdachte bewezenverklaarde levert op de navolgende strafbare misdrijven:
1. subsidiair
poging tot diefstal, voorafgegaan van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
2. subsidiair
medeplegen van opzetheling
Het misdrijf onder 1 subsidiair is strafbaar gesteld bij de artikelen 45 juncto 310 juncto 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Het misdrijf onder 2 subsidiair is strafbaar gesteld bij de artikelen 47 juncto 416 van het Wetboek van Strafrecht.
9.De strafbaarheid van verdachte
De verdachte is strafbaar voor het bewezen verklaarde. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
10.De straffen en/of maatregelen
10.1.De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij gelegenheid van de terechtzitting op 4 december 2012 gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 primair en 2 subsidiair zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van 30 maanden, met aftrek ex artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
10.2.Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van de gevorderde straf geen standpunt ingenomen.
10.3.De overwegingen van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf zal de rechtbank letten op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte. In het bijzonder zal de rechtbank rekening houden met de navolgende omstandigheden.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een mislukte gewapende overval. Hoewel de overval mislukt is, blijft dit een zeer ernstig feit. Het plegen van een gewapende overval houdt meer in dan het verwerven van geld. Onder bedreiging van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp werd geprobeerd goederen van het niets vermoedende slachtoffer weg te nemen. Hoewel er geen buit was, is de emotionele schade bij slachtoffers van onderhavig soort feiten vaak onoverzienbaar. Zij worden nog lang geconfronteerd met het gevoel van onveiligheid. Dat het slachtoffer zeer angstige momenten heeft doorgemaakt op het moment dat zij bedreigd werd met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, was blijkbaar van ondergeschikt belang. Uit de verklaringen van het slachtoffer blijkt dat zij de gebeurtenis niet alleen als traumatiserend heeft ervaren, maar dat dit ook verstrekkende gevolgen heeft gehad voor haar dagelijkse functioneren. De rechtbank acht het zorgwekkend dat verdachte, ondanks zijn nog jeugdige leeftijd, opnieuw is overgegaan tot het plegen van zo’n ernstig feit. Verdachte heeft hierbij kennelijk enkel zijn eigen belang, te weten geldelijk gewin, voor ogen gehad. Verdachte moet zich echter realiseren dat zulk gedrag absoluut niet getolereerd wordt.
Met daarnaast de opzetheling van een bromfiets heeft verdachte verder opzettelijk geprofiteerd van de diefstal die een ander heeft gepleegd en heeft hij hiermee de onrechtmatige vermogensrechtelijke toestand, in die zin dat de oorspronkelijke eigenaar van de bromfiets zijn bezit kwijt was, gecontinueerd. Hiermee heeft verdachte enkel aan zijn eigen belang gedacht van het kunnen beschikken over een niet naar hem te herleiden vervoermiddel ten behoeve van het plegen van een overval en geen rekening gehouden met de belangen van de rechtmatige eigenaar.
Voorts neemt de rechtbank ten nadele van verdachte mede zijn justitiële documentatie. Hieruit blijkt dat hij reeds meermalen is veroordeeld voor diverse misdrijven en dat hij in 2011 ook al is veroordeeld voor een soortgelijk feit als onderhavig.
In het bijzonder gelet op de ernst van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde feit en verdachtes justitiële documentatie, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andersoortige straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Een duur van 30 maanden, zoals door de officier van justitie gevorderd, acht de rechtbank ook passend in deze. Deze ligt in lijn met hetgeen doorgaans voor soortgelijke feiten wordt opgelegd. In onderhavig geval ziet de rechtbank geen omstandigheden die afwijking ten voordele van verdachte rechtvaardigen. Aangezien verdachte reeds in een proeftijd liep en zich desondanks niet heeft kunnen weerhouden van het plegen van onderhavig feit, is de rechtbank van oordeel dat een voorwaardelijk gedeelte geen toegevoegde waarde heeft. De rechtbank zal verdachte derhalve veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek ex artikel 27 Sr.
10.4.De vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel
[slachtoffer 1], [adres], heeft een vordering benadeelde partij ingediend met betrekking tot de als gevolg van het hiervoor onder 1 ten laste gelegde feit geleden materiële schade. Zij heeft deze schade op een bedrag van € 104,95 gesteld en wil die schade vergoed krijgen.
Ten laste van verdachte is het hiervoor onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit (artikel 45 juncto 310 juncto 312 Sr) bewezen. Het is een strafbaar feit en verdachte zal ter zake van dat feit worden veroordeeld. Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering die door verdediging niet is weersproken voor toewijzing vatbaar, zodat de rechtbank het schadebedrag zal vaststellen op een totaalbedrag van € 104,95.
Verdachte is naar burgerlijk recht samen met zijn mededader hoofdelijk aansprakelijk voor deze schade.
De rechtbank zal de verdachte veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van voormeld bedrag gemaakt, begroot op nihil.
De rechtbank zal tevens aan verdachte en zijn mededader, hoofdelijk, de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van € 104,95 bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 2 dagen, te betalen ten behoeve van [slachtoffer 1] voornoemd.
[slachtoffer 3], [adres], heeft een vordering benadeelde partij ingediend met betrekking tot de als gevolg van het hiervoor onder 2 ten laste gelegde feit geleden materiële schade. Hij heeft deze schade op een bedrag van € 1.311,53 gesteld en wil die schade vergoed krijgen.
Ten laste van verdachte is het hiervoor onder 2 subsidiair ten laste gelegde feit (artikel 416 Sr) bewezen. Het is een strafbaar feit en verdachte zal ter zake van dat feit worden veroordeeld.
De rechtbank overweegt dat ten laste van verdachte opzetheling van betreffende bromfiets
- die slechts één dag eerder werd gestolen - bewezen is verklaard. In lijn met de jurisprudentie van de Hoge Raad is de rechtbank van oordeel dat de bestolen rechthebbende – in casu benadeelde [slachtoffer 3] – aanspraak kan maken op een vergoeding van zijn schade, omdat de strafbaarstelling van heling (mede) strekt ter bescherming van het belang van de rechthebbende op het geheelde goed. Nu het tijdsbestek tussen diefstal en heling zeer kort is geweest, stelt de rechtbank verdachte aansprakelijk voor de volledige materiële schade die [slachtoffer 3] als gevolg van de diefstal en heling heeft geleden.
Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering die, door verdediging niet is weersproken, volledig voor toewijzing vatbaar, zodat de rechtbank het schadebedrag zal vaststellen op een totaalbedrag van € 1.311,53.
Verdachte is naar burgerlijk recht samen met zijn mededader hoofdelijk aansprakelijk voor deze schade.
De rechtbank zal de verdachte veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van voormeld bedrag gemaakt, begroot op nihil.
De rechtbank zal tevens aan verdachte en zijn mededader, hoofdelijk, de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van € 1.311,53 bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 23 dagen, te betalen ten behoeve van [slachtoffer 3] voornoemd.
11.Toepasselijke wetsartikelen
Na te melden beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 24c, 27, 36f, 45, 47, 57, 310, 312, 416
12.De vordering tot tenuitvoerlegging
De rechtbank is van oordeel dat nu gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd heeft schuldig gemaakt aan de hiervoor bewezen verklaarde strafbare feiten de vordering tot tenuitvoerlegging van de aan de verdachte bij een vroegere veroordeling opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie van 6 maanden toegewezen dient te worden.
13.Beslissing
De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair en 2 subsidiar ten laste gelegde zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verstaat dat het aldus bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en verklaart verdachte ter zake strafbaar;
veroordeelt verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van 30 maanden;
beveelt dat de tijd door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan verdachte opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen:
wijst toe de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1];
veroordeelt verdachte om tegen bewijs van betaling aan benadeelde partij [slachtoffer 1], [adres], te betalen een bedrag van € 104,95;
bepaalt dat verdachte zal zijn bevrijd voor zover voornoemde benadeelde partij - al dan niet via de betaling aan de Staat - door verdachtes mededader is voldaan;
legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat te betalen een som geld ten bedrage van
€ 104,95 subsidiair 2 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer van feit 1 subsidiair (artikel 45 juncto 310 juncto 312 Sr) voornoemd, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de opgelegde verplichting tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien verdachte en/of zijn mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 104,95 ten behoeve van voornoemd slachtoffer daarmede de verplichting van verdachte om dit bedrag aan voornoemde benadeelde partij te betalen komt te vervallen en dat indien dit bedrag door verdachte en/of zijn mededader aan voornoemde benadeelde partij is betaald, daarmee de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de Staat ten behoeve van voornoemd slachtoffer komt te vervallen;
veroordeelt verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van voormeld bedrag alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil;
wijst toe de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3];
veroordeelt verdachte om tegen bewijs van betaling aan benadeelde partij [slachtoffer 3], [adres], te betalen een bedrag van € 1311,53;
bepaalt dat verdachte zal zijn bevrijd voor zover voornoemde benadeelde partij - al dan niet via de betaling aan de Staat - door verdachtes mededader is voldaan;
legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat te betalen een som geld ten bedrage van
€ 1311,53 subsidiair 23 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer van feit 2 subsidiair (artikel 416 Sr) voornoemd, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de opgelegde verplichting tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien verdachte en/of zijn mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1311,53 ten behoeve van voornoemd slachtoffer daarmede de verplichting van verdachte om dit bedrag aan voornoemde benadeelde partij te betalen komt te vervallen en dat indien dit bedrag door verdachte en/of zijn mededader aan voornoemde benadeelde partij is betaald, daarmee de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de Staat ten behoeve van voornoemd slachtoffer komt te vervallen;
veroordeelt verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van voormeld bedrag alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil;
beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging:
gelast de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de meervoudige kamer te Roermond d.d. 4 juli 2011 in de zaak met parketnummer 04/800168-10 aan de veroordeelde opgelegde doch voorwaardelijk niet tenuitvoergelegde straf, te weten:
jeugddetentie voor de duur van 6 maanden.
Vonnis gewezen door mrs. M.J.A.G. van Baal, V.P. van Deventer en C.C.W.M. Aretz, rechters, van wie mr. V.P. van Deventer voorzitter, in tegenwoordigheid van
mr. O.A.G. Corten als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 18 december 2012.