RECHTBANK ROERMOND
Sector strafrecht
Parketnummer : 04/860084-12
Datum uitspraak : 28 november 2012
Vonnis van de rechtbank Roermond, meervoudige kamer voor strafzaken,
[verdachte],
geboren te [geboortedatum en plaats],
wonende te [adres en woonplaats]
1. Het onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting
van 14 november 2012.
De verdachte staat terecht ter zake dat:
1. hij op of omstreeks 04 januari 2012 in [gemeente 1], door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande uit meermalen, althans eenmaal, betasten van de bil(len) van die [slachtoffer 1] en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit het onverhoeds betasten van de billen van die [slachtoffer 1]; (artikel 246 Wetboek van Strafrecht)
2. hij op of omstreeks 17 januari 2012 in de [gemeente 2], door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande uit het betasten van het kruis van die [slachtoffer 2] en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit het onverhoeds betasten van het kruis van die [slachtoffer 2]. (artikel 246 Wetboek van Strafrecht)
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.
3. De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
4. De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
5. De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen.
6. Schorsing der vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
7.1. Standpunten van de officier van justitie en de verdediging.
De officier van justitie heeft gevorderd dat het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden bewezen verklaard. Daartoe heeft zij - zakelijk weergegeven - de aangiftes en de verklaringen van verdachte als bewijsmiddelen aangevoerd. Ter zake feit 1 heeft verdachte uiteindelijk aangegeven ter plekke aanwezig te zijn geweest en zelfs erkend de billen van aangever [slachtoffer 1] aangeraakt te hebben. Onder verwijzing naar jurisprudentie (gerechtshof Leeuwarden 28 november 2008, LJN BG5696) stelt de officier van justitie dat handelingen die objectief bezien een seksuele strekking hebben, maar door de dader niet seksueel zijn bedoeld, toch als ontuchtig gekwalificeerd kunnen worden. Verder kan er sprake van dwang zijn in een situatie waarin het voor het slachtoffer erg moeilijk is zich aan bepaalde handelingen te onttrekken. Zo is van dwingen ook sprake in geval door onverhoeds handelen verzet wordt voorkomen (HR 16 november 2004, LJN AR3040 en HR 15 januari 2008, LJN BB7114). In casu is derhalve sprake van zowel ontuchtig handelen als dwang.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Daartoe heeft de raadsman - zakelijk weergegeven - onder meer aangevoerd dat verdachte erkend heeft dat hij voor wat betreft beide feiten ter plekke aanwezig is geweest, dat hij contact heeft gehad met betreffende aangevers en dat hij die aangevers ook mogelijk heeft aangeraakt, maar dat daarbij niet sprake was van een seksuele lading. In tegenstelling tot hetgeen de officier van justitie heeft gesteld, acht de raadsman een bepaalde seksuele lading wel vereist om tot bewezenverklaring te komen van ontuchtige handelingen als bedoeld in artikel 246 Sr. Verdachte had de vereiste opzet echter niet. Overigens kan in de verklaringen van verdachte geen bekentenis worden gelezen.
7.2. Bewijsmiddelen en overwegingen van de rechtbank
De overtuiging van de rechtbank dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen. De hieronder vermelde bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
(Samenvatting van de) bewijsmiddelen en oordeel van de rechtbank
Op 3 februari 2012 deed [slachtoffer 1], [geboortedatum], aangifte en verklaarde hij – zakelijk weergegeven – onder meer als volgt: “Op 4 januari 2012 was ik rond 16.00 uur aan het werk bij de [werkgever], toen er een man van ongeveer 70 jaar naar mij toe kwam die mij vroeg waar het gekleurd papier lag. Ik ben toen met hem meegelopen en heb hem aangewezen waar dat lag. Op het moment dat ik aan die man aanwees welk papier hij waarvoor moest gebruiken, legde hij plotseling zijn rechterhand op mijn linkerbil. Hij zei verder niets. Ik ben toen meteen weer teruggelopen naar mijn kar in de speelgoedrij. Die oudere man kwam toen weer bij mij staan. Toen hij bij mij stond legde hij weer plotseling zijn rechterhand op mijn linkerbil. Vanaf het moment dat hij de tweede keer weer bij mij kwam staan, begon hij tegen mij te praten. Daarna kwam hij steeds dichter bij mij staan en legde zijn hand op mijn bil. Ook toen ben ik weer meteen weg gelopen. Die man kwam toen weer naar mij toe en begon best wel persoonlijke vragen aan mij te stellen. Zo vroeg hij of ik wel eens door [park] fietste. Ik merkte dat hij het gesprek uiteindelijk afsloot, omdat hij zei: “Ik hoop dat we elkaar nog eens zien.”
Ter terechtzitting van 14 november 2012 verklaarde verdachte – zakelijk weergegeven – onder meer als volgt: “U houdt mij voor hetgeen mij ten laste is gelegd onder feit 1 en de aangifte van [slachtoffer 1]. Het klopt dat ik op 4 januari 2012 in de [werkgever slachtoffer 1] gesproken heb met betreffende jongen. Ik was namelijk op zoek naar een bepaald artikel en dat kon ik niet vinden. Verder heb ik hem onder andere ook gevraagd of hij een relatie heeft.”
Op 20 januari 2012 deed [slachtoffer 2] aangifte en verklaarde hij – zakelijk weergegeven – onder meer als volgt: “Ik ben 17 jaar. Op dinsdag 17 januari 2012 ben ik op mijn racefiets richting het [industrieterrein] gaan fietsen. Bij het industrieterrein is een viaduct over de A73. Ik fietste op het viaduct toen mij een grijze auto voorbij reed. Ik zag dat de bestuurder zijn hand naar mij opstak. Op een gegeven moment draaide ik om, om weer de andere kant op te fietsen. Even later zag ik dat de man in de grijze auto ook omgedraaid was en weer langs mij kwam rijden. Iets voorbij het viaduct stopte de man in de auto aan de rechterkant van de weg. Ik dacht dat de man de weg wilde vragen. Ik stopte links van de auto. Toen begon de man te praten over het fietsen. Vervolgens zei hij tegen mij dat er even verderop een vijver was waar ik helemaal omheen kon fietsen. Ik ging verder met het fietsen op het viaduct. Even later zag ik dat de man in de grijze auto weer terug kwam rijden. Hij stopte weer bovenop het viaduct en begon weer over het water waar ik heen kon fietsen. Ik zei dat ik daar bleef fietsen. De man stapte in zijn auto en reed langzaam weg. Hij toeterde en zwaaide met zijn handen en gebaarde dat ik zo kon fietsen. Het raampje van de auto was open en hij zei: “Volg maar, dan laat ik je de route zien.” Vervolgens ben ik achter de man aangereden, onder het viaduct door richting [straat]. In de bocht bij de [straat] ligt rechts een onverharde weg. Ik stopte daar, omdat ik daar niet met mijn racefiets wilde fietsen. De man stopte daar ook met zijn auto. Ik zag dat hij uitstapte en zijn auto op slot deed. Dat was eigenlijk dat ik twijfels begon te krijgen bij de man. De man had gezegd dat ik wel een klein stukje mijn fiets kon dragen, het heuveltje op. Daarachter zou ik dan de wielerbaan zien, om de vijver heen. Vervolgens heb ik mijn fiets opgepakt en ben met de fiets op mijn schouder het heuveltje opgerend. Toen ik op het heuveltje stond zag ik dat ik daar niet kon fietsen. Ik wilde zo snel mogelijk weer weg. Ik liep via een klein paadje terug richting het onverharde pad van de [straat].
Halverwege dit pad stond de man. Dat was eigenlijk al meteen toen ik omdraaide. Ik zag dat hij het stuur van mijn fiets vastpakte. Hij sprak me weer aan. Terwijl die man met mij praatte, bleef hij mijn stuur vasthouden. Ik zat half op mijn fiets, met mijn linkervoet op de grond. Hij stond in tegenovergestelde richting recht voor mij. Hij hield met zijn rechterhand het stuur van mijn fiets vast. De man stelde nog allerlei vragen aan mij: of ik veel fietste en of ik in de bossen fietste. De man vroeg of ik ook mensen tegen kwam. Hij zei dat dat wel fijn was voor de gezelligheid en hij zei: “En voor af en toe een beurtje.” Daarna zei hij meteen: “Dat had ik natuurlijk niet tegen jou moeten zeggen.” Toen de man over ‘het beurtje’ begon, wilde ik snel weg. Toen de man naar de vijver achter mij wees, keek ik om. Op dat moment, voelde ik dat de man met zijn hand mijn kruis aanraakte. Ik zag ook dat de hand van de man bij mijn kruis was. Hij ging zachtjes tegen mijn kruis aan. Hij raakte het aan. Op het moment dat ik dat voelde, sloeg ik meteen met mijn hand de hand van de man weg. Ik rukte mijn fiets los en ik zei tegen de man: “Ik ga weg, ik krijg het koud.” Ik ben vervolgens weg gefietst.
Ter terechtzitting van 14 november 2012 verklaarde verdachte – zakelijk weergegeven – onder meer als volgt: “U houdt mij voor hetgeen mij ten laste is gelegd onder feit 2 en de aangifte van [slachtoffer 2]. Het klopt dat ik op 17 januari 2012 op het viaduct in de buurt van het [industrieterrein] en nabij dat viaduct op een wal gesproken heb met betreffende jongen. Ik heb met die jongen onder andere over het fietsen en over een ‘beurtje’ gesproken.”
Uit voorgaande bewijsmiddelen blijkt dat verdachte ter terechtzitting erkend heeft met zowel aangever [slachtoffer 1] als aangever [slachtoffer 2] contact te hebben gehad op respectievelijk 4 en 17 januari 2012. Het contact met aangever [slachtoffer 1] vond plaats in [plaats]. De rechtbank acht het een feit van algemene bekendheid dat [plaats] deel uitmaakt van de [gemeente 1]. Het contact met aangever [slachtoffer 2] was in [plaats]. De rechtbank acht het een feit van algemene bekendheid dat [plaats] deel uitmaakt van de [gemeente 2]. De rechtbank zal vervolgens het betasten, het ontuchtige karakter en de dwang bespreken.
Uit de aangifte van [slachtoffer 1] blijkt dat verdachte tweemaal plotseling aangevers linker bil heeft aangeraakt. De rechtbank heeft geconstateerd dat verdachte zowel bij de politie als ter terechtzitting geen eenduidige verklaring heeft gegeven over het al dan niet aanraken van het kruis van aangever. Verdachte verklaarde enerzijds dat hij aangever mogelijk wel per ongeluk geraakt heeft en anderzijds dat hij zich niets kan voorstellen bij de beschuldiging, waarbij verdachte telkens vaag blijft als het om concrete feiten gaat. De rechtbank hecht dan ook geen waarde aan de verklaringen van verdachte hieromtrent. De aangifte daarentegen is wel concreet en duidelijk. Bovendien zijn geen termen aanwezig om te twijfelen aan de betrouwbaarheid hiervan. Gelet hierop acht de rechtbank bewezen dat verdachte tweemaal de linker bil van aangever [slachtoffer 1] heeft betast.
Uit de aangifte van [slachtoffer 2] blijkt dat verdachte plotseling aangever kruis heeft aangeraakt. Ten aanzien van de verklaringen van verdachte geldt hier nagenoeg hetzelfde als bij feit 1. Verdachte heeft zowel bij de politie als ter terechtzitting geen eenduidige verklaring gegeven over hetgeen precies heeft plaatsgevonden op betreffend talud. Zo heeft verdachte weliswaar een uitleg gegeven over het gebruik van het woord ‘beurtje,’ maar de context die blijkt uit de aangifte strookt niet met de uitleg die verdachte eraan geeft, waardoor de rechtbank zijn uitleg ongeloofwaardig acht. Evenals bij feit 1 is de aangifte wel duidelijk en zijn er geen aanwijzingen die duiden op enige onbetrouwbaarheid. Uitgaande van die aangifte, acht de rechtbank dan ook bewezen dat verdachte het kruis van aangever [slachtoffer 2] heeft betast.
Nu de rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte beide aangevers heeft betast, dient de rechtbank te beoordelen of deze aanrakingen ook gekwalificeerd kunnen worden als ontuchtige handelingen. Onder ontuchtige handelingen dienen te worden verstaan handelingen van seksuele aard in strijd met de in onze samenleving heersende sociaal-ethische opvattingen. Daarbij geldt dat, wanneer de dader geen inzicht geeft in zijn innerlijke drijfveren en bedoelingen, deze uit feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid.
Ten eerste heeft verdachte tweemaal de linker bil van aangever [slachtoffer 1] betast. Verdachte verklaarde weliswaar nooit seksuele bedoelingen te hebben gehad, maar de rechtbank acht deze verklaringen ongeloofwaardig. De rechtbank neemt hierbij in ogenschouw dat verdachte, zonder enige noodzaak en zonder dat hij aangever persoonlijk kende, persoonlijke vragen heeft gesteld. Daarnaast heeft verdachte, nadat aangever reeds eenmaal was weggelopen, aangever nogmaals opgezocht en hem opnieuw betast. De rechtbank is van oordeel dat het betasten in onderling verband en samenhang bezien met de geschetste context objectief bezien als ontuchtig gekwalificeerd kan worden.
Dit geldt evenzo voor het betasten van het kruis van aangever [slachtoffer 2]. Ook in dit geval ontkent verdachte enige seksuele bedoeling. De rechtbank is echter van oordeel dat verdachte aangever welbewust meermalen heeft benaderd en hem geleid heeft naar het talud waarop hij hem uiteindelijk betast heeft. Dat verdachte hierbij tevens heeft gesproken over een ‘beurtje’ en vervolgens zei dat hij dit natuurlijk niet tegen aangever had moeten zeggen, toont naar het oordeel van de rechtbank eens te meer een seksueel element. Ook in deze komt de rechtbank derhalve tot de conclusie dat sprake is van ontuchtig handelen.
Ten slotte dient de rechtbank te beoordelen of aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op een van de in de tenlastelegging genoemde manier zijn gedwongen tot het dulden voor de hiervoor weergegeven ontuchtige handelingen.
Uit voormelde bewijsmiddelen blijkt dat in beide gevallen de aangevers plotseling, zonder enige indicatie daarvoor en ook zonder dat zij hiermee rekening hoefden te houden, betast werden door verdachte. Voor wat betreft aangever [slachtoffer 2] geldt bovendien dat verdachte kennelijk een afleidingsmanoeuvre hanteerde, in die zin dat hij aangever vlak voor het betasten een andere kant op liet kijken. In die zin heeft verdachte beide aangevers onverhoeds betast. Nu van geweld geen sprake is, ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of het onverhoeds betasten van de billen respectievelijk het kruis aan te merken zijn als een feitelijkheid waarmee verdachte aangevers gedwongen heeft die ontuchtige handelingen te ondergaan.
Uit de conclusie van advocaat-generaal mr. Machielse bij het arrest van de Hoge Raad van 16 november 2004 (HR 16 november 2004, LJN AR3040), welke conclusie de Hoge Raad in dit arrest heeft overgenomen, blijkt dat van dwingen sprake kan zijn “niet alleen als verzet gebroken wordt, maar ook als het onverhoedse karakter van het handelen van verdachte het slachtoffer overvalt en verzet voorkómt. De delictshandeling en het aanwenden van dwang door middel van geweld of een feitelijkheid zullen dan kunnen samenvallen. Denk aan het geval waarin iemand een vrouw onverhoeds bij haar borsten grijpt. Het overvalkarakter van het ontuchtig handelen levert dan meteen de in art. 246 Sr geëiste dwang op.”
Onderhavige feiten bezien in het licht van deze overweging, leiden de rechtbank naar de conclusie dat bij onderhavige feiten ook gesproken kan worden van een feitelijkheid waarmee verdachte gedwongen heeft de aangevers de ontuchtige handelingen te ondergaan. Het plotselinge, onverhoedse karakter van het aanraken van de billen van aangever [slachtoffer 1] en het aanraken van het kruis van aangever [slachtoffer 2], maken dat beide aangever geen kans kregen zich te verzetten tegen de handelingen van verdachte.
De voorgaande overwegingen in combinatie bezien, komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte zowel aangever [slachtoffer 1] als aangever [slachtoffer 2] gedwongen heeft tot het ondergaan van ontuchtige handelingen, waarmee de rechtbank het onder 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen acht.
Op grond van voormelde bewijsmiddelen en overwegingen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. hij op 04 januari 2012 in [gemeente 1], door een feitelijkheid [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, bestaande uit meermalen betasten van de bil van die [slachtoffer 1] en bestaande die feitelijkheid uit het onverhoeds betasten van de bil van die [slachtoffer 1];
2. hij op 17 januari 2012 in de [gemeente 2], door een feitelijkheid [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het dulden van een ontuchtige handeling, bestaande uit het betasten van het kruis van die [slachtoffer 2] en die feitelijkheid uit het onverhoeds betasten van het kruis van die [slachtoffer 2].
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
8. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie
Het bewezenverklaarde is strafbaar.
Het ten laste van verdachte bewezenverklaarde levert op de navolgende strafbare misdrijven:
Ten aanzien van feit 1 en feit 2
feitelijke aanranding van de eerbaarheid
De misdrijven zijn strafbaar gesteld bij artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht.
9. De strafbaarheid van verdachte
Door GZ-psycholoog drs. A.F.J.M. Zwegers is omtrent de geestvermogens van verdachte op 9 juli 2012 rapportage uitgebracht. De deskundige komt tot de conclusie dat verdachte te beschouwen is als licht verminderd toerekeningsvatbaar, maar niet dat er bij verdachte sprake is van een omstandigheid die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluit.
De verdachte is derhalve strafbaar voor het bewezen verklaarde. Er zijn voor het overige ook geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
10. De straffen en/of maatregelen
10.1. De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van 2 maanden met aftrek ex artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht met een proeftijd van 2 jaren en een geldboete van € 5.000,00 waarvan € 2.500,00 voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
10.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de gevorderde straf te matigen tot enkel een voorwaardelijke straf.
10.3. De overwegingen van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf zal de rechtbank rekening houden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het ontuchtig aanraken van twee minderjarige jongens, door die jongens plotseling aan te raken aan de bil respectievelijk het kruis. Hierdoor heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. De rechtbank neemt verdachte met name kwalijk de geraffineerdheid waarmee hij handelde. Zo ging hij telkens op het eerste oog onschuldige gesprekken aan met de slachtoffers. Vervolgens drong hij zich echter zonder enige noodzaak verder op aan de slachtoffers, waarna hij uiteindelijk zeer plotseling onderhavige feiten pleegde.
Ook weegt ten nadele van verdachte dat hij, blijkens het hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie, in 2009 reeds eerder voor een soortgelijk feit door de strafrechter is veroordeeld. Kennelijk heeft verdachte niets geleerd van de hem eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf.
Desalniettemin zal de rechtbank ook dit keer (nog) geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. Dit acht de rechtbank evenals een werkstraf thans niet passend. De rechtbank zal verdachte veroordelen tot een onvoorwaardelijke geldboete van € 1.500,00 subsidiair 25 dagen hechtenis. Teneinde opnieuw recidive trachten te voorkomen, zal de rechtbank verdachte tevens veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van 4 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht en met een proeftijd van 2 jaren.
Bij de strafbepaling heeft de rechtbank ook rekening gehouden met de inhoud van de psychologische rapportage van drs. A.F.J.M. Zwegers d.d. 9 juli 2012, het reclasseringadvies d.d. 23 juli 2012 en het voortgangsverslag van de Reclassering d.d. 8 november 2011. Gelet hierop zal de rechtbank geen bijzondere voorwaarden opleggen bij de voorwaardelijke gevangenisstraf.
11. Toepasselijke wetsartikelen
Na te melden beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 27, 57, 246
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verstaat dat het aldus bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en verklaart verdachte ter zake strafbaar;
veroordeelt verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 4 maanden;
bepaalt dat deze gevangenisstraf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de aan verdachte opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
veroordeelt verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde verder tot een geldboete van
€ 1.500,00 (zegge duizendvijfhonderd Euro) bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 25 dagen;
heft op het (geschorste) bevel tot bewaring.
Dit vonnis is gewezen door mrs. V.P. van Deventer, P.M.S. Dijks en
N.H.W. Montulet-van der Meer, rechters, van wie mr. V.P. van Deventer voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. O.A.G. Corten als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 november 2012.
Mrs. P.M.S. Dijks en N.H.W. Montulet-van der Meer zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.