ECLI:NL:RBROE:2012:BY3922

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
21 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
W 9/2012
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechters in schadestaatprocedure tegen Astrum Automotive B.V.

In deze zaak heeft de rechtbank Roermond op 21 november 2012 uitspraak gedaan op een wrakingsverzoek van de heer [verzoeker], ingediend door zijn advocaat mr. J.F. Vermeulen. Het wrakingsverzoek was gericht tegen de rechters die belast waren met de behandeling van de schadestaatprocedure van verzoeker tegen de besloten vennootschap Astrum Automotive B.V. De verzoeker stelde dat de rechters partijdig waren, onder andere vanwege een gebrekkig proces-verbaal van de comparitie van partijen die op 17 september 2012 had plaatsgevonden. Verzoeker voerde aan dat belangrijke standpunten niet in het proces-verbaal waren opgenomen en dat de rechters hem niet de gelegenheid hadden gegeven om zijn vordering toe te lichten. De rechters hebben in hun beoordeling aangegeven dat een rechter in beginsel wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dat vermoeden weerleggen. De wrakingskamer oordeelde dat de door verzoeker aangevoerde gronden niet voldoende waren om te concluderen dat de rechters partijdig waren. De wrakingskamer wees het verzoek tot wraking af, omdat de aangevoerde feiten en omstandigheden niet objectief gerechtvaardigd waren. De beslissing benadrukt dat procedurele beslissingen van rechters op zichzelf geen aanwijzing voor partijdigheid opleveren, tenzij er zwaarwegende aanwijzingen zijn voor een subjectieve partijdigheid.

Uitspraak

Beslissing
RECHTBANK ROERMOND
Wrakingskamer
Nummer: W 9/2012
Beslissing op een verzoek tot wraking van de leden van de rechtbank mrs. [rechter 1] (voorzitter), [rechter 2] en [rechter 3] (verder ook aangeduid als de rechters), welk verzoek is ingediend door de advocaat mr. J.F. Vermeulen namens de heer [verzoeker] (verder aangeduid als verzoeker).
1. De feiten en de procedure met betrekking tot het wrakingsverzoek
1.1. De rechters zijn belast met de behandeling van de schadestaatprocedure van verzoeker tegen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Astrum Automotive B.V. (verder aangeduid als de wederpartij), bij de rechtbank bekend onder nummer [zaaknummer].
1.2. In die procedure heeft op 17 september 2012 tegenover de rechters een comparitie van partijen plaatsgevonden. Op die comparitie zijn partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten.
1.3. Verzoeker heeft bij verzoekschrift van 11 oktober 2012 de wraking van de rechters verzocht.
1.4. Een kopie van dat verzoekschrift is op 15 oktober 2012 gezonden aan de gewraakte rechters en aan mr. P.A.J.M. Lodestijn, de advocaat van de wederpartij.
1.5. De rechters hebben schriftelijk op het wrakingsverzoek gereageerd. Van deze reactie is op 29 oktober 2012 een kopie gezonden aan verzoeker en aan de advocaat van de wederpartij.
1.6. Bij brief van 7 november 2012 heeft de advocaat van de wederpartij schriftelijk gereageerd op het wrakingsverzoek en daarin gesteld dat er tijdens de comparitie van partijen niets is voorgevallen dat (de schijn van) partijdigheid dan wel vooringenomenheid van de rechters zou kunnen rechtvaardigen. In die brief is aangegeven dat de wederpartij en haar advocaat afzien van een mondeling verhoor door de wrakingskamer.
1.7. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft plaatsgevonden op de openbare terechtzitting van 14 november 2012. Bij deze behandeling zijn verschenen verzoeker, bijgestaan door mr. J.F. Vermeulen, [A] (vader van verzoeker) en [B] (broer van verzoeker) en de rechters. De wrakingskamer heeft de verschenen personen in elkaars tegenwoordigheid gehoord.
2. De gronden van het wrakingsverzoek
2.1. Het wrakingsverzoek is - samengevat - gebaseerd op de volgende gronden.
2.2. De partijdigheid en vooringenomenheid van de rechters heeft verzoeker afgeleid uit de wijze waarop de rechters tijdens de comparitie zijn zaak hebben behandeld, waarbij onder meer het rechtsbeginsel van “hoor en wederhoor” is geschonden en uit het gebrekkige en onvolledige proces-verbaal dat van die comparitie is opgemaakt. Verzoeker heeft zijn verzoek als volgt (nader) toegelicht.
2.3. De wederpartij heeft in haar conclusie van antwoord in de schadestaatprocedure een vraag opgeworpen over de uitleg van het dictum van het arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 17 april 2007, gewezen in de hoofdprocedure tussen verzoeker en de wederpartij (verder in navolging van verzoeker aangeduid als het geschilpunt Astrum). Bij aanvang van de comparitie heeft de voorzitter meegedeeld dat de rechtbank partijen eerst de gelegenheid geeft om hun standpunt toe te lichten met betrekking tot het geschilpunt Astrum, dat de rechtbank na die toelichting de behandeling zal schorsen en dat daarna een agenda zal worden vastgesteld ten aanzien van het verdere verloop van de mondelinge behandeling. De voorzitter heeft verzuimd om bij de aanvang van de comparitie de belangrijkste geschilpunten te bespreken en/of de problemen helder en efficiënt in kaart te brengen. Over het geschilpunt Astrum heeft de rechtbank in het geheel geen vragen gesteld. Verzoeker heeft zich primair op het standpunt gesteld dat het geschilpunt Astrum niet aan de orde kan zijn, omdat een reconventionele vordering ten aanzien daarvan ontbreekt.
2.4. Verzoeker heeft de schadestaatprocedure aanhangig gemaakt, maar tijdens de comparitie is zijn vordering in het geheel niet besproken. Verzoeker heeft verzocht om zijn vordering te mogen toelichten, maar de voorzitter heeft geantwoord dat de rechtbank eerst de behandeling zal schorsen en dat tijdens de schorsing het verdere verloop van de mondelinge behandeling zal worden vastgesteld. Na de tweede schorsing heeft de voorzitter meegedeeld dat de rechtbank heeft besloten de mondelinge behandeling van de zaak te beëindigen, omdat de rechtbank eerst enkel en alleen een oordeel dient te geven over het geschilpunt Astrum en dat partijen de mogelijkheid geboden zal worden om van het te wijzen tussenvonnis ter zake van het geschil Astrum tussentijds hoger beroep in te stellen. Aldus heeft de rechtbank de door de wederpartij in haar conclusie van antwoord uitgezette lijn gevolgd en in het voordeel van de wederpartij beslist, zonder verzoeker de gelegenheid te geven zich daarover uit te laten. Die beslissing is partijdig, althans bij verzoeker is daardoor de schijn van partijdigheid gewekt. Dat verzoeker niet de gelegenheid heeft gekregen zijn vordering toe te lichten en/of niet de gelegenheid heeft gekregen om te reageren op het verweer van de wederpartij riekt naar partijdigheid, te meer nu door de procesopstelling van de wederpartij de vorderingen van verzoeker in beginsel voor toewijzing gereed lagen.
2.5. Sluitstuk van de vooringenomenheid van de rechters is het proces-verbaal, waarin belangrijke en relevante stellingen van verzoeker onvermeld zijn gebleven en/of de gang van zaken tijdens de comparitie niet correct is weergegeven. Anders dan het proces-verbaal van de comparitie vermeldt, is aan partijen geen toestemming gevraagd om voorlezing van het proces-verbaal en ondertekening daarvan door partijen achterwege te laten. Van instemming daarmee is dan ook geen sprake geweest. Aan het proces-verbaal is slechts gehecht een gedeelte van de pleitnotities, die de advocaat van verzoeker aan de rechtbank en de wederpartij heeft overhandigd. Dit is in strijd met het recht. Het is niet aan de rechter in een door een procespartij overhandigd stuk wijzigingen te brengen. Het proces-verbaal vermeldt niet dat de rechtbank de advocaat van verzoeker geen gelegenheid heeft gegeven het woord te voeren over het in de pleitnotities opgenomen hoofdstuk “schadebegroting [verzoeker]-verweer Astrum”, terwijl de advocaat daar wel om heeft verzocht. In het proces-verbaal wordt geen melding gemaakt van de schorsingen die tijdens de comparitie hebben plaatsgevonden. Uit het proces-verbaal blijkt ook niet dat de rechtbank de beslissingen over het sluiten van de zitting, het wijzen van een tussenvonnis over het geschilpunt Astrum en het openstellen van de mogelijkheid van tussentijds hoger beroep heeft genomen, zonder dat de advocaat van verzoeker daarover vooraf is gehoord. Bovendien blijkt niet uit het proces-verbaal dat die beslissingen volledig in de lijn zijn met hetgeen de wederpartij daarover in haar conclusie van antwoord heeft voorgesteld. Onzorgvuldig is dat in het proces-verbaal niet staat vermeld dat de door de advocaat van verzoeker over de gang van zaken geuite kritiek eerst is geuit, nadat de voorzitter de beslissingen van de rechtbank aan partijen had meegedeeld.
2.6. In de verklaring van verzoeker, zoals opgenomen in het proces-verbaal van de comparitie, ontbreekt een aantal standpunten van verzoeker:
- primair dat voor de beoordeling van de vorderingen van verzoeker een nadere uitleg van het dictum in het arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 17 april 2007 niet van belang is;
- subsidiair dat de advocaat van verzoeker inhoudelijk en gemotiveerd is ingegaan op dat dictum met als conclusie dat de discussie over de beperking van de schadevergoedingsplicht in de hoofdprocedure gevoerd had moeten worden;
- meer subsidiair dat de advocaat van verzoeker is ingegaan op de in 2008 ingezette ontwikkeling in de rechtspraak met betrekking tot artikel 7:611 van het Burgerlijk Wetboek en dat de omslag in de ontwikkeling door de betrokken partijen bewerkstelligd is door de wijze waarop partijen hebben geprocedeerd in de hoofdprocedure met als conclusie dat het de wederpartij in de hoofdprocedure aan de veranderde wijze van procederen heeft ontbroken.
2.7. Verder ontbreken in het proces-verbaal de door de advocaat van verzoeker ingenomen stellingen met betrekking tot de status van het door de wederpartij ingebrachte stuk over de opinie van de heer [C], de betwisting door verzoeker dat in de conclusie van de heer [D] een gerechtelijke erkentenis valt te lezen, de stelling dat de wederpartij weliswaar haar AVB-verzekeraar heeft aangesproken, maar verzuimd heeft dekking te vorderen voor de 7:611 BW-schade en de verwijzing door de advocaat van verzoeker naar de pleitnotities in de tussen partijen gevoerde deelgeschilprocedure, waaruit een deel van een arrest van de Hoge Raad van 16 april 2010 is herhaald.
3. Het standpunt van de rechters
3.1. De gewraakte rechters hebben op het wrakingsverzoek als volgt gereageerd.
3.2. Het behoort tot de normale taak van de (zittings-)rechter(s) om gedurende de procedure niet alleen (tussen-)beslissingen te nemen over vorderingen en verweren maar ook over de inrichting van de procedure, de voortgang, de dossiervorming en het al dan niet toelaten van bewijslevering. Dat kunnen voor (een van) partijen ongewenste of nadelige beslissingen zijn, maar daartegen dient met een rechtsmiddel opgekomen te worden. De feiten en omstandigheden die de advocaat van verzoeker aan het wrakingsverzoek ten grondslag heeft gelegd, betreffen voor het overgrote deel procedurele beslissingen. Procedurele rechterlijke beslissingen leveren op zichzelf in beginsel geen feiten of omstandigheden op waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Inhoudelijke beslissingen zijn tijdens de comparitie niet gegeven en aan geen van de bestreden procedurele beslissingen - afzonderlijk noch tezamen - valt de vrees voor partijdigheid te ontlenen. Reeds daarom moet het wrakingsverzoek worden afgewezen.
3.3. Uitgangspunt bij de beantwoording van de vraag of de door verzoeker gevorderde schadevergoeding in de schadestaatprocedure (deels) moet worden toe- of afgewezen, is op welke grond en in welke omvang aansprakelijkheid in de hoofdprocedure is aangenomen. De uitkomst in de hoofdprocedure vormt immers het vertrekpunt in de schadestaatprocedure. Zowel in een deelgeschillenprocedure als in een kort gedingprocedure tussen partijen is die vraag aan de orde geweest, maar onbeantwoord gebleven omdat de behandelende rechters van oordeel waren dat die vraag in de schadestaatprocedure aan de orde diende te komen.
3.4. Tijdens de comparitie is aan de orde geweest dat op het verweer van de wederpartij in ieder geval een (inhoudelijke dan wel procedurele) beslissing genomen dient te worden. Nu het door verzoeker gestelde vertrekpunt in de schadestaatprocedure gemotiveerd wordt betwist, zal de rechtbank zich eerst moeten uitlaten over de reikwijdte van de grondslag, die op grond van het arrest van het hof leidt tot aansprakelijkheid van de wederpartij. Verzoeker doet het ten onrechte voorkomen alsof de rechtbank alleen het geschilpunt Astrum heeft willen behandelen en daarmee alleen oog heeft gehad voor de kant van de wederpartij. Verzoeker stelt in reactie op het verweer onder meer dat de stellingen van verweerder (over de kwestie Astrum) in de huidige schadestaatprocedure niet meer aan de orde kunnen komen. Reeds uit de aard van het verweer en de reactie van verzoeker vloeit voort dat dit geschilpunt als eerste punt diende te worden behandeld, niet omdat het een verweer van de wederpartij was, maar omdat dit verweer logischerwijs nu eenmaal behandeld en beoordeeld moet worden voordat de vorderingen van verzoeker met betrekking tot de geleden schade verder behandeld kunnen worden. De daarop te geven tussenbeslissing is voor de verdere procedure zo essentieel dat de rechtbank heeft gemeend daarvan tussentijds hoger beroep te moeten toestaan.
3.5. Zodra op voormeld verweer is beslist, zal de behandeling in eerste aanleg met inachtneming van het juiste vertrekpunt worden voortgezet en dan krijgen partijen conform en binnen de daarvoor geldende regels de ruimte hun standpunt ten aanzien van de schade naar voren te brengen, zij het op een later moment dan verzoeker had verwacht en gehoopt.
3.6. Het rechtsbeginsel van hoor en wederhoor is niet geschonden. Beide partijen hebben voldoende kunnen reageren op de punten die volgens de rechters aan de orde dienden te komen. Dat de rechters tijdens de comparitie geen vragen van juridisch inhoudelijke of feitelijke aard hebben gesteld, heeft te maken met het feit dat de standpunten van partijen ten aanzien van de uitleg van het dictum van het arrest van het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch helder waren.
3.7. Het proces-verbaal is een zakelijke weergave van het verhandelde op een zitting en dan met name voor zover het betreft aanvullingen c.q. nieuwe stellingen van partijen ten opzichte van de door partijen reeds ingediende processtukken. De rechtbank kan de kritiekpunten op de inhoud van het proces-verbaal niet volledig plaatsen, gelet op de inhoud van het deel van de pleitnota die aan het proces-verbaal is gehecht. Op de comparitie is slechts gesproken over de reikwijdte van de aansprakelijkheid van de wederpartij. In dat licht zou het in strijd zijn met de eisen van een goede procesorde om de volledige pleitnota aan te hechten.
4. De beoordeling van het verzoek
4.1. Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet, die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij bij een geding een vooringenomenheid koestert (subjectieve partijdigheid). Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor wraking, indien geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de rechter in de hoofdzaak de bij een partij bestaande vrees voor partijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met uiterlijke schijn (objectieve partijdigheid). Het subjectieve oordeel van verzoeker is belangrijk, maar niet doorslaggevend.
4.2. Verzoeker heeft geen althans onvoldoende feiten of omstandigheden gesteld die betrekking hebben op de subjectieve partijdigheid. Aan de orde is dan ook slechts de vraag of sprake is van feiten en omstandigheden die verzoeker een objectief te rechtvaardigen grond geven voor de vrees dat het de rechters aan onpartijdigheid heeft ontbroken. De wrakingskamer oordeelt hierover als volgt.
4.3. De rol van de civiele rechter is sinds de herziening van het burgerlijk procesrecht in 2002 minder lijdelijk dan voorheen. Het is de rechter die de regie voert over de civiele procedure en over de zittingen die in een dergelijke procedure worden gehouden, zoals in dit geval een comparitie van partijen. In dat kader heeft de rechter een grote mate van vrijheid om de orde op een zitting te bepalen en onderwerpen die naar zijn oordeel relevant zijn voor de juridische vraagstukken die in een concrete zaak voorliggen en waarop hij (later) in de procedure een beslissing zal moeten geven, met partijen te bespreken in elke stand van de procedure die hem goed dunkt.
4.4. In het onderhavige geval is zo’n regiekeuze naar het oordeel van de wrakingskamer aan de orde en hebben de rechters geoordeeld dat de tussen partijen in geschil zijnde vraag op welke grond en in welke omvang door het gerechtshof ’s-Hertogenbosch in zijn arrest van 17 april 2007 aansprakelijkheid in de hoofdprocedure is aangenomen en/of c.q. in welke mate het verweer inhoudelijk in de huidige procedure aan de orde kan komen (door verzoeker het geschilpunt Astrum genoemd), als eerste beantwoord dient te worden alvorens (eventueel) aan de door verzoeker in de schadestaatprocedure gevorderde schadeposten kan worden toegekomen.
4.5. De beslissing van de rechters om bij aanvang van de comparitie partijen eerst de gelegenheid te geven om hun standpunt toe te lichten, na die toelichting de behandeling te schorsen en daarna een agenda vast te stellen voor het verdere verloop van de comparitie, is te duiden als een processuele beslissing in het kader van de regiefunctie van de rechter.
4.6. Een processuele beslissing levert op zichzelf geen feit of omstandigheid op waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Dit is alleen dan anders, indien (de motivering van) een dergelijke beslissing een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de bij een partij bestaande vrees voor vooringenomenheid van de rechter objectief gerechtvaardigd is. Hierbij komt dat het de rechters niet vrij stond geen processuele beslissing te nemen, immers bestaat er tussen partijen debat over de vraag of het standpunt van Astrum onderwerp van debat in de schadestaatprocedure zou moeten zijn en wat daarvan de consequentie zou zijn. Dat de procedure tussen partijen inmiddels al vele jaren duurt en dat door het geschilpunt Astrum opnieuw nog niet toegekomen kan worden aan de beoordeling van de respectievelijke schadeposten, is met name voor verzoeker uiterst vervelend. Maar nu dit geschilpunt er ligt zal daarop beslist moeten worden.
4.7. Een zwaarwegende aanwijzing als hiervoor bedoeld acht de wrakingkamer niet aanwezig. Verzoeker wraakt de rechters onder meer omdat zij het beginsel van “hoor en wederhoor” hebben geschonden door hem over die beslissing, waarbij volgens verzoeker ook nog eens de zienswijze van de wederpartij is gevolgd, niet vooraf te horen. Tenzij de wet dat bepaalt, maar dat is hier niet het geval, hoeft de rechter in een civiele procedure (een) partij(en) niet eerst te horen voordat hij een processuele beslissing neemt. Daarnaast is het beginsel van “hoor en wederhoor” hier niet aan de orde. Immers dit beginsel houdt in dat het de rechter verboden is kennis te nemen van mondelinge of schriftelijke inlichtingen van een der partijen zonder dat de wederpartij gelegenheid krijgt zich daarover uit te laten. De rechter mag slechts beslissen aan de hand van stukken/inlichtingen waarvan partijen in het geding hebben kunnen kennisnemen en waarover zij zich hebben kunnen uitlaten. Uit de aan het proces-verbaal gehechte pleitnotities blijkt bovendien dat de advocaat van verzoeker zich over de hele kwestie Astrum heeft uitgelaten. Er is dan ook geen grond om te oordelen dat het recht op “hoor en wederhoor” is geschonden, zodat deze wrakingsgrond feitelijk onjuist is.
4.8. Dat de processuele beslissing overeenstemt met de stellingen van de wederpartij is evenmin een zwaarwegende aanwijzing dat bij verzoeker vrees voor vooringenomenheid van de rechters objectief gezien gerechtvaardigd was. Beslissingen in een civiele procedure zijn immers meestal gebaseerd op de – steekhoudende – stellingen van één van partijen. De processuele beslissing is ook niet dermate onbegrijpelijk dat daaruit de gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid kan worden afgeleid.
4.9. De stelling van verzoeker dat hij niet de gelegenheid heeft gekregen zijn vordering toe te lichten en/of niet de gelegenheid heeft gekregen om te reageren op het verweer van de wederpartij, hetgeen volgens hem naar partijdigheid riekt, is naar het oordeel van de wrakingskamer feitelijk onjuist. De rechters hebben verzoeker niet het recht ontzegd om zijn vordering toe te lichten. Zij hebben aangegeven dat in de schadestaatprocedure eerst vastgesteld moet worden op welke grond en in welke omvang aansprakelijkheid in de hoofdprocedure is aangenomen. Dit kan niet anders worden verstaan dan wanneer die grond en omvang zijn vastgesteld verzoeker de gelegenheid krijgt zijn vordering toe te lichten, zij het op een later tijdstip in de procedure dan hij had gedacht, zoals ook door de rechters in hun reactie op het wrakingsverzoek is aangegeven. Verder blijkt uit de aan het proces-verbaal van comparitie gehechte pleitnotities van de advocaat van verzoeker dat de advocaat wel op het verweer van de wederpartij is ingegaan.
4.10. Het feit, zoals verzoeker heeft gesteld, dat de voorzitter heeft verzuimd bij aanvang van de comparitie de belangrijkste geschilpunten betreffende de hoogte van de schadevordering te bespreken en/of de problemen hierover helder en efficiënt in kaart te brengen en het feit dat de rechters over het geschilpunt Astrum geen vragen hebben gesteld, raken evenmin de objectieve onpartijdigheid van de rechters.
4.11. Verzoeker stelt dat hij de partijdigheid en vooringenomenheid van de rechters ook heeft afgeleid uit het gebrekkige en onvolledige proces-verbaal dat van de comparitie van partijen is opgemaakt. Allereerst merkt de wrakingskamer op dat het proces-verbaal van een comparitie van partijen een zakelijke weergave is van hetgeen zich tijdens een zitting heeft voorgedaan; het hoeft geen woordelijk verslag te behelzen van al hetgeen door de procesdeelnemers is opgemerkt. Zo zullen verklaringen van partijen op de comparitie veelal niet in het proces-verbaal worden vermeld als stellingen dienaangaande ook reeds in de processtukken staan vermeld. Verzoeker gaat eraan voorbij dat veel van hetgeen hij als niet in het proces-verbaal opgenomen aanmerkt, is vermeld in de pleitnotities van zijn advocaat, die aan het proces-verbaal zijn gehecht. De aangehechte pleitnotities maken – zoals ook in het proces-verbaal van comparitie is vermeld – deel uit van het proces-verbaal en aldus is de inhoud van die pleitnotities impliciet in de in het proces-verbaal weergegeven verklaring van verzoeker opgenomen. Daarbij zij opgemerkt dat aangehechte pleitnotities uiteraard – zoals ook de voorzitter heeft gedaan – beperkt moeten blijven tot datgene dat door de advocaat ook feitelijk naar voren is gebracht.
4.12. Voor het geval dat het proces-verbaal – gelet op hetgeen de wrakingskamer daarover hiervoor heeft overwogen – overigens toch nog gebrekkig en/of onvolledig mocht zijn dan valt niet in te zien in welk opzicht dit een blijk van een gebrek aan onpartijdigheid zou kunnen zijn. Verzoeker heeft daarvoor onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld.
4.13. De wrakingskamer concludeert op grond van voorgaande overwegingen dat haar geen feiten en omstandigheden zijn gebleken op grond waarvan moet worden geoordeeld dat – objectief gezien – bij verzoeker de vrees voor partijdigheid van de rechters is gerechtvaardigd. Het wrakingsverzoek dient dan ook als ongegrond afgewezen te worden.
5. Beslissing
De wrakingskamer van de rechtbank:
5.1. verklaart ongegrond en wijst af het verzoek tot wraking van de rechters
mrs. [rechter 1], [rechter 2] en [rechter 3].
Deze beslissing is gegeven door mrs. M.P.F. van Dooren, E.J.M. Boogaard-Derix en
F. Oelmeijer, bijgestaan door mr. L.G.H. Cox als griffier en in het openbaar uitgesproken op 21 november 2012.
lghc