ECLI:NL:RBROE:2012:BY3878

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
15 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 12-459
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betaling van bijzondere bijstand aan bewindvoerder

In deze zaak heeft de rechtbank Roermond op 15 november 2012 uitspraak gedaan in een geschil over de betaling van bijzondere bijstand. Eiser, die onder bewindvoering staat, had aanvragen ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering en de eigen bijdrage CAK. De bewindvoerder had expliciet aangegeven dat de bijstand op zijn bankrekening moest worden gestort. Echter, de gemeente Venlo, als verweerder, heeft de bijstand ten onrechte op de rekening van eiser zelf gestort. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, wat leidde tot deze rechtszaak.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder in zijn besluitvorming de artikelen 1:439 en 6:230 van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft toegepast, maar oordeelt dat dit niet het juiste wettelijk kader is. De rechtbank wijst erop dat de regels in Titel 4.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing zijn op de betaling van bestuursrechtelijke geldschulden. Aangezien de betaling niet is geschied op de door de bewindvoerder opgegeven rekening, is het bestreden besluit in strijd met artikel 4:89 van de Awb.

De rechtbank verklaart het beroep van eiser gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om de bijzondere bijstand alsnog correct uit te betalen. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 874,--. De uitspraak benadrukt het belang van correcte uitvoering van betalingen door overheidsinstanties, vooral in situaties waarin beschermingsbewind van toepassing is.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12 / 459
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 november 2012 in de zaak tussen
[eiser], te Venlo, eiser
(gemachtigde: mr. J.H.M. Verstraten),
en
het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Venlo, verweerder
(gemachtigde: mr. M.F.M. van den Aker),
Procesverloop
Bij besluit van 23 februari 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de uitbetaling aan eiser van bijzondere bijstand ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 september 2012. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
Overwegingen
1. Namens eiser heeft zijn bewindvoerder bij verweerder aanvragen ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering en voor de eigen bijdrage CAK. Op beide aanvragen heeft de bewindvoerder aangegeven dat de bijstand dient te worden uitbetaald op zijn bank/gironummer.
2. Bij besluiten van 14 oktober 2011 en 19 december 2011 heeft verweerder de gevraagde bijzondere bijstand toegekend.
3. Bij brief van 23 december 2011 heeft de bewindvoerder bezwaar gemaakt bij verweerder en meegedeeld dat bij de uitbetaling van de bijstand een onjuist bankrekeningnummer (het bankrekeningnummer van eiser) is gebruikt in plaats van het op de aanvragen vermelde nummer. Eiser staat onder bewindvoering en alle uitbetalingen moeten naar het door de bewindvoerder opgegeven bankrekeningnummer, hetgeen ook bij verweerder bekend is. De bewindvoerder heeft verweerder verzocht dit te corrigeren en alsnog alle uitbetalingen op het juiste bankrekeningnummer te verrichten.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder erkend dat de uitvoering van de betaling onzorgvuldig is geweest aangezien bij verweerder bekend was dat de bijstand naar de rekening van de bewindvoerder diende te worden overgemaakt. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van onverschuldigde betaling als bedoeld in artikel 6:230 (lees 6:203) van het Burgerlijk Wetboek (BW) aangezien eiser rechthebbende is en het juiste bedrag aan bijstand is uitbetaald. Het toekennen en verstrekken van de bijzondere bijstand levert geen ongeldige rechtshandeling op in de zin van artikel 1:439 van het BW aangezien dit artikel niet van toepassing is op de betaalbaarstelling van bijzondere bijstand. Van zowel de bewindvoerder als van eiser mag volgens verweerder een zekere verantwoordelijkheid worden verwacht. Verwacht mag worden, aldus verweerder, dat zij elkaar informeren over de diverse geldstromen en dat deze op een juiste wijze worden doorgeleid.
5. Eiser voert (primair) aan dat sprake is van een ongeldige rechtshandeling aangezien verweerder de bijstand heeft overgemaakt op zijn rekeningnummer, waar het verweerder bekend was dat eiser, gelet op zijn psychische gesteldheid, niet met geld kan omgaan. Subsidiair is eiser van mening dat verweerder geen beroep kan doen op de bevrijdende betaling als bedoeld in artikel 6:34 van het BW, nu hij op de hoogte was van het beschermingsbewind. Eiser is voorts van mening dat nu verweerder heeft nagelaten om te motiveren waarom geen sprake is van een ongeldige rechtshandeling dan wel een onverschuldigde betaling het bestreden besluit een motiveringsgebrek kent.
6. De rechtbank stelt allereerst vast dat in het besluit van 14 oktober 2011 tot toekenning bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering staat vermeld dat de bijstand zal worden overgemaakt op de bankrekening van de bewindvoerder. Nu verweerder de bijstand heeft overgemaakt op de bankrekening van eiser moet dit, gelet op het bepaalde in artikel 79 van de Wet werk en Bijstand (WWB), worden gezien als het verrichten van een handeling waartegen bezwaar openstaat. In het besluit van 19 december 2011 tot toekenning bijzondere bijstand voor de eigen bijdrage CAK staat vermeld dat het bedrag wordt overgemaakt op eisers bankrekening. Nu betaling van die bijstand daadwerkelijk is geschied op eisers rekeningnummer kan het besluit van 19 december 2011 niet worden gezien als een besluit in de zin van artikel 79 van de WWB. Gelet op de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (zie LJN: BD6569) moet evenwel een beslissing over de wijze van betaling zoals opgenomen in het besluit van 19 december 2011 worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waartegen bezwaar kan worden gemaakt.
7. De rechtbank stelt vervolgens vast dat verweerder in zijn besluitvorming de artikelen 1:439 en 6:230 van het BW in aanmerking heeft genomen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder daarmee niet het juiste wettelijk kader gehanteerd. Immers in Titel 4.4 van de Awb zijn regelingen opgenomen voor betaling van bestuursrechtelijke geldschulden zowel aan, als door de overheid. De regels in het BW zijn primair geschreven voor privaatrechtelijke verhoudingen, hetgeen met zich brengt dat deze regels niet zonder meer van toepassing zijn voor zover de overheid handelt ter uitvoering van haar publieke taak. Nu het onderhavige besluit moet worden gezien als een besluit over (de wijze van) betaling van bestuursrechtelijke geldschulden door verweerder als overheidsorgaan en verweerder derhalve handelt ter uitvoering van zijn publieke taak moet dan ook worden gezegd dat voornoemde regelingen uit Titel 4.4 van de Awb het toepasselijk wettelijk kader vormen.
8. Ingevolge artikel 4:89, eerste lid, van de Awb geschiedt, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald, betaling door bijschrijving op een daartoe door de schuldeiser bestemde bankrekening. Deze bepaling impliceert dat een schuldeiser om hem moverende reden een of meer van zijn bankrekeningen mag uitsluiten van betaling van een schuld aan hem. In dit geval is bij beide aanvragen namens eiser uitdrukkelijk aangegeven dat betaling diende plaats te vinden op de bankrekening van de bewindvoerder. Het had verweerder duidelijk moeten zijn dat daarmee de eigen bankrekening van eiser van betaling van de gevraagde bijstand was uitgesloten.
9. Nu gelet op het vorenstaande niet in geschil is dat betaling van de bijzondere bijstand niet is geschied door bijschrijving op de door bewindvoerder aangegeven bank/girorekening en bij gebreke van een wettelijk voorschrift als bedoeld in artikel 4:89, eerste lid, van de Awb, staat daarmee vast dat het bestreden besluit strijd oplevert met dit artikel. Dit besluit dient dan ook te worden vernietigd. Het beroep van eiser is gegrond.
10. In het kader van een finale geschillenbeslechting bepaalt de rechtbank op grond van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder a, laatste zinsdeel, van de Awb dat verweerder, met toepassing van artikel 4:89 van de Awb, de bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering en voor de eigen bijdrage CAK alsnog uitbetaalt door bijschrijving op de door de bewindvoerder aangegeven bank/girorekening.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 874,--.
Voor de in aanmerking te nemen proceshandelingen worden twee punten toegekend. Het gewicht van de zaak wordt bepaald op gemiddeld, hetgeen correspondeert met de wegingsfactor 1.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op de bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering en
voor de eigen bijdrage CAK alsnog uit te betalen door bijschrijving op de door de
bewindvoerder aangegeven bank/girorekening;
- veroordeelt verweerder in de kosten van de beroepsprocedure bij de rechtbank, aan de zijde van eiser begroot op € 874,-- (wegens kosten van rechtsbijstand) te betalen aan eiser;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het door of namens deze betaalde griffierecht ten bedrage van € 42,-- volledig vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.M. Schelfhout, rechter, in aanwezigheid van
L.M.W. Ottenheim, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
15 november 2012.
w.g. L.M.W. Ottenheim,
griffier w.g. mr. T.M. Schelfhout,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op: 15 november 2012
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.