RECHTBANK ROERMOND
Sector strafrecht
Parketnummer : 04/860293-12
Datum uitspraak : 14 november 2012
Vonnis van de rechtbank Roermond, meervoudige kamer voor strafzaken,
[verdachte],
geboren te [geboortedatum en plaats]
wonende te [adres en woonplaats]
1. Het onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
31 oktober 2012.
De verdachte staat terecht ter zake dat:
hij op of omstreeks 19 december 2011 te Grubbenvorst, in elk geval in de gemeente Horst aan de Maas, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Californischeweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, niet uiterst rechts te houden en/of de doorgetrokken streep te overschrijden en/of op zodanige wijze te sturen althans te rijden althans te remmen dat hij het door hem bestuurde motorrijtuig niet voortdurend onder controle heeft gehad, tengevolge waarvan hij met het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig op de weghelft voor het hem tegemoetkomend verkeer terecht is gekomen en/of
(vervolgens) in botsing of aanrijding is gekomen met een hem, verdachte, tegemoetkomende personenauto, door welk verkeersongeval [slachtoffer] (zijnde de bestuurster van die personenauto) werd gedood;
(artikel 6 Wegenverkeerswet 1994)
althans indien terzake het vorenstaande geen veroordeling zou volgen:
hij op of omstreeks 19 december 2011 te Grubbenvorst, in elk geval in de gemeente Horst aan de Maas, als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Californischeweg, niet uiterst rechts heeft gehouden en/of de doorgetrokken streep heeft
overschreden en/of op zodanige wijze heeft gestuurd althans gereden althans geremd dat hij het door hem bestuurde motorrijtuig niet voortdurend onder controle heeft gehad, tengevolge waarvan hij met het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig op de weghelft voor het hem tegemoetkomend verkeer terecht is gekomen en/of (vervolgens) in botsing of aanrijding is gekomen met een hem, verdachte, tegemoetkomende personenauto, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op de weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op de weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
(artikel 5 Wegenverkeerswet 1994)
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.
3. De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
4. De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
5. De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen.
6. Schorsing der vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
7.1. Standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 31 oktober 2012 gevorderd dat het
primair ten laste gelegde zal worden bewezen verklaard.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van het primair ten laste gelegde aangevoerd dat een enkele verkeersovertreding onvoldoende is voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Verdachte heeft een verkeersovertreding begaan door over een doorgetrokken streep op de weghelft voor het tegemoetkomend verkeer te rijden, maar er is geen sprake geweest van verzwarende omstandigheden die zouden moeten leiden tot aanmerkelijke onoplettendheid of onachtzaamheid. Verdachte heeft geen alcohol gedronken of medicijnen gebruikt die de rijvaardigheid beïnvloedden. Hij heeft ook niet te hard gereden en de auto verkeerde in een technisch perfecte staat. Verdachte was niet oververmoeid en het zicht was goed. De raadsvrouw heeft daarnaast gesteld dat er sprake is verontschuldigbare onmacht, nu verdachte op onverklaarbare wijze is weggeraakt door mogelijk een black-out, lichte beroerte of TIA en hij zich niets kan herinneren van het ongeluk. Pas door de knal/airbags is hij bij bewustzijn gekomen. Hem treft dan ook geen enkel verwijt in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Derhalve dient verdachte van het primair ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
De raadsvrouw heeft voorts gepleit voor vrijspraak van het subsidiair ten laste gelegde nu geen sprake is geweest van concreet gevaarscheppend gedrag of hinder in de zin van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
7.2. Bewijsmiddelen en overwegingen van de rechtbank
De overtuiging van de rechtbank dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen .
Inleiding
Op 19 december 2011 heeft er een verkeersongeval plaatsgevonden op de Californischeweg, buiten de bebouwde kom van Grubbenvorst in de gemeente Horst aan de Maas. Bij het ongeval zijn een Range Rover en een Ford Ka op de weghelft van de Ford Ka frontaal met elkaar in botsing gekomen. De Ford Ka werd bestuurd door [slachtoffer] en de Land Rover door verdachte. Ter plaatse troffen verbalisanten [namen] op de noordelijke rijstrook op de plaats waar de Range Rover werd aangetroffen een grote concentratie van voertuigonderdelen aan. Verder zagen verbalisanten dat er vanaf deze plaats een spoor van onderdelen liep in de richting waar de Ford Ka stilstond op de rijbaan. Hieruit leiden verbalisanten af dat de aanrijding geheel had plaatsgevonden op de noordelijke rijstrook, zijnde de rijstrook bestemd voor het verkeer komende uit de richting Grubbenvorst en rijdende in de richting van Venlo. [slachtoffer] is als gevolg van het ongeval overleden.
Verklaring verdachte
Verdachte verklaart ter terechtzitting dat hij op 19 december 2011 de bestuurder was van de Range Rover en in de richting reed van Grubbenvorst. Hij kan zich van de botsing niets herinneren, maar weet wel dat hij na de botsing met zijn auto op de (voor hem) linker weghelft stilstond.
Technisch onderzoek
De afdeling Forensische Opsporing van de politie heeft een analyse van het ongeval gemaakt. Hieruit komt het volgende naar voren:
“Een bestuurder van een Range Rover reed over de Californische weg te Grubbenvorst, in de richting van Grubbenvorst. Hij kwam op de rijstrook te rijden, bestemd voor het verkeer vanuit Grubbenvorst, richting Californië en had daarbij een doorgetrokken streep, welke de rijbaan in rijstroken verdeelde, overschreden. Een bestuurster van een Ford Ka reed eveneens over de Californische weg vanuit Grubbenvorst, in de richting Californië. Op de rijstrook die voor haar bestemd was, kwam zij met haar Ford frontaal in botsing met de Range Rover en werd ongeveer 30 meter teruggeworpen. De bumper van de Range Rover was ingeklemd in de voorzijde van de Ford”.
Overwegingen
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de
Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994).
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat één enkele verkeersovertreding onvoldoende is voor een bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994, maar dat er sprake moet zijn van verzwarende omstandigheden die zouden moeten leiden tot aanmerkelijke onoplettendheid of onachtzaamheid. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Of er sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994 hangt af van het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Dat brengt mee dat niet in zijn algemeenheid valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld. Daarvoor zijn immers verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan.
Uit het bovenstaande volgt reeds dat de stelling van de raadsvrouw dat voor schuld in de zin van artikel 6 WVW náást een (enkele) verkeersovertreding altijd sprake moet zijn van verzwarende omstandigheden berust op een verkeerde uitleg van het recht.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte, nadat hij met de door hem bestuurde auto een doorgetrokken streep heeft overschreden, volledig op de weghelft voor het hem tegemoetkomend verkeer terecht is gekomen waardoor hij frontaal is gebotst op de auto van het slachtoffer tengevolge waarvan het slachtoffer is komen te overlijden. Dergelijk verkeersgedrag draagt de gevolgtrekking dat de verdachte zich aanmerkelijk onoplettend heeft gedragen en dat het verkeersongeval aan de schuld van verdachte te wijten is.
Het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen.
De rechtbank acht derhalve het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Op grond van voormelde bewijsmiddelen en overwegingen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 19 december 2011 te Grubbenvorst in de gemeente Horst aan de Maas als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Californischeweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig niet uiterst rechts te houden en de doorgetrokken streep te overschrijden, tengevolge waarvan hij met het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig op de weghelft voor het hem tegemoetkomend verkeer terecht is gekomen en vervolgens in botsing is gekomen met een hem, verdachte, tegemoetkomende personenauto, door welk verkeersongeval [slachtoffer] (zijnde de bestuurster van die personenauto) werd gedood.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
8. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie
Het ten laste van verdachte bewezenverklaarde levert op het navolgende strafbare misdrijf:
primair
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood.
Het misdrijf is strafbaar gesteld bij artikel 175 van de Wegenverkeerswet 1994.
9. De strafbaarheid van verdachte
Voor zover de raadsvrouw heeft willen betogen dat er sprake is van afwezigheid van alle schuld in de zin van verontschuldigbare overmacht, overweegt de rechtbank dat niet aannemelijk is geworden dat de oorzaak van het volledig op de verkeerde weghelft geraken te wijten is aan een ‘black out’, lichte beroerte of een TIA. Er is aldus geen sprake van afwezigheid van alle schuld. Nu er ook overigens geen feiten en omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten is verdachte strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
10. De straffen en/of maatregelen
10.1. De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot het verrichten van een taakstraf voor de duur van 150 uur subsidiair 75 dagen hechtenis, alsmede een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van twee jaar, met aftrek overeenkomstig artikel 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
10.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft in geval van bewezenverklaring verzocht een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf dan wel een onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf op te leggen. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht een straf op te leggen die gelijk is aan hetgeen verdachte reeds heeft ondergaan. De raadsvrouw heeft daarnaast in geval van een ontzegging van de rijbevoegdheid verzocht, deze geheel voorwaardelijk op te leggen dan wel deze gelijk te stellen aan de tijd gedurende welke het rijbewijs van verdachte voor het tijdstip van de uitspraak ingevorderd of ingehouden is geweest. Naast de wetenschap van betrokkenheid bij een ongeval met dodelijke afloop, is de tijd dat verdachte zijn rijbewijs reeds kwijt is geweest erg zwaar geweest. Verdachte heeft zijn rijbewijs hard nodig voor de uitoefening van zijn werkzaamheden van zijn bedrijf.
10.3. De overwegingen van de rechtbank
Verdachte heeft een ernstig verkeersongeval veroorzaakt. Hij is met zijn auto over een doorgetrokken streep gereden en op het weggedeelte van het tegemoetkomend verkeer terechtgekomen, waardoor hij frontaal in botsing is gekomen met een andere auto. De bestuurster van die auto, het [slachtoffer], is als gevolg van het ongeval komen te overlijden. Het leed dat daardoor aan de nabestaanden is toegebracht is onbeschrijflijk groot en zeer ingrijpend. Ter terechtzitting is met het voorlezen van de schriftelijke slachtofferverklaring door de moeder van het slachtoffer verwoord wat het verlies van hun dochter voor haar en haar echtgenoot betekent. De zeer plotselinge dood van hun dochter houdt hen nog dagelijks bezig en zij hebben grote moeite met het verwerken van dit verlies. Een straf in welke vorm dan ook kan dit verlies en verdriet niet compenseren.
Ondanks het feit dat de ouders van het slachtoffer zich in hun slachtofferverklaring beklagen over het feit dat verdachte op geen enkele wijze naar hen toe heeft gereageerd/zijn medeleven heeft getoond, zal de rechtbank dit niet ten nadele van verdachte bij de strafbepaling meewegen, nu verdachte ter terechtzitting heeft verklaard geen contact meer met de moeder van het slachtoffer te hebben opgenomen omdat hij het heel moeilijk vond om op de brief van moeder, verzonden als antwoord op een brief zijnerzijds gericht aan de partner van het slachtoffer, te reageren. De moeder had gevraagd om een verklaring van het ongeval. Verdachte kon haar die niet geven, omdat hij het ook niet wist. Daarenboven heeft de rechtbank ter zitting kunnen constateren dat verdachte, die verder zal moeten leven met het besef dat door zijn handelen iemand om het leven is gekomen, het hier ook heel moeilijk mee heeft.
Ten nadele van de verdachte zal de rechtbank rekening houden met het strafblad van verdachte, dat bestaat uit enkel verkeersovertredingen.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank evenals de officier van justitie een taakstraf voor de duur van 150 uren een passende straf. Anders dan de raadsvrouw wellicht meent is er geen plaats voor aftrek in de zin van artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht nu verdachte niet in verzekering is gesteld dan wel anderszins van zijn vrijheid beroofd is geweest. De rechtbank zal daarnaast, gezien de aard en de ernst van het feit, een ontzegging van de rijbevoegdheid opleggen. De rechtbank zal gelet op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg van Voorzitters Strafsectoren een ontzegging van de rijbevoegdheid opleggen voor de duur van één jaar, met aftrek overeenkomstig artikel 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
10.4. De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
[nabestaande] heeft een vordering benadeelde partij ingediend met betrekking tot de als gevolg van het hiervoor ten laste gelegde feit geleden materiële schade.
[nabestaande] voornoemd heeft de materiële schade op een bedrag van € 355,62 gesteld en wil die schade vergoed krijgen.
Ten laste van verdachte is het hiervoor ten laste gelegde feit bewezen. Het is een strafbaar feit en verdachte zal ter zake van dit feit worden veroordeeld.
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor schade ten gevolge van het feit.
Nu de vordering niet door de verdediging is betwist, acht de rechtbank de vordering voor toewijzing vatbaar, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag, te rekenen vanaf 19 december 2011 tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal voorts aan verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een geldsom van € 355,62 bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 7 dagen, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag, te rekenen vanaf 19 december 2011 tot de dag der algehele voldoening, ten behoeve van het slachtoffer.
11. Toepasselijke wetsartikelen
Na te melden beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 24c, 36f, 91
Wegenverkeerswet 1994 art. 6, 175, 179
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verstaat dat het aldus bewezenverklaarde het hiervoor vermelde strafbare feit oplevert en verklaart verdachte ter zake strafbaar;
veroordeelt verdachte tot een taakstraf voor de duur van 150 uren, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid;
beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 75 dagen zal worden toegepast;
verstaat dat de taakstraf uiterlijk 1 jaar nadat dit vonnis onherroepelijk is geworden, zal zijn voltooid;
ontzegt de verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van 1 jaar;
bepaalt dat de tijd gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingehouden is geweest, geheel in mindering zal worden gebracht;
veroordeelt verdachte om tegen bewijs van betaling aan benadeelde partij [nabestaande], [adres], te betalen een bedrag van € 355,62, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag te rekenen vanaf 19 december 2011 tot de dag der algehele voldoening;
legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat te betalen een som geld ten bedrage van
€ 355,62 subsidiair 7 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer [nabestaande], met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de opgelegde verplichting tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
veroordeelt verdachte tevens tot betaling aan de Staat van de wettelijke rente over voormeld bedrag vanaf 19 december 2011 tot de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 355,62, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag te rekenen vanaf 19 december 2011 tot de dag der algehele voldoening ten behoeve van voornoemd slachtoffer daarmede de verplichting van verdachte om dit bedrag aan voornoemde benadeelde partij te betalen komt te vervallen en dat indien dit bedrag door verdachte aan voornoemde benadeelde partij is betaald, daarmee de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de Staat ten behoeve van voornoemd slachtoffer komt te vervallen;
veroordeelt verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van voormeld bedrag alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Vonnis gewezen door mrs. V.P. van Deventer, A.K. Kleine en P.M.S. Dijks, rechters, van wie mr. A.K. Kleine voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J. Zijlstra als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 14 november 2012.