ECLI:NL:RBROE:2012:BY3112

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
13 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 12-540
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging voorschot kinderopvangtoeslag en uitleg begrip 'te betalen kosten' in de Wet kinderopvang

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Roermond op 13 november 2012, staat de wijziging van het voorschot kinderopvangtoeslag voor het berekeningsjaar 2009 centraal. Eiser, die eerder een voorschot ontving, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van verweerder, de Belastingdienst Toeslagen, die het recht op kinderopvangtoeslag op nihil heeft gesteld. Verweerder stelt dat eiser niet heeft aangetoond dat hij kosten voor kinderopvang heeft gemaakt, omdat de gastouder de eigen bijdrage aan eiser heeft teruggeschonken. Dit zou volgens verweerder indruisen tegen de bedoeling van de wetgever, die beoogt dat ouders een deel van de kosten zelf dragen.

De rechtbank overweegt dat beide opvattingen over het begrip 'te betalen kosten' verdedigbaar zijn. Eiser betoogt dat de schenkingen van de gastouder niet in mindering mogen worden gebracht op de kosten voor kinderopvang, en dat de wet niet voorschrijft dat deze kosten gesaldeerd moeten worden met eventuele schenkingen. De rechtbank sluit zich aan bij de opvatting van eiser en verwijst naar jurisprudentie van de Hoge Raad, waarin is geoordeeld dat kosten niet hun karakter van aftrekbare kosten verliezen, ook al kunnen zij worden bestreden uit ontvangen bedragen die niet tot het belastbare inkomen behoren.

De rechtbank concludeert dat de omstandigheid dat de gastouder de eigen bijdrage terugschenkt aan de vraagouder, niet betekent dat er geen sprake is van 'te betalen kosten' in de zin van de Wet kinderopvang. Het beroep van eiser wordt gegrond verklaard, het bestreden besluit wordt vernietigd, en verweerder wordt opgedragen een nieuw besluit te nemen in overeenstemming met deze uitspraak. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 872,00, en het griffierecht van € 42,00 wordt volledig vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12 / 540
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 november 2012 in de zaak tussen
[Eiser], te Reuver, eiser
(gemachtigde: mr.drs. B. Pijnaker)
en
de Belastingdienst Toeslagen, kantoorhoudende te Utrecht, verweerder.
(gemachtigde: mr. E. Hoekman).
Procesverloop
Bij besluit van 17 maart 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder het recht op kinderopvangtoeslag als bedoeld in de Wet kinderopvang (Wko) over 2009 herzien.
Bij besluit van 19 maart 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 7 augustus 2012.
Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.
Overwegingen
1. Eiser ontving – voor zover hier van belang – eerder over het kalenderjaar 2009 een voorschot kinderopvangtoeslag als tegemoetkoming in de kosten van opvang voor zijn kind. Er was sprake van gastouderopvang via (onder meer) gastouderbureau [gastouderbureau]. Verweerder heeft het recht op kinderopvangtoeslag in verband met de opvang via dat gastouderbureau nadien echter op nihil gesteld. Volgens verweerder heeft eiser namelijk niet aangetoond dat hij (in zoverre) in 2009 kosten voor kinderopvang heeft gemaakt. Er is – per saldo – geen sprake van een eigen bijdrage in de kosten van kinderopvang (waarmee verweerder doelt op dat deel van de kosten dat resteert nadat de overheid en de werkgever hun aandeel in de kosten voor kinderopvang hebben geleverd). De gastouder heeft eiser namelijk via het gastouderbureau steeds een bedrag ter hoogte van de eigen bijdrage teruggeschonken. Hiermee is volgens verweerder sprake van een schenkingsconstructie die oneigenlijk gebruik van de kinderopvangtoeslag inhoudt en bestaat er achteraf bezien geen recht op kinderopvangtoeslag.
2. Eiser betoogt daarentegen dat de kinderopvangtoeslag over 2009 ten onrechte op nihil is gesteld, waar het gaat om de opvang via gastouderbureau [gastouderbureau]. Volgens eiser is voldoende duidelijkheid verschaft over de gang van zaken. Eiser heeft per 1 oktober 2008 een gastouderovereenkomst afgesloten met een gastouder, mevrouw [gastouder]. De gastouder heeft de oppaskosten in rekening gebracht bij de vraagouder (eiser). Deze oppaskosten zijn door gastouderbureau [gastouderbureau] van de rekening van eiser geïncasseerd en steeds per ommegaande doorgestort naar de gastouder. Eiser erkent daarnaast dat de gastouder schenkingen aan eiser heeft gedaan om hem te compenseren voor de door hem te betalen eigen bijdrage in de oppaskosten. Die schenkingen zijn - als extra service - door het gastouderbureau bij de gastouder geïncasseerd en doorgestort op de rekening van eiser. Volgens eiser blijven betaalde oppaskosten echter kosten, ook al is er sprake van schenkingen die even groot zijn als de maandelijkse eigen bijdrage van eiser. Uit de wet noch de wetsgeschiedenis volgt bovendien dat de kosten voor kinderopvangtoeslag gesaldeerd moeten worden met een eventueel ontvangen schenking, zo betoogt eiser. Daarnaast hanteert eiser een subsidiair standpunt, namelijk dat verweerder - indien de rechtbank van oordeel is dat de schenkingen de opvangkosten verminderen - had dienen uit te gaan van een recht op kindertoeslag, berekend op basis van een lager bedrag aan opvangkosten.
3. De rechtbank dient op basis van de aangevoerde beroepsgronden te beoordelen of het bestreden besluit in strijd is met het geschreven of ongeschreven recht dan wel met enig algemeen rechtsbeginsel. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
4. Ingevolge artikel 1, eerste lid, onder n, van de Wko, zoals die gold ten tijde hier van belang, is kinderopvangtoeslag een tegemoetkoming van het Rijk in de kosten van kinderopvang.
5. Ingevolge artikel 1a, eerste lid van de Wko, zoals die gold ten tijde hier van belang, is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) van toepassing.
6. Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Wko, voor zover hier van belang, heeft een ouder aanspraak op kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten jegens het Rijk, indien het gastouderopvang betreft die plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau.
7. Ingevolge artikel 52 van de Wko geschiedt kinderopvang op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder.
8. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Wko is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van:
a. de draagkracht, en
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1° het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2° de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3° de soort kinderopvang.
9. Ingevolge artikel 2, eerste lid, onderdeel h, van de Awir is een tegemoetkoming een financiële bijdrage van het Rijk op grond van een inkomensafhankelijke regeling.
10. Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de Awir verleent de Belastingdienst/Toeslagen, indien de tegemoetkoming naar verwachting niet binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag zal worden toegekend, de belanghebbende een voorschot tot het bedrag waarop de tegemoetkoming vermoedelijk zal worden vastgesteld. De Belastingdienst/Toeslagen kan ingevolge het vierde lid het voorschot herzien. In het vijfde lid is bepaald dat een herziening van het voorschot kan leiden tot een terug te vorderen bedrag.
11. Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Awir verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
12. Ingevolge artikel 26 van de Awir, voor zover thans van belang, is de belanghebbende het bedrag van terugvordering in zijn geheel verschuldigd, indien een herziening van een voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag.
13. De rechtbank overweegt het volgende.
14. In geschil is primair of verweerder op goede gronden het voorschot kinderopvangtoeslag voor het berekeningsjaar 2009 naar nihil heeft gewijzigd. Hiertoe is relevant hoe het begrip “te betalen kosten” dient te worden uitgelegd, zoals opgenomen in artikel 5 van de Wko.
15. Verweerder betoogt dienaangaande dat terugschenken indruist tegen de bedoeling van de wetgever. Die heeft immers beoogd om een gedeelte van de kosten voor rekening van de ouders te laten. De achterliggende gedachte daarbij is dat de kosten worden verdeeld over drie partijen, namelijk de werkgever, de overheid en de ouders zelf. In de situatie dat de gastouder de eigen bijdrage terugschenkt, is er in de visie van verweerder geen sprake meer van “te betalen kosten” in de zin van artikel 5 van de Wko. Als de gastouder de vraagouder financieel tegemoet wil komen, dient hij dat te doen door gratis uren kinderopvang te leveren of een lager uurtarief te hanteren, zo betoogt verweerder.
16. De rechtbank overweegt allereerst dat beide opvattingen over het wettelijk begrip “te betalen kosten” tot op zekere hoogte verdedigbaar zijn. Zo is het standpunt van verweerder goed te begrijpen vanuit de gedachte dat de kosten van kinderopvang worden verdeeld over drie partijen, waaronder de ouders, en dat aan die gedachte afbreuk wordt gedaan door het terugschenken van de eigen bijdrage aan de ouders. De rechtbank acht op grond van het navolgende echter het standpunt van eiser rechtens het meest juist.
17. De rechtbank acht de voorliggende materie vergelijkbaar met de wettelijke regels betreffende het kostenbegrip in belastingzaken. Daarom zoekt zij aansluiting bij de jurisprudentie van de Hoge Raad, zoals weergegeven in de uitspraak van 6 maart 1991 (LJN: ZC4537). De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de opvatting, dat kosten die kunnen worden bestreden uit daartoe ontvangen bedragen welke niet tot het belastbare inkomen behoren, nimmer als aftrekbare kosten kunnen worden aangemerkt, in haar algemeenheid niet juist is. Kosten houden niet op te drukken op de inkomsten, en verliezen mitsdien hun karakter van aftrekbare kosten niet, indien zij kunnen worden bestreden uit bedragen, ontvangen in de persoonlijke sfeer. Die overwegingen toepassend op de onderhavige situatie, is de rechtbank van oordeel dat de omstandigheid dat de gastouder de eigen bijdrage terugschenkt aan de vraagouder, nadat de totale kosten van kinderopvang daadwerkelijk zijn betaald aan het gastouderbureau, niet betekent dat geen sprake is van te betalen kosten in de zin van artikel 5 van de Wko. De rechtbank ziet voor haar oordeel tevens steun in de inhoud van de parlementaire stukken uit 2008 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007-2008, Aanhangsel van de Handelingen, 1887, p. 3853 en 3854) waarnaar eiser in de gronden van beroep van 7 augustus 2012 heeft verwezen. Daarin heeft toenmalig staatssecretaris Dijksma vragen beantwoord over - kort gezegd - een werkwijze als die van de [gastouderbureau]. Zie met name het antwoord op vraag 5: “(..) De tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang is afhankelijk van het aantal afgenomen uren, de prijs die door de gastouder en het gastouderbureau aan de ouder worden doorberekend, de maximum uurprijs en het inkomen van de ouder. Daarnaast staat het ouders vrij om – conform het schenkingsrecht – kinderen fiscaal vrijgesteld een gift te doen. Op basis van het rekenvoorbeeld kan ik geen uitspraak doen of er sprake is van oneigenlijk gebruik (..).”
Hieruit blijkt naar dezerzijds oordeel – anders dan verweerder steeds heeft betoogd - niet zonder meer dat het terugschenken van de eigen bijdrage door de gastouder aan de vraagouder indruist tegen de bedoeling van de wetgever. Naar het oordeel van de rechtbank is het standpunt van verweerder, dat bij de door eiser gehanteerde praktijk geen sprake is van “te maken kosten” in de zin van de Wko, dan ook rechtens niet houdbaar.
18. Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt. Aan bespreking van het subsidiaire standpunt van eiser komt de rechtbank daarom niet toe.
19. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 872,00. Voor de in aanmerking te nemen proceshandelingen worden 2 punten toegekend (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting). Het gewicht van de zaak wordt bepaald op gemiddeld, hetgeen correspondeert met de wegingsfactor 1.
20. Tevens bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door of namens deze betaalde griffierecht ten bedrage van € 42,00 volledig vergoedt.
21. Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de kosten van de beroepsprocedure bij de rechtbank, aan de zijde van eiser begroot op € 872,00 (wegens kosten van rechtsbijstand) te betalen aan eiser;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht ten bedrage van € 42,00 volledig vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.M. Schelfhout, rechter, in aanwezigheid van
mr. W.A.M. Bocken, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 november 2012.
w.g. mr. W.A.M. Bocken,
griffier w.g. mr. T.M. Schelfhout,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op: 13 november 2012
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.