ECLI:NL:RBROE:2012:BX8838

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
28 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04/850168-12
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wisseltruc met sieraden door verdachten in Weert

In deze zaak heeft de rechtbank Roermond op 28 september 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met medeverdachten betrokken was bij een reeks wisseltrucs met sieraden. De feiten vonden plaats op 31 mei 2012 in de gemeente Weert, waar de verdachte en haar medeverdachten oudere slachtoffers benaderden onder het voorwendsel om de weg te vragen. Tijdens deze interacties werden de slachtoffers afgeleid en werd geprobeerd hun sieraden te stelen door hen nepsieraden om te doen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de modus operandi van de verdachten consistent was en dat er sprake was van een nauwe samenwerking tussen hen. De officier van justitie had gevorderd dat de verdachte en haar medeverdachten zouden worden veroordeeld voor meerdere pogingen tot diefstal. De rechtbank oordeelde dat de feiten wettig en overtuigend bewezen konden worden verklaard, met uitzondering van enkele feiten waarvoor de verdachte werd vrijgesproken. De rechtbank legde een gevangenisstraf van zes maanden op, rekening houdend met de kwetsbaarheid van de slachtoffers en de ernst van de feiten. De rechtbank overwoog dat de verdachten doelbewust oudere mensen hadden uitgekozen en hen op een misleidende manier benaderden, wat leidde tot een inbreuk op hun lichamelijke integriteit en vertrouwen.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
Sector strafrecht
Parketnummer : 04/850168-12
Datum uitspraak: 28 september 2012
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Roermond, meervoudige kamer voor strafzaken,
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [datum],
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland,
ter zitting door verdachte opgegeven woonplaats: [woonplaats]
1.Het onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting
van 14 september 2012.
2.De tenlastelegging
De verdachte staat terecht ter zake dat:
1.
zij op of omstreeks 31 mei 2012 in de gemeente Weert ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening
weg te nemen een halsketting, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), met dat oogmerk een andere, aan verdachte en/of haar mededader(s) toebehorende halsketting om de nek van [slachtoffer 1] heeft/hebben gedaan, teneinde deze te
verwisselen met de aan [slachtoffer 1] toebehorende halsketting, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 311 Wetboek van Strafrecht);
2.
zij op of omstreeks 31 mei 2012 in de gemeente Weert ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening
weg te nemen een ring en/of horloge, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), met dat oogmerk een andere, aan verdachte en/of haar mededader(s) toebehorende armband om de pols van [slachtoffer 2] heeft/hebben willen doen, teneinde
deze te verwisselen met de aan [slachtoffer 2] toebehorende ring en/of horloge, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 311 Wetboek van Strafrecht)
3.
zij op of omstreeks 31 mei 2012 in de gemeente Weert ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening
weg te nemen een halsketting, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), met dat oogmerk een andere, aan verdachte en/of haar mededader(s) toebehorende halsketting om de nek van [slachtoffer 3] heeft/hebben gedaan, teneinde deze te
verwisselen met de aan [slachtoffer 3] toebehorende halsketting, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 311 Wetboek van Strafrecht);
4.
zij op of omstreeks 31 mei 2012 in de gemeente Weert ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening
weg te nemen een halsketting, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 4], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), met dat oogmerk een andere, aan verdachte en/of haar mededader(s) toebehorende halsketting om de nek van [slachtoffer 4] heeft/hebben willen doen, teneinde
deze te verwisselen met de aan [slachtoffer 4] toebehorende halsketting, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 311 Wetboek van Strafrecht);
5.
zij op of omstreeks 31 mei 2012 te Belfeld, in elk geval in de gemeente Venlo, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van
wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een halsketting, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 5], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s),
met dat oogmerk een andere, aan verdachte en/of haar mededader(s) toebehorende
halsketting om de nek van [slachtoffer 5] heeft/hebben willen doen, teneinde deze te verwisselen met de aan [slachtoffer 5] toebehorende halsketting, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 311 Wetboek van Strafrecht);
6.
zij op of omstreeks 31 mei 2012 te Reuver, in elk geval in de gemeente Beesel, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een halsketting, in
elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 6], in elk geval aan een ander
of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s);
(artikel 311 Wetboek van Strafrecht);
7.
zij op of omstreeks 28 mei 2012 te Herkenbosch, in elk geval in de gemeente Roerdalen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen
een halsketting, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 7], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s).
(artikel 311 Wetboek van Strafrecht)
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.
3.De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
4.De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
5.De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen.
6.Schorsing der vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
7.Bewijsoverwegingen
7.1. Standpunten van de officier van justitie en de verdediging.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 14 september 2012 gevorderd dat het onder 1 tot en met 6 ten laste gelegde zal worden bewezen verklaard. Zij heeft daartoe – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat op basis van de bewijsmiddelen vast staat dat de verdachte en haar drie medeverdachten op 31 mei 2012 samen te Weert, Belfeld en Reuver waren. De politie zag op 31 mei 2012 te Weert een auto rijden met een kenteken dat grotendeels overeenkwam met het kenteken waarover de [getuige 1] melding had gedaan. De inzittenden van deze auto waren verdachte en de medeverdachten. Van de feiten zijn aangiftes voorhanden, welke onderling grote overeenkomsten vertonen. De in de aangiftes omschreven auto en signalementen komen overeen met de verdachten en de auto waarin zij zijn aangehouden. De modus operandi van de feiten is telkens nagenoeg gelijk. De verklaring van de verdachten dat zij sieraden wilden verkopen, is naar de mening van de officier van justitie slechts een truc om de sieraden van de slachtoffers te stelen. In een aantal gevallen hebben de aangevers de nepsieraden die zij van de verdachten hadden gekregen aan de politie getoond. Van deze sieraden verklaren de verdachten dat het sieraden zijn die zij verkopen. Gelet op het vorenstaande is de officier van justitie van mening dat de feiten 1 t/m 6 wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard. Zij heeft voorts aangevoerd dat ten aanzien van alle verdachten medeplegen bewezen kan worden verklaard, nu er sprake was van een rolverdeling. Er werd steeds op dezelfde werkwijze gehandeld en er zijn duidelijke afspraken gemaakt.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte en de medeverdachten worden vrijgesproken van het onder 7 ten laste gelegde feit, aangezien dit feit dateert van 28 mei 2012 en er geen wettig bewijs voorhanden is waaruit blijkt dat de verdachten zich op die datum in Nederland bevonden.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de feiten 1 en 6 wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard, maar dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de feiten 2 t/m 5, aangezien in de aangiftes wordt verklaard dat er één vrouw uit de auto kwam, terwijl niet duidelijk is gebleken welke van de beide vrouwelijke verdachten daarmee wordt bedoeld. Er kan niet bewezen worden verklaard dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten.
Voorts is de raadsman met de officier van justitie van mening dat verdachte van feit 7 dient te worden vrijgesproken.
7.2. Vrijspraakoverwegingen van de rechtbank
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 5 en 6 is ten laste gelegd. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Blijkens de hierna onder 7.3 opgenomen bewijsmotiveringen hebben de feiten 1 t/m 4, waarbij de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, telkens dezelfde modus operandi.
Uit de aangifte van [slachtoffer 5] ten aanzien van feit 5 blijkt niet van een modus operandi die overeen komt met die van de feiten 1 t/m 4. Er is immers niet gerefereerd aan het geloof of aan god, er wordt niet – al dan niet met behulp van een wegenkaart – om de weg gevraagd en bovendien kan uit de aangifte niet blijken van een verband tussen (de mannelijke bestuurder van) de rode auto en de vrouw die aangeefster vroeg waar zich het ziekenhuis bevond. Ook overigens is niet uit de bewijsmiddelen kunnen blijken dat het verdachte en/of een van haar medeverdachte(n) is geweest waarover in de aangifte wordt gesproken.
Hetzelfde geldt voor feit 6. Ook daar is niet sprake van dezelfde modus operandi als bij de bewezenverklaarde feiten 1 t/m 4. Bovendien komen de door aangeefster [slachtoffer 6] gegeven omschrijving van de auto (klein model, met gele kentekenplaat) en het signalement van de vrouwen (beide een blauwe spijkerbroek) niet overeen met dat van de verdachten en hun auto.
Gelet op het vorenoverwogene moet verdachte van de feiten 5 en 6 worden vrijgesproken.
Voorts acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 7 is ten laste gelegd. De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat nu dit feit heeft plaatsgevonden op 28 mei 2012 te Herkenbosch, terwijl niet vast is komen te staan dat verdachte zich reeds vóór 31 mei 2012 in Nederland bevond, verdachte van feit 7 dient te worden vrijgesproken.
7.3. Bewijsmiddelen en overwegingen van de rechtbank
De overtuiging van de rechtbank dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen, die in onderling verband en samenhang moeten worden beschouwd.
Aanleiding en aanhouding
Op 31 mei 2012 kregen de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] om 14.17 uur de melding dat bij een oudere dame in de omgeving van [straat] te Weert een wisseltruc was toegepast, waarbij haar gouden ketting was ontvreemd. De daders waren weggereden in een oude rode BMW met geblindeerde achterruiten, voorzien van het kenteken [kenteken]. De verbalisanten hebben vervolgens een onderzoek ingesteld.
Vervolgens zagen zij om 14.25 uur op de rotonde [straat] te Weert een rode personenauto van het merk BMW rijden, welke auto zij zijn gevolgd.
Zij zagen dat deze auto was voorzien van het kenteken [kenteken] en dat de achterste ruiten geblindeerd waren. Verbalisant [verbalisant 1] gaf de auto een stopteken. In de auto bevonden zich twee mannen (bestuurder en bijrijder) en twee vrouwen met een kind (op de achterbank). De twee mannen en twee vrouwen werden aangehouden op verdenking van het plegen van diefstal in vereniging.
De aangehouden personen betreffen verdachte[medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] .
Als getuige is gehoord [getuige 1]. Zij heeft verklaard:
“Ik was op 31 mei 2012 omstreeks 14.00 uur bij het verzorgingstehuis [naam] te Weert. Ik zag dat er een paar auto’s voor mij een auto geparkeerd stond. Ik zag dat dit een oude BMW was met een vale rode kleur. Ik zag dat de ramen achter geblindeerd waren. Ik zag dat het kenteken [kenteken] was. Ik zag dat er voor in de auto twee mannen zaten. Ik zag dat de bijrijder een kaart vast hield. Ik zag dat deze bijrijder een kale kop had en een fors postuur had. Ik zag dat er achterin het voertuig een vrouw zat. Ik zag dat deze vrouw uitstapte. Ik zag dat deze vrouw, met losse donkere haren, iets minder lang als mij dus ongeveer 1,69 meter lang was, en dat ze donkere kleding droeg. Ik zag dat ze naar een oudere vrouw liep. Ik zag dat deze vrouw met een rollator liep. Ik zag dat deze vrouw aan de nek frommelde van de vrouw met de rollator. Ik zag dat ze hierna weg liep naar de auto. Ik zag dat de vrouw met de rollator verdwaasd om zich heen keek. Ik moest meteen denken aan de berichten van die mensen die kettingen afnemen. Ik zag dat de rode BMW vervolgens weg reed. Ik ben naar het politiebureau gegaan om dit te melden. Ik zag dat die drie mensen er een beetje zigeunerachtig uitzagen. Ik weet niet meer precies welke het was maar één van de mensen had een gouden tand.”
Signalementen
Tijdens haar verhoor bij de politie is aan verdachte gevraagd om een beschrijving te geven van zichzelf en van de medeverdachten. Zij heeft de navolgende beschrijving gegeven.
- van zichzelf: ze heeft een lengte van 1.50 tot 1.55 meter. Op 31 mei 2012 droeg zij haar haren in een vlecht. Haar haar is op sommige plekken rood en verder zwart.
- van [medeverdachte 2]: het is een kale man. Hij droeg op 31 mei 2012 een heel lichtblauw t-shirt. Hij heeft gouden tanden in zijn gebit.
- van [medeverdachte 3]: zij droeg op 31 mei 2012 een groene blouse en een lange zwarte rok. Ze heeft lange bruine haren. Ze heeft een normaal postuur maar is wat dikker dan verdachte.
- van [medeverdachte 1]: hij heeft kort zwart haar, dat hij een beetje naar voren draagt. Hij heeft geen gouden tanden. Op 31 mei 2012 droeg hij een rood t-shirt.
Ook de medeverdachte [medeverdachte 2] heeft bij de politie desgevraagd een omschrijving gegeven van zichzelf en de medeverdachten . Hij heeft het navolgende verklaard.
- over zichzelf: op 31 mei 2012 was hij kaal. Hij heeft gouden tanden.
- over [medeverdachte 3]: zij is ongeveer 1.60 meter groot. Ze is dik en heeft lang steil haar dat zij in een staart draagt. Ze heeft een licht getinte huidskleur.
- over [medeverdachte 1]: hij heeft een donkere huidskleur en draagt zijn haren heel kort. Hij heeft een spits gezicht en een slank postuur.
- over verdachte: zij is lichter van huidskleur dan [medeverdachte 3]. Ze heeft hetzelfde haar als [medeverdachte 3] en draagt haar lange steile haren in een staart.
De medeverdachte [medeverdachte 3] heeft desgevraagd bij de politie de navolgende beschrijving gegeven van zichzelf en de medeverdachten [verdachte] en [medeverdachte 2].
- van zichzelf: op 31 mei 2012 droeg zij haar lange zwarte haren in een klem. Haar postuur is normaal, zij is dikker dan [verdachte]. Op 31 mei 2012 droeg zij dezelfde kleding als tijdens haar verhoor.
De verbalisanten hebben gerelateerd dat verdachte tijdens haar verhoor een groene blouse en een lange blauwe rok droeg. Voorts hebben de verbalisanten gerelateerd dat [medeverdachte 3] ongeveer 1.55 meter is.
- van verdachte: op 31 mei 2012 droeg zij haar haren in een knotje. Zij is kleiner dan zijzelf en heeft een normaal postuur.
- van [medeverdachte 2]: hij heeft gouden tanden in zijn mond. Hij heeft een dik postuur en is kaal. Op 31 mei 2012 droeg hij een blauw t-shirt met korte mouwen. Hij is iets kleiner dan de verbalisant, welke 1.85 meter is.
Met zijn vieren op pad
Verdachte heeft verklaard dat zij en de medepassagiers van de auto al drie weken samen op pad zijn. Tijdens deze reis zijn [medeverdachte 2], [medeverdachte 1], [medeverdachte 3] en zijzelf continu bij elkaar gebleven. De chauffeur in Nederland was altijd [medeverdachte 1].
De medeverdachte [medeverdachte 3] heeft verklaard dat zij naar Nederland is gekomen met [medeverdachte 2], [medeverdachte 1] en [verdachte]. Zij verblijven al ongeveer twee tot drie weken in West Europa en in die tijd zijn zij constant samen geweest. Ook in Nederland zijn zij bij elkaar gebleven.
De medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij op 31 mei 2012 sinds ’s morgens
9 uur de hele dag de auto heeft bestuurd. [medeverdachte 2] zat naast hem.
De medeverdachte [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij op 31 mei 2012 naar Nederland is gekomen met [medeverdachte 3], [medeverdachte 1] en [verdachte]. De bestuurder van de auto was [medeverdachte 1] en hijzelf zat op de passagiersstoel. Tijdens deze reis waren zij eigenlijk altijd samen.
In het bijzonder ten aanzien van feit 1
Op 1 juni 2012 is door [slachtoffer 1] (geboren in (jaar)) aangifte onder proces-verbaalnummer PL233D 2012052642-1 gedaan van poging tot diefstal. Zij heeft verklaard: “Op 31 mei 2012 omstreeks 13.30 uur bevond ik mij op de parkeerplaats van het verzorgingstehuis [naam], gelegen aan de [adres] te Weert. Ik zag dat een bruin/rood kleurige grote personenauto naast mij stopte. Ik zag dat de raam van de bijrijderskant rechts voor open ging. Ik zag dat er vier personen in deze auto zaten, waarvan er twee vrouwen en twee mannen waren. Ik hoorde dat de man die het raam geopend had het volgende aan mij vroeg: “de weg naar Genk, hoeveel kilometer”, of woorden van gelijke strekking. Ik zag dat deze man mij een wegenkaart liet zien. Ik moest laten zien waar Genk op de kaart lag. Ik zag dat de man mij een handjevol goudkleurige sieraden in mijn hand duwde. Ik zag dat het een goudkleurige ring en een armband betrof. Ik hoorde dat hij aan mij vroeg of ik gelovig was. Vervolgens zag ik dat een vrouw uitstapte uit de auto van de achterbank aan de rechterzijde. Ik zag dat ze een goudkleurige halsketting in haar hand vast had. Ik zag en voelde dat ze deze ketting om mijn nek deed en dit ook vastmaakte. Omdat ik deze personen niet vertrouwde, had ik mijn eigen gouden halsketting vast met mijn rechterhand en met mijn linkerhand had ik mijn rollator vast waarin mijn handtas zat. Vervolgens zag en voelde ik dat mijn linkerhand door deze vrouw werd vastgepakt en werd gekust. Dit vond ik heel raar, ik had nog steeds mijn halsketting vast. Ik zag dat een bekende van mij mijn richting kwam aangelopen. Ik riep hem erbij. Ik hoorde dat de man die als bijrijder rechts voor zat, in een voor mij vreemde taal tegen de vrouw iets zei. Vervolgens zag ik dat de vrouw instapte. Ik zag dat ze weg reden richting de [straat].”
De aangeefster heeft voorts een signalement gegeven van de man die aan de rechterzijde in de auto zat, te weten: ongeveer 40 jaar oud, licht getint, gezet postuur, groter dan aangeefster (160 cm), donker kort haar. Ook heeft zij een signalement gegeven van de vrouw die aan de rechterzijde in de auto zat, te weten: ongeveer 40 jaar oud, licht getint, ongeveer 160 cm lang, donker haar tot aan de schouder, gezet postuur, blouse of jurk met bloemenprint.
Aangeefster heeft afstand gedaan van de goudkleurige halsketting, armband en ring die zij van de mensen heeft gekregen. Deze sieraden zijn in beslag genomen.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat zij zich de mevrouw met de rollator bij het verzorgingstehuis kan herinneren. Zij heeft haar ketting bij die mevrouw om haar nek gedaan omdat ze wilde laten zien hoe mooi hij was.
Ook de medeverdachte [medeverdachte 2] heeft bij de politie verklaard dat hij zich het vrouwtje met de rollator bij het verzorgingstehuis kan herinneren en dat zij hebben geprobeerd om haar sieraden te verkopen. Hij heeft voorts bij de politie verklaard dat hij de hem getoonde ring, armband en halsketting ([nummer]) herkent en dat het sieraden zijn die hij verkoopt.
De medeverdachte [medeverdachte 3] heeft bij de politie verklaard dat zij de haar getoonde goudkleurige armband, ring en ketting ([nummer]) herkent en dat zij deze sieraden voor de verkoop aanbieden.
In het bijzonder ten aanzien van feit 2
Op 4 juni 2012 heeft [slachtoffer 2] (geboren in [jaar]) aangifte gedaan van poging diefstal danwel oplichting. Hij heeft verklaard: “Op 31 mei 2012 omstreeks 14.10 uur ben ik vanuit het ziekenhuis te Weert weer richting huis gefietst over de [straat] in de richting van de [straat]. Ter hoogte van de vijver, gelegen aan de [straat], stond er een auto midden op de weg stil. Ik zag dat het een donker rode auto betrof. Het was een vierdeurs. Het was een vrij grote auto. Toen ik de auto rechts wilde passeren, zag ik dat de bijrijder een wenkende beweging naar mij maakte. Ik stopte. Ik zag dat hij het raampje van de auto open maakte. Ik zag dat hij een landkaart in een van zijn handen vast hield. Ik stond naast de auto met de fiets in mijn rechterhand. Op dat moment zag ik dat de man mij een ring overhandigde in mijn linkerhand. Ik zag dat het een goudkleurige ring betrof. Ik dacht zelf aan een soort van zegelring. De man zei: “Italiano”. Vervolgens zij de man: “dit is een geschenk van god”. De man zei dit in heel slecht Nederlands. Op dat moment stapte een vrouw uit de auto. Deze vrouw liep om de auto naar mij toe. De vrouw pakte mijn linkerhand vast. Om mijn linkerhand droeg ik een goudkleurig horloge en om mijn ringvinger een gouden ring. De vrouw deed mij een goudkleurig armbandje om met steentjes. Ik zag en voelde dat de vrouw met haar hand over mijn horloge begon te wrijven. Ik had in de gaten dat dit niet klopte. Hierdoor maakte ik van mijn linkerhand een vuist. Ik had het gevoel dat deze vrouw mijn ring en horloge van mijn arm wilde stelen. Doordat ik een vuist maakte lukte dit niet. Ik trok vervolgens mijn hand uit de handen van de vrouw. Ik zag vervolgens dat de vrouw terug liep naar de auto, instapte en weg reed. Ik had op dat moment het armbandje nog steeds om. Ik heb deze weggegooid bij de vijver op de grond.
In de auto zaten twee mannen en twee vrouwen. De mannen zaten voor in de auto. De vrouwen zaten achter in de auto.”
Aangever heeft een signalement gegeven van de mannelijke bijrijder, te weten: man, ongeveer rond de 50 jaar, getinte huidskleur, mogelijk een eendaags baard, mogelijke een bruine jas of trui, sprak gebrekkig Nederlands.
De getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij op 31 mei 2012 omstreeks 13.30 uur op de [straat] een rode BMW met het kenteken [kenteken] heeft gezien.
In het bijzonder ten aanzien van feit 3
Op 1 juni 2012 heeft [slachtoffer 3] (geboren in [jaar]) aangifte onder proces-verbaalnummer PL233D 2012052625-1 gedaan van een poging tot een wisseltruc van sieraden. Zij heeft verklaard: “Donderdag 31 mei 2012 omstreeks 14.00 uur fietste ik op de [straat] te Weert op weg naar het kerkhof. Ik zag in een zijstraat, [straat], een personenauto staan. Deze auto kan ik als volgt omschrijven: kleur donker rood. Er zaten drie personen in, twee mannen voorin en een vrouw achterin. De vrouw had lang donker haar. De bijrijder had een kaal hoofd. Toen ik de [straat] passeerde reed de donker rode personenauto langzaam achter mij aan. De auto haalde mij langzaam in en de bijrijder was met een landkaart aan het zwaaien. De bijrijder had het raam open en had de landkaart uit het raam gestoken om er mee te zwaaien. Ik ben toen gestopt langs de weg. De auto stopte vlak naast mij. Ik werd door de bijrijder aangesproken in het Duits. Hij vroeg naar een kerk. Ik legde hem uit waar de kerk was. Vervolgens vroeg hij in het Duits of het een katholieke kerk was. Ik antwoordde met “ja”. Hierop kreeg ik een zegelring in mijn handen geduwd. Ik zei tegen hem: ik wil dat niet hebben, ik kan niet betalen, ik heb geen portemonnee bij me. Hij zei: dat is een geschenk van god. Ik moest vervolgens op de kaart aanwijzen waar de kerk lag. Hij hield de landkaart zo dat ik voorover moest buigen om het te zien en aan te wijzen. Terwijl ik voorovergebogen stond kwam de vrouw die achterin de auto zat naar buiten en begon meteen een ketting om mijn nek te ‘friemelen’ en zei meerdere malen dit is een geschenk van god. Ik stond inmiddels rechtovereind omdat zij lang stond te ‘friemelen’. Ik voelde dat zij mij een ketting had omgedaan. Meteen dacht ik aan mijn eigen kettinkje wat ik om had. Ik keek omlaag naar mijn borst en zag dat mijn kettinkje los hing. Ik voelde hoe zij het kettinkje aftrok. Meteen hierop draaide ik me om en zag mijn kettinkje in haar rechterhand bungelen. Ik pakte mijn kettinkje toen uit haar hand. De bijrijder mopperde wat, dit verstond ik niet. De vrouw sprong terug in de auto en ze zijn snel weggereden.”
Aangeefster heeft afstand gedaan van de zegelring en ketting die zij van de mensen heeft gekregen. Deze sieraden zijn in beslag genomen.
In een telefonisch gesprek heeft aangeefster [slachtoffer 3] vervolgens een aanvullende verklaring afgelegd. Zij heeft verklaard dat de kentekenplaat van de auto wit van kleur was. Van de bijrijder heeft zij het navolgende signalement gegeven: leeftijd ongeveer 40 jaar, kaal hoofd, geen baard/bril/snor, flink postuur, licht hemd en donkere broek. Ook van de vrouw heeft zij een signalement gegeven, te weten: leeftijd tussen 25 en 30 jaar, lengte iets kleiner dan zijzelf (1.65 meter), normaal postuur, geen bril, donker haar tot over haar schouders, donkere kleding, sprak in het Duits of Nederlands, zigeunertype.
De medeverdachte [medeverdachte 2] heeft bij de politie verklaard dat de hem getoonde goudkleurige halsketting en goudkleurige herenring ([nummer]) door hun worden verkocht.
Ook de medeverdachte [medeverdachte 3] heeft bij de politie verklaard dat zij de haar getoonde goudkleurige ketting en ring ([nummer]) herkent en dat zij deze sieraden voor de verkoop aanbieden.
In het bijzonder ten aanzien van feit 4
Op 1 juni 2012 heeft [slachtoffer 4] (geboren in [jaar]) aangifte onder proces-verbaalnummer PL233D 2012052424-1 gedaan. Zij heeft verklaard: “Op 31 mei 2012 omstreeks 14.00 uur liep ik op de [straat] te Weert. Ik zag een personenauto uit de [straat] te Weert de [straat] opdraaien. Ik zag dat dit een donker rode personenauto was. Ik zag dat de auto naast me stopte. Ik zag dat het raam van de bijrijder open stond. Ik hoorde dat de bijrijder iets aan mij vroeg. Ik hoorde dat dit in gebroken Nederlands was. Ik herkende een aantal woorden. Ik hoorde dat hij vroeg “cataulische kerk?” en “cataulisme”. Ik zag dat hij een kaart in zijn handen had. De man wees op de kaart. Ik moest voorover leunen om goed op de kaart te kijken. Ik stuurde hen richting het centrum. Hierop drukte hij mij een ring in de handen. Ik wilde deze niet aanpakken. Terwijl hij mij de ring aanbood zei hij “Gods geschenk”. Ik zei dat ik de ring niet wilde aanpakken, maar hij gaf hem toch. Op dat moment dat hij mij de ring gaf, stapte er een vrouw uit de auto. Deze mevrouw liep naar mij toe. Ik zag dat deze vrouw een dikke gouden ketting in haar handen had. Ik zei tegen haar; “deze hoef ik niet”. Ik hoorde haar zeggen “godsgeschenk”. Ik stribbelde tegen. Ze deed hem toch om. Ze trok de ketting over mijn hoofd en wilde de ketting aan de voorkant sluiten. Ze zat ter hoogte van mijn hals met haar handen te frummelen. Ik vertrouwde dit niet. Ik legde mijn hand meteen op mijn ketting. Hierdoor kon ze niet aan mijn ketting zitten. Ik hoorde de bijrijder iets tegen de vrouw zeggen. Ik kon het niet verstaan, het was in een andere taal. De vrouw haalde meteen de ketting weg en stapte terug in de auto. Ik wilde de ring teruggeven aan de bijrijder. De man zei: “nee, godsgeschenk”. Daarop reed de auto weer aan.
De man die mij aansprak, de bijrijder, had een gouden tand. De bijrijder was in ieder geval een dikkertje, hij was zeker niet smal. De vrouw was ook echt dik. Ze was niet zo oud. Ik denk zo rond de 40 jaar oud. Ze had zwarte lange haren, achterop hing haar haar los en aan de zijkant was het een beetje opgestoken. Ik vind dat ze er een beetje zigeunerachtig uitzagen.”
Bij de politie heeft verdachte ten aanzien van deze aangifte ([nummer]) verklaard : “Ik herinner me deze vrouw. We hebben inderdaad over god gesproken en dat deden wij omdat we met deze vrouw in contact wilden komen. Wat wij deden was die ketting van die vrouw vasthouden omdat we haar onze ketting wilden laten zien.”
Ter terechtzitting d.d. 14 september 2012 heeft verdachte nogmaals verklaard dat zij en de medeverdachten [slachtoffer 4] sieraden wilden verkopen.
De medeverdachte [medeverdachte 3] heeft bij de politie verklaard dat zij de haar getoonde gouden ring ([nummer]) herkent omdat zij zulke gouden ringen hebben.
Bewijsoverwegingen
Uit de aangiftes is gebleken dat alle omschreven situaties op 31 mei 2012 te Weert hebben plaatsgevonden en in een kort tijdsbestek rond 14.00 uur. De aangevers - allemaal rond de 70 of 80 jaar - spreken allemaal over een (grote) rode auto en zij geven een soortgelijk signalement van de daders, waarbij telkens sprake is van drie of vier inzittenden van de auto. De feiten hebben allen op dezelfde wijze plaatsgevonden; aan de slachtoffers werd de weg gevraagd, er werd een landkaart getoond, er werd gesproken over god danwel het geloof, een vrouw stapte uit de auto, de slachtoffers werd (nep)sieraden in hun handen geduwd of omgehangen en ten slotte gingen de verdachten er snel vandoor als de aangevers hun eigen sieraden vasthielden.
De uiterlijke kenmerken van de vier verdachten -door henzelf van zichzelf en de medeverdachten beschreven- komen (grotendeels) overeen met de door de aangevers gegeven signalementen. Bovendien heeft/hebben van elk feit een of meerdere verdachte(n) verklaard dat zij zich de omschreven situatie kon(den) herinneren.
De rechtbank is gelet op de gelijke modus operandi van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte tezamen met de medeverdachten de onder 1 t/m 4 ten laste gelegde feiten heeft gepleegd.
Zij overweegt daarbij dat het feit dat sommige aangevers over één vrouwelijke dader spreken, niet betekent dat er ook daadwerkelijk slechts één vrouw aanwezig was. Het is immers goed mogelijk dat zij de tweede vrouw, die zich op de achterbank van de auto bevond, niet konden zien door de geblindeerde ramen. Gelet op de hiervoor omschreven gelijke modus operandi en het feit dat vastgesteld is dat ze met zijn vieren op pad waren, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat bij alle vier de feiten twee vrouwelijk daders betrokken waren.
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat er tussen verdachte en de medeverdachten sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking. Gelet op het feit dat de slachtoffers telkens op dezelfde wijze zijn benaderd en afgeleid, is de rechtbank van oordeel dat er tussen de verdachten sprake was van voorafgaande afspraken en taakverdelingen. De verdachten hadden daarbij ieder hun eigen rol. [medeverdachte 1] bestuurde de auto en zorgde dat de auto dicht bij een potentieel slachtoffer tot stilstand kwam. [medeverdachte 2] was bijrijder en sprak mensen aan, liet hen een landkaart zien en gaf hen (nep)sieraden. Afwisselend stapte verdachte of [medeverdachte 3] uit en probeerde sieraden afhandig te maken door hen (nep)sieraden om te doen. In de auto waren (nep)sieraden aanwezig.
De omstandigheid dat de ene verdachte een grotere rol lijkt te hebben dan de andere, is daarbij niet van belang aangezien de verschillende rollen van de verdachten inwisselbaar zijn.
Voorts overweegt de rechtbank dat zij de stelling van de verdachte dat zij de slachtoffers enkel sieraden wilde verkopen en niet wilde stelen, ongeloofwaardig acht.
Het willen verkopen is immers niet aannemelijk geworden aangezien de aangevers hebben verklaard dat de verdachten bij het overhandigen van de sieraden spraken van een geschenk van god. Bovendien hebben de verdachten geen geld gevraagd voor de sieraden en lieten zij de sieraden bij de aangevers achter als zij met de auto wegreden. Dit gegeven, in combinatie met de hiervoor omschreven wijze waarop verdachte en haar mededaders de slachtoffers hebben benaderd en afgeleid, heeft zozeer de uiterlijke verschijningsvorm van (poging tot) diefstal dat zulks niet tot een andere conclusie kan leiden dan dat zij de sieraden van de slachtoffers wilden wegnemen. Dit blijkt temeer uit het feit dat de aangeefster van feit 3 heeft verklaard dat zij voelde dat haar eigen kettinkje door een van de vrouwelijke verdachten van haar hals werd getrokken.
7.4. Bewezenverklaring
Op grond van voormelde bewijsmiddelen en overwegingen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
zij op 31 mei 2012 in de gemeente Weert ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een halsketting, toebehorende aan [slachtoffer 1], met dat oogmerk een andere, aan verdachte en/of haar mededaders toebehorende halsketting om de nek van [slachtoffer 1] heeft/hebben gedaan, teneinde deze te verwisselen met de aan [slachtoffer 1] toebehorende halsketting,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
zij op 31 mei 2012 in de gemeente Weert ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een horloge,
toebehorende aan [slachtoffer 2], met dat oogmerk een aan verdachte en/of haar mededaders toebehorende armband om de pols van [slachtoffer 2] heeft/hebben willen doen, teneinde deze te verwisselen met de aan [slachtoffer 2] toebehorende horloge, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
zij op 31 mei 2012 in de gemeente Weert ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een halsketting,
toebehorende aan [slachtoffer 3], met dat oogmerk een andere, aan verdachte en/of haar mededaders toebehorende halsketting om de nek van [slachtoffer 3] heeft/hebben gedaan, teneinde deze te verwisselen met de aan [slachtoffer 3] toebehorende halsketting, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4.
zij op 31 mei 2012 in de gemeente Weert ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een halsketting,
toebehorende aan [slachtoffer 4], met dat oogmerk een andere, aan verdachte en/of haar mededaders toebehorende halsketting om de nek van [slachtoffer 4] heeft/hebben willen doen, teneinde deze te verwisselen met de aan [slachtoffer 4] toebehorende halsketting, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen.
Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
8. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie
8.1. De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde is strafbaar.
8.2. Kwalificatie
Het ten laste van verdachte bewezenverklaarde levert op de navolgende strafbare misdrijven:
T.a.v. feit 1:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen.
T.a.v. feit 2:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen.
T.a.v. feit 3:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen.
T.a.v. feit 4:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen.
De misdrijven zijn strafbaar gesteld bij artikel 311 juncto 310 van het Wetboek van Strafrecht.
9. De strafbaarheid van verdachte
De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu niet is gebleken van enige omstandigheid die verdachtes strafbaarheid opheft.
10. De straffen en/of maatregelen
10.1. De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de feiten 1 tot en met 6 zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van 18 maanden, met aftrek ex artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Zij heeft daartoe aangevoerd dat zij de indruk heeft dat de verdachten naar Nederland zijn gekomen om strafbare feiten te plegen. Het betreft een groot aantal feiten en de officier van justitie is van mening dat de wijze waarop de verdachten hebben gehandeld misselijkmakend is te noemen. Zij hebben doelbewust oude mensen uitgezocht en vertrouwden op de langzamere reactie van deze mensen. Om deze mensen aan te kunnen spreken deden de verdachten vaak een beroep op het geloof van de slachtoffers. Ze probeerden sieraden te stelen, waar mensen emotionele herinneringen aan bewaren en die soms veel geld waard zijn. Door aan het lichaam van de slachtoffers te komen hebben de verdachten bovendien inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit. Sommige slachtoffers zijn dan ook bang geworden en durven bijna de straat niet meer op. Anderzijds heeft de officier van justitie bij haar strafeis rekening gehouden met het feit dat verdachte in Nederland niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Gelet op alle vorenstaande omstandigheden acht de officier van justitie een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden.
10.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de eis van de officier van justitie disproportioneel is. Naar zijn mening heeft de officier van justitie bij haar eis de generale preventie laten gelden, terwijl de speciale preventie een belangrijkere rol dient te spelen.
Verdachte is als Roma, vrouw en economisch zwakkere een slachtoffer van haar eigen omstandigheden. Een gelijke behandeling is het enige juiste antwoord.
Bovendien hoort Roemenië sinds 2007 tot de EU. Roma kunnen echter geen aanspraak maken op hulpverlening in Nederland. Het strafrecht in Nederland is in zekere mate gedehumaniseerd doordat de persoonlijke omstandigheden en de hulpverlening voor Oost-Europese burgers binnen de Unie maar beperkt aan bod komen.
Indien verdachte Nederlands was, dan zou zij wellicht een aanvullende werkstraf opgelegd krijgen. Teneinde de rechtsongelijkheid te bestrijden is het kaderbesluit ‘inzake de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning op vonnissen en proeftijdbeslissingen met het oog op het toezicht op proeftijdvoorwaarden en alternatieve straffen’ tot stand gekomen. Het nationale recht dient conform dit kaderbesluit te worden geïnterpreteerd. Dit levert echter praktische problemen op die niet voor rekening van verdachte mogen komen. De enige juiste oplossing is naar de mening van de raadsman een voorwaardelijke gevangenisstraf, zodat het uitblijven van de implementatie niet de rechtspositie ondermijnt.
Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest voldoende is. De voorlopige hechtenis was heel zwaar voor verdachte. Zij zat daar in een sociaal isolement aangezien ze niet met anderen kon spreken. Gelet op de kwetsbare positie van verdachte en het feit dat haar kinderen in Roemenië haar nodig hebben, is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet passend.
Bovendien ligt de eis van de officier van justitie ver boven de richtlijnen van het LOVS. Het gaat om vijf pogingen. De officier van justitie heeft onvoldoende gekeken naar het specifieke geval, een eenvoudige optelsom van richtlijnen is niet op zijn plaats. Aangezien van de zes feiten die de officier van justitie bewezen acht, slechts één feit een voltooid delict betreft en de overige feiten pogingen, is de raadsman van mening dat er ook nog sprake is van een bepaalde vorm van amateurisme. De verdachten hebben blijkbaar niet eerder soortgelijke feiten gepleegd.
10.3. De overwegingen van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een viertal pogingen tot diefstal in vereniging.
De verdachten hebben vanuit een auto meerdere mensen op straat aangesproken onder het valse voorwendsel dat zij de weg wilden vragen. Zij zochten daarbij doelbewust oudere mensen uit. Terwijl deze ouderen de verdachten probeerden te helpen, werden zij door de verdachten overrompeld. Zo werd gepoogd om op slinkse wijze middels een wisseltruc met nepgouden sieraden de sieraden van de slachtoffers weg te nemen. De rechtbank rekent de verdachten deze handelwijze zwaar aan.
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de strafeis disproportioneel hoog is.
Met betrekking tot strafoplegging zijn binnen de zittende magistratuur oriëntatiepunten ontwikkeld, dienende als richtlijn voor een consistent rechterlijk straftoemetingsbeleid. De genoemde oriëntatiepunten geven geen handvatten voor diefstal zoals gepleegd op de wijze waarop verdachte te werk is gegaan. De rechtbank is van oordeel dat de bewezenverklaarde feiten het meest te vergelijken zijn met (winkel)diefstal met (bedreiging met) geweld welke als uitgangspunt een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden geven, zulks gelet op de overrompelende en opdringerige wijze waarop de op leeftijd zijnde kwetsbare slachtoffers werden benaderd waarbij zij ook werden betast door de verdachte(n). Aangezien de bewezenverklaarde feiten bij pogingen zijn gebleven zal genoemd uitgangspunt van 3 maanden bij deze feiten met een derde worden verminderd. Voor de bewezenverklaarde feiten acht de rechtbank aldus in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden passend.
De rechtbank weegt ook mee dat, indien de verdachten in Nederland woonachtig zouden zijn, een werkstraf - in combinatie met een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf - denkbaar geweest zou zijn, in ogenschouw nemend dat geen van verdachten eerder in Nederland met politie of justitie in aanraking is geweest en zij allen reeds een behoorlijke tijd in voorarrest hebben verbleven. Mede om die reden is de rechtbank, alles overziend, van oordeel dat voor de bewezenverklaarde feiten een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden passend en geboden is.
10.4. De vordering van de benadeelde partij
Aangezien aan de vordering van [slachtoffer 6] ten aanzien van feit 6 een feitencomplex ten grondslag ligt waarvoor verdachte niet zal worden veroordeeld, dient de benadeelde partij niet ontvankelijk in haar vordering te worden verklaard.
11. Toepasselijke wetsartikelen
Na te melden beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 14a, 14b, 14c, 27, 45, 57, 310, 311.
12. Beslissing
De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 5, 6 en 7 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verstaat dat het aldus bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en verklaart verdachte ter zake strafbaar;
veroordeelt verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 6 maanden;
beveelt dat de tijd door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan verdachte opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 6] niet-ontvankelijk.
Vonnis gewezen door mrs. M.B.T.G. Steeghs, P.M.S. Dijks en S.G.M. Schellekens, rechters, van wie mr. M.B.T.G. Steeghs voorzitter, in tegenwoordigheid van
mr. I.E.A. van Eijk-Bronkhorst als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 28 september 2012.
Mrs. P.M.S. Dijks en S.G.M. Schellekens zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.