ECLI:NL:RBROE:2012:BX5328

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
16 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 12 / 957 en AWB 12 / 764
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van studiefinanciering en boete opgelegd aan eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Roermond op 16 juli 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een student, en de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Eiser had bezwaar gemaakt tegen besluiten van de minister die hem per 1 januari 2012 als thuiswonend had aangemerkt, waardoor zijn studiefinanciering werd verlaagd en een boete van 50% van het teveel ontvangen bedrag werd opgelegd. De rechtbank oordeelde dat de minister terecht had geconcludeerd dat eiser niet op het adres woonde zoals geregistreerd in de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA). Dit oordeel was gebaseerd op een rapportage van de gemeente Helmond, die in opdracht van de minister een onderzoek had uitgevoerd naar de feitelijke woonomstandigheden van eiser. De rechtbank stelde vast dat eiser onvoldoende bewijs had geleverd dat hij daadwerkelijk op het GBA-adres woonde, ondanks zijn verklaringen en overgelegde documenten. De rechtbank wees erop dat de gemeente volgens jurisprudentie van de Hoge Raad iemand alleen ambtshalve kan uitschrijven uit de GBA als onomstotelijk is vastgesteld dat de adresgegevens onjuist zijn. De rechtbank concludeerde dat de minister terecht de studiefinanciering had verlaagd en de boete had opgelegd, en verklaarde het beroep van eiser ongegrond. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 16 juli 2012.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12 / 957 en AWB 12 / 764
uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 juli 2012 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[eiser], te Helmond, eiser
(gemachtigde: mr. drs. F.K. van den Akker)
en
de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder
(gemachtigde: mr. drs. E.H.A.V. van den Berg).
Procesverloop
Bij besluit van 27 april 2012 (bericht studiefinanciering 2012, nummer 2) (het primaire besluit I) heeft verweerder in het kader van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) eiser per 1 januari 2012 aangemerkt als zijnde thuiswonend en derhalve de hoogte van eisers eerder toegekende studiefinanciering als uitwonende over januari 2012 tot en met juli 2012 aangepast.
Bij besluit van 7 mei 2012 (het primaire besluit II) heeft verweerder besloten eiser een boete op te leggen, omdat eiser niet voldoet aan de voorwaarde van feitelijke bewoning op het adres, waarop hij in de Gemeentelijke Basisadministratie (hierna: de GBA) is ingeschreven.
Eiser heeft tegen de primaire besluiten bezwaar gemaakt. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Voordat een zitting heeft plaatsgevonden, heeft verweerder bij besluit van 27 juni 2012
(het bestreden besluit) de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, zodat het verzoek om voorlopige voorziening geldt als een verzoek gedaan hangende het beroep bij de rechtbank.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juni 2012. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde F.K. van den Akker. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. drs. E.H.A.V. van den Berg.
Overwegingen
1. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter (hierna: de rechter) tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De rechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep. Op deze mogelijkheid is partijen ter zitting gewezen en zij hebben verklaard hiertegen geen bezwaar te hebben.
2. Eiser heeft vanaf januari 2009 recht op studiefinanciering ingevolge de
Wsf 2000. Aanvankelijk heeft hij studiefinanciering ontvangen voor een thuiswonende voor het volgen van een opleiding aan het ROC te Helmond. Per 1 november 2009 is eiser naar aanleiding van de door hem opgegeven adreswijziging door verweerder aangemerkt als uitwonend en heeft hij als zodanig dan ook studiefinanciering als uitwonende ontvangen.
Bij schrijven van 26 november 2011 heeft verweerder eiser een algemene informatiebrief toegezonden, waaruit blijkt dat sprake is van een wetswijziging per 1 januari 2012 ter zake van de controle op uitwonende studenten. Vervolgens is op verzoek van verweerder door de gemeente Helmond een onderzoek verricht naar het feitelijke woonadres van eiser. Naar aanleiding van het onderzoeksrapport heeft verweerder de primaire besluiten I en II genomen. Bij het primaire besluit I heeft verweerder besloten de hoogte van eisers studiefinanciering over de maanden januari 2012 tot en met juli 2012 aan te passen, omdat is vastgesteld dat eiser over die periode € 762,16 teveel heeft ontvangen. Eiser is vanaf januari 2012 niet (meer) als uitwonend aan te merken, nu hij feitelijk niet op het adres, zoals vermeld in de GBA, woont. Het teveel ontvangen bedrag zal maandelijks worden verrekend met het bedrag dat eiser als thuiswonend student aan studiefinanciering ontvangt. Bij het primaire besluit II heeft verweerder eiser een boete van € 285,81 opgelegd, zijnde 50% van het bedrag aan teveel ontvangen studiefinanciering.
3. Eiser heeft op 25 mei 2012 bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit II. Op 8 juni 2012 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit II. Tevens heeft eiser op 8 juni 2012 de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen, omdat de termijn ter betaling van de boete op 18 juni 2012 afloopt en de verrekening van het teveel ontvangen bedrag aan studiefinanciering per direct is aangevangen.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder eisers bezwaren ongegrond verklaard.
5. Op 27 juni 2012 heeft eiser beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
6. De rechter overweegt als volgt.
7. In artikel 1.5 van de Wsf 2000, zoals dit artikel luidt sinds 1 januari 2012, is voor zover hier van belang het volgende bepaald.
“1. Voor het normbedrag voor een uitwonende studerende komt in aanmerking de studerende die voldoet aan de volgende verplichtingen:
a. de studerende woont op het adres waaronder hij in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens staat ingeschreven, en
b. het woonadres van de studerende is niet het adres waaronder zijn ouders of een van hen in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens staat of staan ingeschreven.
(..)”
8. In het eerste lid van artikel 9.9 van de Wsf 2000 is bepaald dat indien een studerende het normbedrag voor een uitwonende studerende toegekend heeft gekregen, maar niet heeft voldaan aan de verplichtingen bedoeld in artikel 1.5 van de Wsf 2000, de Minister hem een bestuurlijke boete kan opleggen van ten hoogste vijftig procent van het bedrag dat van de studerende in verband daarmee wordt teruggevorderd bij een herziening.
9. In geschil is of verweerder terecht heeft besloten dat eiser met ingang van 1 januari 2012 tot en met juli 2012 niet in aanmerking komt voor het normbedrag voor een uitwonende studerende wegens het niet voldoen aan de verplichtingen van artikel 1.5 van de Wsf 2000, de eiser eerder toegekende studiefinanciering te verlagen, het door eiser teveel ontvangene aan studiefinanciering maandelijks te verrekenen met de uitbetaling van de studiefinanciering voor een thuiswonende en eiser een boete op te leggen.
Ter beantwoording van die vraag dient de vraag te worden beantwoord of verweerder op basis van de rapportage van 7 maart 2012 van het onderzoek, dat de gemeente Helmond in opdracht van het DUO heeft uitgevoerd, terecht heeft geconcludeerd dat eiser feitelijk niet op adres woont, zoals opgenomen in de GBA van de gemeente Helmond.
10. De rechter is van oordeel dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij daadwerkelijk op het GBA-adres woont. De door eiser overgelegde bescheiden en het door hem in bezwaar en beroep aangevoerde bieden namelijk geen feitelijk bewijs daarvoor.
In dit verband wegen de resultaten van het onderzoek van 7 maart 2012 mee. Zo is eiser op het adres van zijn ouders aangetroffen, was een van de bedden in zijn, zoals hij heeft gesteld, voormalige slaapkamer beslapen en waren kleren en toiletartikelen aldaar voorhanden. Eisers stelling dat het kleding betrof die niet meer door hem werd gedragen, is niet onderbouwd. Daarnaast is in aanmerking te nemen, dat eiser van het huis op het
GBA-adres geen huissleutel bezat, er zich enkel een matras in zijn slaapkamer bevond, er geen licht was, zodat ook niet kon worden onderzocht of de kleren die er rondlagen werkelijk aan eiser toebehoorden, geen toiletartikelen voorhanden waren en hij niet zelf kon inloggen op de computer van zijn tante. Verder is daarbij in aanmerking te nemen dat het huis op het GBA-adres slechts 1.400 meter van zijn ouderlijk huis is verwijderd.
Eisers verklaringen voor al deze omstandigheden zijn niet van dien aard, dat daarmee de door verweerder aangenomen onwaarschijnlijkheid dat hij ook feitelijk op het GBA-adres verblijft, is weggenomen. Zo heeft eiser niet aan de onderzoekers laten zien waar zijn toiletspullen zich dan wel in het huis op het GBA-adres bevonden en is de verklaring voor de computer als niet afdoende te beschouwen, nu eiser de computer benodigde voor het maken van opdrachten voor de opleiding. Ook de omstandigheid dat eiser poststukken heeft overgelegd, die zijn verzonden aan het GBA-adres, doet aan het vorenstaande niets af.
Zoals verweerder ter zitting terecht heeft opgemerkt, worden min of meer officiële stukken altijd naar het laatst bekend staande GBA-adres verzonden. De omstandigheid dat de gemeente de uitschrijving van het GBA-adres heeft teruggedraaid, doet aan het vorenstaande evenmin iets af. Immers, ter zake van de GBA-registratie mag de gemeente volgens bestendige jurisprudentie van de Raad iemand enkel ambtshalve uitschrijven, indien onomstotelijk is vastgesteld dat de in de GBA opgenomen adresgegevens onjuist zijn.
De overlegging van de handhavingsrapportage van 18 maart 2010 betreffende een onderzoek van de sociale recherche van de gemeente Helmond, waarin is geconcludeerd dat eiser niet zijn hoofdverblijf bij zijn ouders heeft, kan eiser evenmin baten gelet op het feit dat dit onderzoek heeft plaatsgevonden in het kader van een onderzoek in verband met een controle inzake het recht op bijstand van eisers ouders.
11. De rechter is gelet op het vorenoverwoge dan ook van oordeel dat verweerder op basis van de rapportage van 7 maart 2012 van het onderzoek, dat de gemeente Helmond in opdracht van het DUO heeft uitgevoerd, terecht heeft geconcludeerd dat eiser feitelijk niet op het adres woont, zoals opgenomen in de GBA van Helmond. Dientengevolge heeft naar dezerzijds oordeel verweerder terecht het standpunt ingenomen dat eiser niet heeft voldaan aan de verplichtingen van artikel 1.5 van de Wsf 2000 en derhalve over de periode van
1 januari 2012 tot en met 1 juli 2012 niet voor het normbedrag van een uitwonende studerende in aanmerking komt, de eiser eerder toegekende studiefinanciering wordt verlaagd, het door eiser teveel ontvangene aan studiefinanciering maandelijks wordt verrekend met de uitbetaling van de studiefinanciering voor een thuiswonende en eiser een boete wordt opgelegd. Betreffende de hoogte van de opgelegde boete zijn geen afzonderlijke beroepsgronden aangevoerd, zodat de rechter daar niet op ingaat.
12. Op grond van het vorenstaande is het beroep ongegrond.
13. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.M. Schelfhout, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.A.H.M. Sneevliet, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
16 juli 2012.
w.g. mr. S.A.H.M. Sneevliet,
griffier
w.g. mr. T.M. Schelfhout,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op: 16 juli 2012.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan voor zover daarmee is beslist op het beroep binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Voor zover bij deze uitspraak is beslist op het verzoek om een voorlopige voorziening staat daartegen geen rechtsmiddel open.