ECLI:NL:RBROE:2012:BX5307

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
19 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 12 / 272
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake tegemoetkoming in schade door grauwe ganzen

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Roermond, gedateerd 19 juli 2012, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van verweerder inzake schadevergoeding voor gewasschade door grauwe ganzen behandeld. Eiser had op 21 juli 2011 schade geconstateerd aan zijn prei, veroorzaakt door deze beschermde diersoort, en verzocht om tegemoetkoming. Verweerder had het verzoek afgewezen, stellende dat eiser niet op adequate wijze gebruik had gemaakt van de verleende ontheffing om de ganzen te verjagen. De rechtbank oordeelt dat verweerder niet in redelijkheid tot deze conclusie heeft kunnen komen. De rechtbank stelt vast dat eiser, ondanks de door verweerder gehanteerde strikte uitleg van het begrip 'adequaat gebruik', voldoende maatregelen had genomen om de schade te beperken. Eiser had de ontheffing op de juiste wijze benut door de jager in te schakelen en had voldaan aan de voorwaarden voor schadevergoeding. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en geeft verweerder de gelegenheid om het gebrek te herstellen en zich in een nieuw besluit uit te laten over de hoogte van de schadevergoeding, na eiser te hebben gehoord. De rechtbank benadrukt dat de bestuursrechter bij een vernietiging van een besluit de mogelijkheden tot definitieve beslechting van het geschil moet onderzoeken, en dat in dit geval een bestuurlijke lus een reële optie is.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12 / 272
tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 juli 2012 in de zaak tussen
[eiser], te Beesel, eiser
(gemachtigde: mr. M. van Hoorne),
en
het Bestuur van het Faunafonds, verweerder
(gemachtigden: E.H.J. Jansen en W. Romijnsen),
Procesverloop
Bij besluit van 8 september 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om tegemoetkoming vanwege geleden schade afgewezen.
Bij besluit van 30 januari 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juni 2012. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Overwegingen
1. Eiser heeft op 21 juli 2011 gewasschade geconstateerd op het bij hem in gebruik zijnde perceel met prei, veroorzaakt door grauwe ganzen. Eiser heeft vervolgens een verzoek gedaan bij verweerder om tegemoetkoming in de schade. Uit het opgemaakte taxatierapport volgt dat de schade € 1.952,00 bedraagt. Aan eiser was een ontheffing verleend als bedoeld in artikel 68, eerste lid, van de Flora- en faunawet.
2. In het primaire besluit heeft verweerder het verzoek om tegemoetkoming in de schade afgewezen, welk standpunt verweerder in het bestreden besluit heeft gehandhaafd.
3. Eiser heeft in beroep, met verwijzing naar de brochure ‘Uitvoering van het Beleidskader Faunabeheer in verband met overwinterende ganzen en smienten vanaf
1 oktober 2004’ aangevoerd dat hij heeft voldaan aan de vereisten om in aanmerking te komen voor een vergoeding van de gewasschade. Hij heeft zowel visuele als akoestische afweermiddelen ingezet, direct na ontdekking van de schade.
Daarnaast heeft eiser gesteld dat hij op adequate wijze van zijn ontheffing gebruik heeft gemaakt doordat hij een jager heeft ingeschakeld voor het ver- en bejagen van de ganzen. Dit is 3 tot 4 keer per week gebeurd, hetgeen gelet op de richtlijnen als voldoende moet worden aangemerkt. De genomen maatregelen hebben daadwerkelijk tot afschot geleid.
Verweerder heeft in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en motiveringsbeginsel gehandeld door in het bestreden besluit enkel te wijzen op de stelling dat het inschakelen van de jager te laat is gebeurd en in geheel niet in te gaan op hetgeen eiser ten aanzien van de visuele en akoestische afweermiddelen heeft aangevoerd.
Gelet op de door eiser genomen maatregelen had verweerder zich in redelijkheid niet op het standpunt kunnen stellen dat eiser niet op adequate wijze gebruik heeft gemaakt van zijn ontheffing.
4. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het uitgangspunt van het beleid ter zake van tegemoetkomingen is dat de bescherming van have en goed tegen schade door dieren primair de verantwoordelijkheid is van de burger zelf. Daarbij is het nemen van maatregelen gericht op het voorkomen van schade een eerste aandachtspunt. Van belang is dat de grondgebruiker zelf al het mogelijke dat in redelijkheid van hem kan worden verlangd, heeft ondernomen om schade zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.
Verweerder is van mening dat eiser wat betreft de preventieve maatregelen heeft voldaan aan de voorwaarden, zodat dit aspect niet in het geding is en verweerder hier ook niets over heeft opgenomen in het bestreden besluit.
Verweerder is daarnaast echter van mening dat eiser niet op adequate wijze gebruik heeft gemaakt van de op grond van artikel 68 van de Ffw aan hem verleende ontheffing voor het doden van grauwe ganzen. Deze ontheffing was geldig van 1 april 2011 tot en met
30 september 2011. In het algemeen kan worden gesteld dat sprake is van adequaat gebruik indien minstens 2 tot 3 maal per week gebruik is gemaakt van de ontheffing. Onder gebruik maken van de ontheffing valt het ver- en bejagen. Eiser heeft echter niet voldaan aan deze norm nu hij de schade heeft geconstateerd op 21 juli 2011, maar ver- en bejaging pas in de daarop volgende kalenderweek, op 25 en 27 juli 2011, heeft plaatsgevonden. Indien de jager in de week van 21 juli 2011 wel aanwezig was geweest met de bedoeling om aan verjaging ondersteunend afschot te plegen maar geen schadeveroorzakende dieren heeft aangetroffen, had dit vermeld kunnen worden. Dit is echter niet gebeurd zodat hiervan niet uit kan worden gegaan. Reeds op grond hiervan komt eiser niet voor een tegemoetkoming in aanmerking, aldus verweerder.
5. De rechtbank overweegt als volgt. De in de eerste plaats door eiser aangevoerde grond dat verweerder in strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel heeft gehandeld door in het bestreden besluit in het geheel niet in te gaan op de door eiser genomen preventieve maatregelen treft geen doel. Niet is gebleken dat verweerder zich op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet de vereiste preventieve maatregelen genomen zou hebben. Ter zitting is bovendien door verweerder bevestigd dat de preventieve maatregelen niet in het geding zijn, zodat deze grond geen doel treft.
6. De rechtbank overweegt voorts het volgende. Op grond van artikel 83, eerste lid, aanhef en onder b, van de Ffw heeft verweerder tot taak om in daarvoor in aanmerking komende gevallen tegemoetkomingen in geleden schade, aangericht door dieren behorende tot beschermde inheemse diersoorten, te verlenen.
Op grond van artikel 84, eerste lid, van de Ffw, wordt een dergelijke tegemoetkoming slechts verleend voor zover een belanghebbende schade lijdt, aangericht door dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, en die schade redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven.
7. Op grond van dit artikel komt aan verweerder beoordelingsruimte toe. Ter invulling van die beoordelingsruimte zijn beleidsregels vastgesteld, neergelegd in de Regeling vaststelling beleidsregels schadevergoeding Faunafonds (Beleidsregels).
Ingevolge het in artikel 7, derde lid en onder b, van de Beleidsregels bepaalde, wordt een tegemoetkoming slechts toegekend indien de ontheffing is verleend en er ondanks dat daarvan naar het oordeel van verweerder op adequate wijze gebruik is gemaakt, bedrijfsmatige schade aan gewassen, teelten en overige produkten is opgetreden.
De beoordeling van verweerder of de ontheffing op adequate wijze is gebruikt moet terughoudend worden getoetst.
8. Op de website van verweerder (www.faunafonds.nl/index.asp?p=400&t=Adequaat gebruik) is te lezen dat adequaat gebruik inhoudt dat gedurende de periode dat de schade is geconstateerd er minstens 2 tot 3 maal per week gebruik gemaakt moet zijn van de ontheffing. Desgevraagd heeft verweerder ter zitting verklaard dat het begrip ‘week’ moet worden uitgelegd als kalenderweek. De week gaat dan niet in op de dag dat de schade is geconstateerd, maar altijd op maandag. Deze uitleg volgt niet uit de Beleidsregels maar is te vinden op de website van verweerder onder het tabblad ‘nieuws’ en volgt tevens uit jurisprudentie, aldus verweerder. Uitgaande van deze uitleg van het begrip ‘week’ heeft eiser volgens verweerder niet op adequate wijze gebruik gemaakt van zijn ontheffing.
9. De rechtbank heeft noch op de website van verweerder, noch in jurisprudentie bevestiging gevonden voor het hiervoor weergegeven standpunt van verweerder over het begrip ‘week’. Een dergelijke strikte uitleg van het begrip ‘week’ sluit naar het oordeel van de rechtbank ook niet aan bij de formulering van de Beleidsregels, waarin ruimte is gelaten voor redelijkheid en billijkheid.
De strikte uitleg van het begrip ‘week’ zoals door verweerder is betoogd leidt ertoe dat hoe later in een kalenderweek schade wordt geconstateerd hoe minder voor de grondgebruiker de gelegenheid bestaat te (laten) ver- of bejagen. In dit geval zou het ertoe leiden dat, nu eiser op donderdag 21 juli 2011 de schade heeft geconstateerd, hij op alle daaropvolgende dagen van de kalenderweek, te weten vrijdag 22 juli 2011 en zaterdag 23 juli 2011, had moeten (laten) ver- en bejagen om nog aan de gestelde norm te kunnen voldoen. Op zondag mag als rustdag niet ver- en bejaagd worden. Uit het gegeven dat de door verweerder gestelde norm inhoudt dat 2 tot 3 keer per week moet worden ver- en bejaagd, kan worden afgeleid dat kennelijk in redelijkheid niet van een grondgebruiker wordt verwacht dat hij elke dag gebruik maakt van zijn ontheffing. In dit concrete geval is dat echter wel wat van eiser wordt geëist om te kunnen voldoen aan de norm.
10. De rechtbank acht daarnaast van belang dat indien het begrip ‘week’ aldus wordt uitgelegd dat deze ingaat op de dag dat de schade is geconstateerd, eiser heeft voldaan aan de voorwaarde, nu hij heeft ver- en bejaagd op maandag 25 juli 2011 en woensdag 27 juli 2011. Voor de daarop volgende weken geldt dat, ongeacht welke van de voornoemde twee wijzen van uitleg er aan het begrip ‘week’ wordt gegeven, eiser telkens heeft voldaan aan het criterium van adequaat gebruik.
11. Verweerder heeft gelet op het voorgaande niet aannemelijk gemaakt dat het begrip ‘week’ dient te worden uitgelegd zoals ter zitting betoogd. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de grenzen van de hem toekomende beoordelingsruimte bij de vraag wat in redelijkheid van eiser mocht worden verwacht en de vraag of op adequate wijze gebruik is gemaakt van de ontheffing te buiten is gegaan. Verweerder heeft zich daarom niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat niet op adequate wijze gebruik is gemaakt van de ontheffing door eiser.
12. Het voorgaande brengt mee dat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet in stand kan worden gelaten. Het beroep van eiser zal dan ook gegrond worden verklaard, het bestreden besluit zal worden vernietigd.
13. De rechtbank moet vervolgens bezien welk vervolg aan dit oordeel wordt gegeven. Daarbij stelt de rechtbank voorop, dat de bestuursrechter bij een vernietiging van een besluit op kenbare wijze de mogelijkheden tot definitieve beslechting van het geschil behoort te onderzoeken. Dit houdt in, dat de bestuursrechter eerst dient na te gaan of de rechtsgevolgen van een te vernietigen besluit in stand kunnen worden gelaten dan wel of hij zelf in de zaak kan voorzien. Ligt een van deze mogelijkheden redelijkerwijs niet binnen bereik, dan dient de bestuursrechter na te gaan of een - formele dan wel informele - bestuurlijke lus een reële mogelijkheid is.
14. Gelet op de formulering van artikel 7, derde lid, van de Beleidsregels, zoals hiervoor in deze uitspraak in overweging 7. weergegeven, en het oordeel van de rechtbank dat verweerder in redelijkheid niet tot de conclusie heeft kunnen komen dat eiser niet op adequate wijze gebruik heeft gemaakt van de ontheffing, is voldaan aan de voorwaarden voor toekenning van de verzochte tegemoetkoming. Partijen hebben zich in de procedure tot op heden echter nog niet uitgelaten over de hoogte van het schadebedrag van € 1.952,00 zoals getaxeerd in het rapport van 3 augustus 2011. De rechtbank acht dit echter wel gewenst.
15. In het licht van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de zaak zich niet leent voor een instandlating van de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit. Evenmin ziet de rechtbank aanleiding om zelf in de zaak te voorzien, nu partijen zich niet hebben uitgelaten over het schadebedrag. Dit betekent dat herstel van het gebrek door verweerder plaats moet vinden. De rechtbank ziet in het belang van een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding verweerder op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb in de gelegenheid te stellen het onder rechtsoverweging 12. geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen en zich in een nieuw te nemen besluit uit te laten over de hoogte van de schadevergoeding, na eiser daarover te hebben gehoord. Verweerder dient daartoe een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.
16. De rechtbank stelt verweerder in de gelegenheid zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen 14 dagen na verzending van deze tussenuitspraak, kenbaar te maken of hij gebruik maakt van de gelegenheid om het gebrek te herstellen. De termijn waarbinnen verweerder dit gebrek kan herstellen, wordt door de rechtbank met toepassing van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb bepaald op zes weken na de datum van verzending van deze tussenuitspraak.
17. Indien en zodra verweerder gebruik maakt van de geboden gelegenheid om het gebrek te herstellen, zal eiser in de gelegenheid worden gesteld om schriftelijk zijn visie op het vervangende besluit te geven en zal de rechtbank mede op basis daarvan over dat besluit een oordeel geven in de einduitspraak.
18. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.
3. Beslissing
De rechtbank:
heropent het onderzoek;
stelt verweerder in de gelegenheid zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen veertien dagen na verzending van deze tussenuitspraak, kenbaar te maken of gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid het gebrek te herstellen;
bepaalt dat verweerder, indien hij gebruik maakt van deze mogelijkheid, in de gelegenheid wordt gesteld om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het door de rechtbank geconstateerde gebrek te herstellen, met inachtneming van hetgeen de rechtbank in deze tussenuitspraak heeft overwogen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J. Voncken, rechter, in aanwezigheid van
M.B.G. Cox-Vorage, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2012.
w.g. M.B.G. Cox-Vorage,
griffier
w.g. mr. P.J. Voncken,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op: 19 juli 2012.
Rechtsmiddel
Hoger beroep tegen de tussenuitspraak is alleen mogelijk gelijktijdig met hoger beroep tegen de einduitspraak.