tussenuitspraak van de meervoudige kamer van 31 juli 2012 in de zaak tussen
[eiseres], te Sittard, eiseres
(gemachtigde: J.J.J.E. Koster),
het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Roermond, verweerder
(gemachtigde: mr. J.D.E. van den Heuvel),
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [belanghebbende], te Roermond.
Bij besluit van 1 mei 2012 heeft verweerder aan Dagblad De Limburger/Limburgs Dagblad (verder: DDL/LD) een uittreksel verstrekt van de integriteitsmeldingen die burgemeester en wethouders van de gemeente Roermond sedert 8 september 2010 hebben gedaan. Tegen dit besluit van 1 mei 2012 (het bestreden besluit) heeft eiseres bij verweerder bezwaar ingediend, met het verzoek ten aanzien daarvan in te stemmen met rechtstreeks beroep bij de rechtbank. Verweerder heeft met dit verzoek ingestemd en het bezwaarschrift doorgezonden aan de rechtbank.
De zaak is gevoegd met de eveneens tussen partijen in geding zijnde zaak onder zaaknummer 12/355, en met toepassing van artikel 8:52 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) behandeld ter zitting van de rechtbank op 11 juli 2012.
Op deze zitting zijn namens eiseres verschenen haar gemachtigde, H. Paulussen, B. Oostra en H. Goossen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door haar hierboven genoemde gemachtigde en L. van den Bongard. De derde-partij, [belanghebbende], is eveneens ter zitting verschenen.
1. Bij mail van 6 februari 2012 is van de zijde van DDL/LD aan verweerder verzocht om inzage in de zogeheten integriteitsmeldingen en de onderliggende stukken die de burgemeester en de wethouders van de gemeente Roermond sedert 8 september 2010 hebben gedaan.
Bij besluit van 1 mei 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder een uittreksel verstrekt van de meldingen (in totaal 57) sedert 8 september 2010.
2. In het bezwaarschrift, dat verweerder aan de rechtbank heeft doorgezonden onder toepassing van artikel 7:1a, vijfde lid, van de Awb, en ter zitting, heeft eiseres aangevoerd, dat verweerder zonder nadere motivering geen uitvoering heeft gegeven aan het verzoek om kennisneming van de inhoud van de integriteitsmeldingen en de onderliggende stukken overeenkomstig artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wob. Daarmee heeft verweerder gehandeld in strijd met het uitgangspunt van artikel 7, tweede lid, van de Wob door de informatie niet in de door verzoeker gewenste vorm te verstrekken, terwijl van een uitzonderingssituatie als bedoeld in dat lid geen sprake kan zijn.
3. Ter zitting heeft verweerder ter onderbouwing van de beslissing om de informatie niet te verstrekken in de van de zijde van eiseres gevraagde vorm maar door uittreksels uiteengezet, dat naar zijn opvatting de uitzondering van artikel 7, tweede lid, aanhef en onder b, van de wob van toepassing is. Doordat de meldingen zijn opgenomen in een register dat ter inzage ligt bij het secretariaat, is de informatie reeds in een andere, voor eiseres gemakkelijk toegankelijke vorm voor het publiek beschikbaar en hoeft deze niet in de door eiseres verzochte vorm te worden verstrekt.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
5. De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit geen motivering bevat van de beslissing over de vorm van informatieverstrekking. Voorgaande betekent voor de rechtbank, dat het beroep tegen het besluit van 1 mei 2012 gegrond moet worden verklaard en dat het bestreden besluit voor vernietiging gereed ligt vanwege het ontbreken van enige motivering over de wijze van informatieverstrekking.
6. De motivering van het bestreden besluit is op dit punt ter zitting van 11 juli 2012 alsnog gegeven en eiseres heeft in de uiteenzetting van de gronden van beroep, eveneens ter zitting daarop gereageerd. In het kader van finale geschillenbeslechting zal de rechtbank in het onderhavige geding de in de loop van het beroep gegeven motivering van het bestreden besluit en de daartegen gerichte gronden beoordelen. Daarbij zal zij bezien of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen worden gelaten. In dit verband overweegt de rechtbank het volgende.
7. Volgens rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (uitspraken van 24 september 2008, LJN: BF2158, en 11 februari 2009, LJN: BH2521) kan het ingevolge artikel 7 van de Wob verstrekken van informatie in een andere dan door eiseres gewenste vorm aanvaardbaar zijn, mits dezelfde informatie wordt verstrekt als het geval zou zijn bij verstrekking in de door eiseres gewenste vorm, in dit geval bij inzage en eventueel verstrekken van kopie van de integriteitsmeldingen zelf. Bij verstrekking in de vorm van uittreksels van de meldingen mag dus geen relevante informatie ontbreken wanneer daaraan geen weigeringsgrond of beperking als bedoeld in artikel 10 of artikel 11 van de Wob ten grondslag kan worden gelegd.
Uit het verhandelde ter zitting is voor de rechtbank onvoldoende komen vast te staan of aan die eis is voldaan. Weliswaar is ter zitting verklaard, dat het in de nu verstrekte uittreksels gaat om samenvatting van dezelfde informatie, maar ook blijkt uit de verklaring van de zijde van verweerder ter zitting, dat bij (een eventueel te nemen besluit tot) openbaarmaking van de meldingen zelf per melding zou moeten worden nagegaan of er ten aanzien van de afgifte een weigeringsgrond of beperking als bedoeld in artikel 10 of artikel 11 van de Wob aan de orde zou kunnen zijn. Daarmee is nog steeds onvoldoende komen vast te staan dat met de uittreksels evenveel informatie is verstrekt als met de afgifte van alle daaraan ten grondslag liggende meldingen. Het feit dat verweerder het nodig acht om de stukken nader te beoordelen duidt er ver op dat de betrokken bescheiden meer informatie bevatten dan in de uittreksels is weergegeven.
De rechtbank concludeert, gelet op de zojuist weergegeven rechtspraak, dat ook met de in beroep gegeven nadere motivering van het bestreden besluit geen deugdelijke grondslag is gegeven voor afwijking van de hoofdregel van artikel 7, tweede lid, van de Wob en onvoldoende onderbouwd is gebleven dat zich een uitzonderingssituatie als bedoeld onder b van dit artikellid zou voordoen. Er is met deze ter zitting gegeven nadere motivering dan ook geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten.
8. Met het oog op een finale geschillenbeslechting ziet de rechtbank ruimte voor toepassing van de bestuurlijke lus als bedoeld in artikel 8:51a van de Awb en zij zal verweerder in de gelegenheid stellen tot een nadere en dan draagkrachtige motivering van het bestreden besluit ten aanzien van de vorm van openbaarmaking dan wel tot een nader besluit op dit punt.
Zowel in geval van handhaving van het bestreden besluit onder nadere motivering als in geval van een nader besluit, dat niet (volledig) aan de wensen van eiseres tegemoet komt omdat ten aanzien van een of meerdere van de meldingen geheimhouding of beperking van openbaarmaking aan de orde zou zijn, kan de rechtbank deze motivering of dit besluit, en het standpunt van eiseres daarover, in de beoordeling van het onderhavige beroep meenemen in het kader van de mogelijkheid om de rechtsgevolgen in stand te laten, respectievelijk op grond van artikel 6:19 van de Awb.
De rechtbank wijst er wel nu alvast op, dat verweerder in deze beide gevallen (afschriften van) de oorspronkelijke die ten grondslag liggen aan het uittreksel zal moeten doen toekomen. Zulks om de rechtbank in de gelegenheid te stellen te beoordelen of zich inderdaad een situatie als bedoeld in artikel 7, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wob voordoet dan wel, bij beperkte openbaarmaking van de meldingen zelf, een grond als bedoeld in artikel 10 of 11 van die wet. Verweerder kan daarbij verzoeken om toepassing te geven aan artikel 8:29 van de Awb.
Bovendien zullen in deze beide gevallen diegenen op wie de te clausuleren meldingen betrekking hebben door de rechtbank in de gelegenheid moeten worden gesteld alsnog aan het geding deel te nemen en hun standpunt ten aanzien van het beroep kenbaar te maken. Aangezien het gaat om leden van verweerders college zelf kan verweerder bij de toezending van de nadere motivering of het nadere besluit en van de desbetreffende stukken tevens aan de rechtbank doen weten of de betrokken leden in de gelegenheid wensen te worden gesteld als derde-partij aan het geding deel te nemen.
9. De rechtbank stelt verweerder in de gelegenheid zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen 14 dagen na verzending van deze tussenuitspraak, kenbaar te maken of hij gebruik maakt van de gelegenheid om het gebrek te herstellen. De termijn waarbinnen verweerder dit gebrek kan herstellen, wordt door de rechtbank met toepassing van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb bepaald op zes weken na de datum van verzending van deze tussenuitspraak.
Indien en zodra verweerder gebruik maakt van de geboden gelegenheid om het gebrek te herstellen, zal eiseres in de gelegenheid worden gesteld om schriftelijk haar visie daarop en op het eventuele nadere besluit te geven en zal de rechtbank mede daarover een oordeel geven in de einduitspraak. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.
De rechtbank heropent het onderzoek;
stelt verweerder in de gelegenheid zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen veertien dagen na verzending van deze tussenuitspraak, kenbaar te maken of gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid het gebrek te herstellen;
bepaalt dat verweerder, indien hij gebruik maakt van deze mogelijkheid, in de gelegenheid wordt gesteld om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het door de rechtbank geconstateerde gebrek te herstellen, met inachtneming van hetgeen de rechtbank in deze tussenuitspraak heeft overwogen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. J. Voncken (voorzitter), en mr. Th. M. Schelfhout en mr. B.J. Zippelius, leden, in aanwezigheid van J.N. Buddeke, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 juli 2012.
w.g. J.N. Buddeke,
griffier w.g. P.J. Voncken,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op: 31 juli 2012.
Rechtsmiddel
Hoger beroep tegen de tussenuitspraak is alleen mogelijk gelijktijdig met hoger beroep tegen de einduitspraak.