uitspraak van de meervoudige kamer van 5 juli 2012 in de zaak tussen
[eisers], te Heide, gemeente Venray, eisers
(gemachtigde: mr. R.M.J. Martens),
het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Venray, verweerder
(gemachtigde: E. Smids).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [belanghebbende], te Heide, gemeente Venray.
Bij besluit van 10 januari 2012 heeft verweerder op het verzoek van de derde-partij en met toepassing van artikel 3.10 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) een projectbesluit vastgesteld voor het realiseren van een natuurbegraafplaats aan de [adres] te Heide. Daarbij zijn de zienswijzen van eisers tegen het ontwerp projectbesluit ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het projectbesluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juni 2012. Namens eisers zijn verschenen [naam] en hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Derde-partij is in persoon verschenen.
1. Bij besluit van 23 februari 2010 heeft verweerder op verzoek van en ten behoeve van de derde-partij een projectbesluit als bedoeld in artikel 3.10 van de Wro vastgesteld voor het realiseren van een natuurbegraafplaats aan de [adres] te Heide. Bij uitspraak van 1 juli 2011 (LJN: BR0393) heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank het beroep van eisers tegen dit projectbesluit gegrond verklaard en het besluit vernietigd, omdat op een aantal punten niet was voldaan aan het vereiste van een goede ruimtelijke onderbouwing. Tegen deze uitspraak is geen rechtsmiddel aangewend.
2. Na ontvangst van een nieuwe, herziene, ruimtelijke onderbouwing heeft verweerder een nieuw ontwerp projectbesluit met bijbehorende stukken ter inzage gelegd van 28 oktober tot en met 8 december 2011. Namens eiser heeft hun gemachtigde daarover op 6 december 2011 zienswijzen ingediend en daarop is op 2 januari 2012 een zienswijzenrapport uitgebracht. Bij het nu bestreden besluit van 10 januari 2012 heeft verweerder het projectbesluit vastgesteld en de zienswijzen ongegrond verklaard.
3. Eisers hebben in beroep tegen het projectbesluit een vijftal beroepsgronden aangevoerd en verweerder heeft in zijn verweerschrift zijn standpunt ten aanzien van elk van deze beroepsgronden uiteengezet. Ter zitting hebben eisers een beroepgrond laten vallen. De rechtbank zal hierna het wettelijke kader beschrijven en zal daarna elk van de resterende beroepsgronden en verweerders reactie daarop bespreken.
4. Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) in werking getreden. Bij de invoering van deze wet is een aantal andere wetten gewijzigd. Uit het overgangsrecht, zoals dat is opgenomen in artikel 1.2, tweede lid, van de Invoeringswet Wabo, volgt dat de wetswijzigingen niet van toepassing zijn op dit geding, omdat de aanvraag om een bouwvergunning en het verzoek om een projectbesluit te nemen vóór de inwerkingtreding van de Wabo zijn ingediend. In deze uitspraak worden dan ook de wetten aangehaald, zoals zij luidden voordat zij bij invoering van de Wabo werden gewijzigd.
5. Het bestreden besluit behelst een projectbesluit ten behoeve van en toestemming voor de aanleg van een zogenaamde “natuurbegraafplaats” in het gebied. Het gebied is in het bestemmingsplan ‘[bestemmingsplan]’ bestemd als ‘Bosgebied’ en ‘Agrarisch gebied met hoge landschappelijke waarden (AG-HL)’. Het gebruik (mede) als natuurbegraafplaats is onder het bestemmingsplan niet toegestaan, zodat in zoverre sprake is van strijd met het bestemmingsplan.
Met toepassing van artikel 3.10, eerste lid, van de Wro kan de gemeenteraad ten behoeve van de verwezenlijking van een project van gemeentelijk belang een projectbesluit nemen. Ingevolge het tweede lid moet een projectbesluit zijn voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing.
Artikel 5.1.3 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: “Bro”) bevat een uitwerking van de elementen waaraan de goede ruimtelijke onderbouwing moet voldoen. Deze behelzen onder andere:
- de uitkomsten van het met toepassing van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht verrichte onderzoek naar de relevante feiten en de af te wegen belangen;
- de inzichten over de uitvoerbaarheid van het projectbesluit.
Verder volgt uit artikel 5.1.3 van het Bro dat, tenzij een milieu-effectrapport is opgesteld, in de ruimtelijke onderbouwing ondere andere de volgende onderdelen moeten zijn opgenomen:
- een beschrijving van de wijze waarop met de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden;
- voor zover nodig een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met overige waarden van de in het besluit begrepen gronden en de verhouding tot het aangrenzende gebied.
6. De ruimtelijke onderbouwing bij het projectbesluit gaat ook nu weer, zoals bij het eerdere vernietigde projectbesluit, uit van een project dat te bestempelen is als een natuurbegraafplaats. Voor het antwoord op de vraag of inderdaad sprake is van een natuurbegraafplaats is, zoals de rechtbank in haar eerdere uitspraak van 1 juli 2011 onder 7.2. had overwogen, met name het Alterra Rapport relevant, gezien de relatie die het ondernemingsplan en dus, blijkens de verwijzing naar het ondernemingsplan, ook de ruimtelijke onderbouwing en het projectbesluit daarmee leggen en gezien ook de standpunten van partijen. Dit rapport is opgesteld in opdracht van het (toenmalige) Ministerie van LNV ten behoeve van het nemen van weloverwogen beslissingen door gemeenten over onder meer de mate van verenigbaarheid met de ecologische waarden van een voorgenomen begraaflocatie (zie TK 31 700 XIV, nr. 140). Weliswaar betreft het hier geen officiële beleidsregels, maar het is de enige (overgelegde) kenbron voor de gewenste inrichting, omvang en impact van een natuurbegraafplaats op de lokale natuurwaarden waarmee deze immers wordt beoogd te stroken.
7. Eisers hebben aangevoerd, dat de parkeerplaats, die is voorzien bij de natuurbegraafplaats, te groot zou zijn, dat voor de aanleg ervan bomen zijn gekapt en dat een parkeerplaats met een dergelijke omvang niet past bij het karakter van een natuurbegraafplaats. Eisers beroepen zich op de in overweging 1 genoemde uitspraak van de rechtbank van 1 juli 2011.
Op grond van de informatie die zij put uit de ruimtelijke onderbouwing, de toelichting ter zitting en overige stukken stelt de rechtbank vast, dat het bij de beoogde parkeerplaats in eerste instantie gaat om een reeds aanwezige open plek, langs een bestaande toegangsweg tot het bosperceel in het bos, met een eenvoudig en natuurlijk karakter, dat past bij het karakter van de natuurbegraafplaats. Daarnaast is parkeerruimte beschikbaar op het aangrenzende weiland. Voor het realiseren van de parkeerplaats zijn volgens verweerder geen bomen gekapt. In het Alterra rapport wordt enkel gesteld dat de ontsluiting en de inrichting van een natuurbegraafplaats in principe minimaal zijn (niet meer dan een bezinningsgelegenheid en een parkeergelegenheid). In het rapport zijn geen specifieke normen opgenomen over de afmetingen van een parkeerplaats.
De rechtbank ziet in hetgeen eisers hebben aangevoerd geen grond te concluderen, dat de omvang van deze parkeerruimte, met de beschikbaarheid van het aangrenzende weiland, niet zou passen bij de natuurbegraafplaats en de daarvoor voorziene omvang. Daaraan doet niet af de door eisers gestelde afwijking van de Crow-norm, in die zin dat er nu op grond van het projectbesluit 30 tot 35 parkeerplaatsen realiseerbaar zijn, terwijl de Crow-norm uit zou gaan van 15 tot 30; de inbreuk ten opzichte van de in die laatste norm aanbevolen maximum is marginaal en de gevreesde overlast als gevolg van wildparkeerders voor eisers als buurtbewoners wordt alleen maar minder.
Ten aanzien van het beroep van eisers op de eerdere uitspraak van deze rechtbank hebben verweerder en vergunninghouder terecht opgemerkt dat in de toen beoordeelde ruimtelijke onderbouwing nog sprake was van een natuurbegraafplaats met hogere grafdichtheid dan nu aan de orde, met een ontvangstruimte en een amfitheater. Daardoor was er sprake van een andere ruimtelijke uitstraling en grotere verkeersaantrekkende werking dan nu aan de orde.
Ter zitting hebben eisers ook nog aangevoerd dat op het weiland een strook is aangelegd of vrijgelaten om met auto’s te kunnen rijden. De rechtbank ziet niet onderbouwd hoe en waarom daardoor de beschikbare parkeerruimte is beïnvloed. De vergunninghouder heeft de rechtbank ten aanzien daarvan voorts afdoende uiteengezet, dat daardoor evenmin de voorgeschreven natuurcompensatie van circa 1000 m2 op dit weiland van 0,8 ha in het gedrang komt.
Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
8. Een tweede beroepsgrond van eisers richt zich tegen het feit, dat verweerder weigert handhavend op te treden tegen het reeds aangelegde amfitheater en dat in het projectbesluit niet geregeld zou zijn dat een amfitheater niet wordt toegestaan.
Zoals verweerder met juistheid heeft opgemerkt over deze beroepsgrond, is in het projectbesluit het houden van afscheidceremonies expliciet niet toegelaten. In hoofdstuk 6 van de ruimtelijke onderbouwing, die integraal onderdeel uitmaakt van het projectbesluit zijn regels opgenomen. Via deze regels wordt aan het bouwen en/of het gebruik van bouwwerken en gronden binnen het projectgebied juridische sturing gegeven. In artikel 6.3.5. sub c van de regels bij de ruimtelijke onderbouwing is aangegeven dat onder strijdig gebruik van het perceel in ieder geval wordt gerekend het gebruik voor het houden van afscheidsceremonies en het verzorgen van overledenen, het houden van presentaties en lezingen, het houden van exposities en andere culturele bijeenkomsten en het houden van workshops. Het houden van ceremonies is dus aangemerkt als strijdig gebruik. Bovendien is in artikel 6.3.4. geregeld dat bouwwerken niet mogen worden gebouwd uitgezonderd ondergeschikte bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals afrasteringen en eenvoudig recreatief ondersteunende voorzieningen zoals wegwijzers, informatieborden en zitbanken, waarbij de hoogte van de bouwwerken maximaal twee meter mag bedragen en geldt dat ze naar aard en afmetingen bij de doelomschrijvingen passen. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze bepalingen voldoende duidelijk en handhaafbaar en is een expliciet verbod tot het inrichten van een amfitheater of een andere plaats waar bijeenkomsten kunnen worden gehouden niet noodzakelijk.
Ook deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
9. Een beroepsgrond is gericht tegen de grafdichtheid zoals die in de ruimtelijke onderbouwing en projectbesluit is voorzien, en dan met name voor urnbegravingen. Deze zou hoger zijn dan het rapport van Alterrra toestaat. De afwijking van het uitgangspunt van het Alterra rapport wordt naar de mening van eisers onvoldoende gemotiveerd. Verder zou de vergunninghouder op de website hebben gesteld dat het ook mogelijk is om in één graf 8 urnen te begraven, terwijl hij steeds heeft aangegeven dat per graf maximaal 4 urnen worden begraven.
Zoals verweerder hierover heeft aangevoerd, is in de beschrijving in hoofdstuk 2 van de ruimtelijke onderbouwing opgenomen, dat in een natuurgraf in principe twee lichamen boven elkaar of 4 urnen worden begraven, en verder in artikel 6.3.5. sub f dat per graf maximaal 4 urnen mogen worden begraven. Daarmee is het maximale aantal toegestane urnenbegravingen ook naar het oordeel van de rechtbank juridisch voldoende geregeld.
Alterra gaat in haar rapport ondermeer uit van de aanname dat voor het begraven van een urn een graf met een doorsnede van 80 cm (een oppervlakte van 502 cm2) nodig is. Verweerder en vergunninghouder hebben echter verder voldoende overtuigend toegelicht, dat aan de hand van de dagelijkse praktijk voor een urnengraf een doorsnede van 30 cm (een oppervlakte van 71 cm2) voldoende is en dat daardoor een kleinere oppervlakte van het gebied verstoord wordt. Daarnaast is voldoende toegelicht, dat bij plaatsing in een urnengraf de bezoekdruk gemiddeld veel lager is dan de reguliere bezoekdruk is bij een begrafenis, omdat urnbegravingen altijd in besloten kring plaats vinden na crematie en daarbij horend afscheid in bredere kring. De rechtbank is daarom van oordeel, dat de in de ruimtelijke onderbouwing opgenomen afwijking van de door Alterra gestelde norm op dit punt stand kan houden.
Met betrekking tot de lezing van eisers van de mededeling door vergunninghouder op diens website wijst de rechtbank er in de eerste plaats op, dat bepalend is (en ter beoordeling door de rechtbank voorligt) de inhoud van de ruimtelijke onderbouwing, die zoals hiervoor al geconcludeerd, stand kan houden. Bovendien heeft de vergunninghouder op de website gesteld: “reserveren graf voor meerdere personen in combinatie met een urnengraf is mogelijk”. Zoals de vergunninghouder heeft toegelicht is daarmee enkel aangegeven dat combinatie van grafruimte(s) en urnengraven mogelijk is, zonder overschrijding van de in de ruimtelijke onderbouwing begrensde dichtheid. Eventuele overschrijding is bovendien een kwestie van handhaving, die in deze procedure niet aan de orde kan zijn.
Deze beroepsgrond slaagt op grond van voorgaande overwegingen evenmin.
10. Eisers stellen tot slot, dat de inzet van machines in het bos tijdens de broedperiode verboden moet worden. De rechtbank begrijpt deze beroepsgrond aldus, dat in de ruimtelijke onderbouwing onvoldoende rekening zou zijn gehouden met het feit dat de inzet van machines in het bos tijdens de broedperiode verboden moet worden en dat de onderbouwing daarom niet deugdelijk zou zijn.
Zoals verweerder met juistheid heeft toegelicht, is er geen reden dit verbod specifiek in het projectbesluit te regelen, nu een en ander is geregeld in de Flora- en faunawet. Ook deze laatste beroepsgrond slaagt daarom niet.
11. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J. Voncken, voorzitter, mr. T.M. Schelfhout en mr. A.W.P. Letschert, leden, in aanwezigheid van C.M.E. Geraedts, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2012.
w.g. C.M.E. Geraedts,
griffier w.g. mr.P.J Voncken,
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op: 5 juli 2012
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.