zaaknummer: AWB 11 / 1807
uitspraak van de meervoudige kamer van 5 juli 2012 in de zaak tussen
[stichting], te Venlo, eiseres
(gemachtigde: mr. H.J.A. Jansen),
het bestuur van de Stichting Vervangingsfonds en Bedrijfsgezondheidszorg voor het Onderwijs, verweerder
(gemachtigde: mr. A.L.P.M. Konings),
Bij besluit van 10 februari 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres in het kader van premieheffing de trede-indeling voor het schooljaar 2010-2011 bekend gemaakt en de daaraan verbonden toeslag vastgesteld op € 230.910,00.
Bij besluit van 28 november 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juni 2012. Namens eiseres zijn verschenen haar gemachtigde, voornoemd, en H. Hovens. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Eiseres is op 1 januari 2009 ontstaan door een fusie van twee stichtingen op het gebied van het primair onderwijs in de gemeenten Venlo, (thans) Peel en Maas en Beesel . Een door eiseres ingeschakeld administratiekantoor heeft als gevolg van een misvatting over de ter zake geldende regels aan verweerder een onjuist overzicht verstrekt over de aantallen verplicht en vrijwillig bij verweerder verzekerde medewerkers. Daarbij is ten onrechte uitgegaan van de veronderstelling dat medewerkers die zijn overgegaan naar een ander bevoegd gezag niet langer onder de verplichte verzekering vielen. Doordat de premies voor verplicht verzekerden hoger zijn dan die voor vrijwillig verzekerden heeft eiseres over de periode 1 januari 2009 tot 1 augustus 2010 te weinig premies aan verweerder betaald. Met erkenning van die fout heeft eiseres ter uitvoering van een naheffingsbesluit van 21 februari 2011 over voormelde periode een bedrag van € 392.976,54 aan verweerder nabetaald. Daarvan betreft een bedrag van € 183.277,74 het schooljaar 2009-2010.
2. Uitgaande van de op 31 oktober 2010 bij verweerder bekende gegevens over de betaalde premie en de gedeclareerde kosten van vervanging wegens ziekte, heeft verweerder vastgesteld dat gezien de verhouding tussen de afgedragen premie en gedeclareerde kosten, eiseres op grond van artikel 4B van het Reglement Vervangingsfonds 2010-2011 (hierna: het Reglement) voor het schooljaar 2010-2011 wordt ingedeeld in trede 2, waaraan een toeslag van 1,20% is verbonden. De hoogte van die toeslag is bij dat besluit op € 230.910,-- vastgesteld.
3. In bezwaar tegen het primaire besluit heeft eiseres betoogd dat, indien rekening wordt met de premienaheffing alsmede met een bedrag € 20.771,05 betreffende over het schooljaar 2009-2010 abusievelijk gedeclareerde kosten, de verhouding tussen gedeclareerde bedragen en verschuldigde premie uitkomt op een percentage dat leidt tot indeling in de trede 0, zodat geen toeslag is verschuldigd. Verweerder heeft dat bezwaar bij het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft hij overwogen dat op grond van artikel 4D van het Reglement de indeling in een trede voor het schooljaar 2010-2011 plaatsvindt op basis van de op 31 oktober 2010 beschikbare gegevens in de administratie over het voorafgaande schooljaar 2009-2010 en dat die indeling bepalend is voor de toeslag dan wel restitutie over het schooljaar 2010-2011. Verweerder heeft voorts overwogen dat eiseres op grond van het Reglement gehouden was om correcte gegevens aan te leveren en dat onjuiste voorlichting door een administratiekantoor voor haar risico en rekening is. Verweerder heeft in dat verband benadrukt dat er in het Reglement voor is gekozen om het schooljaar op 31 oktober af te sluiten, zodat de scholen na afloop van het schooljaar nog enige tijd hebben om fouten in de premiebetaling en declaraties te corrigeren en om op basis van de op die datum bekende gegevens de hoogte van de premies en de trede-indeling voor het volgende schooljaar te kunnen vaststellen. Ten slotte heeft verweerder overwogen dat van een verschoonbare reden om correcties na 31 oktober 2010 te accepteren niet is gebleken, nu er geen sprake is van na die datum gebleken nieuwe feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Awb.
4. In beroep heeft eiseres betoogd dat wel sprake is van een nieuw feit als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb, nu haar de onjuiste opvatting over de verschuldigde premies pas bekend is geworden betreffende naheffing van premie die door verweerder bij besluit van 21 februari 2011 is opgelegd. Verder is eiseres van mening dat er sprake is van schending van het in artikel 3:4, tweede lid, van de Awb neergelegde evenredigheidsbeginsel, omdat er onvoldoende rekening zou zijn gehouden met de belangen van eiseres, nu zij enerzijds wel de achterstallige premie moet betalen maar daarmee anderzijds bij de indeling in een trede geen rekening wordt gehouden. Eiseres betoogt voorts dat verweerder haar eerder op de gemaakte fout had kunnen wijzen. Subsidiair heeft eiseres gesteld dat zij reeds in bezwaar een beroep heeft gedaan op de hardheidsclausule van artikel 4J van het Reglement en dat verweerder daarop ten onrechte niet is ingegaan in het bestreden besluit.
5. De rechtbank stelt vast dat de materiële strekking van het beroep is dat verweerder had moeten afwijken van de bepalingen van het Reglement betreffende premiedifferentiatie omdat eiseres pas door het besluit van 21 februari 2011 betreffende naheffing van premie duidelijk is geworden dat ten onrechte te weinig premie was afgedragen. Het beroep dat eiseres in dat verband heeft gedaan op artikel 3:4 van de Awb faalt, reeds omdat die bepaling veronderstelt dat er ruimte is voor een belangenweging. Naar door verweerder met juistheid is betoogd, zijn bedoelde artikelen van het Reglement algemeen verbindende voorschriften die dwingend zijn geformuleerd en derhalve geen ruimte voor een belangenweging laten. In artikel 4D van het Reglement is vastgelegd dat de per 31 oktober 2010 beschikbare gegevens zonder uitzondering bepalend zijn. Derhalve komt de rechtbank slechts een toets toe die inhoudt dat de vraag moet worden beantwoord of er sprake is van dermate (niet in het Reglement verdisconteerde) bijzondere omstandigheden dat strikte toepassing van die voorschriften geen rechtsplicht meer kan zijn (de contra legem toets). Verweerder heeft zich in dat verband op het standpunt gesteld dat naar analogie van artikel 4:6 van de Awb in geval zich na 31 oktober 2010 nieuwe feiten of omstandigheden zouden hebben voorgedaan sprake zou kunnen zijn van verschoonbaarheid van de overschrijding van de termijn om gegevens te corrigeren. Daarmee heeft verweerder in bezwaar een maatstaf gehanteerd welke niet ongunstiger voor eiseres is dan de zojuist omschreven rechterlijke toets, zodat eiseres daarmee niet te kort is gedaan.
6. Verweerder heeft zich tevens op het standpunt gesteld dat er in dit geval geen reden is om na 31 oktober 2010 aangeleverde correcties te accepteren, nu eiseres zelf verantwoordelijk is voor het foute uitgangspunt dat bij de voor die datum verstrekte gegevens over premiebetaling is gehanteerd. De rechtbank kan zich met verweerders visie dienaangaande verenigen. Daartoe is doorslaggevend dat in artikel 1 onder 22 van het Reglement staat dat personeel dat tot 1 januari 2009 verplicht verzekerd was, dit ook na die datum blijft en in de toelichting expliciet is opgenomen dat door de overdracht van een school naar een ander bevoegd gezag de verzekeringsvorm niet wijzigt. Ter zitting is van de kant van eiseres bovendien verklaard dat haar administratiekantoor is uitgegaan van vroegere andersluidende regels en dat de wijziging van het Reglement op dat punt haar is ontgaan. Het betoog van eiseres dat verweerder haar voor 31 oktober 2010 had moeten wijzen op de gemaakte vergissing, kan haar niet baten. Zulks reeds omdat verweerder, naar ter zitting is uitgelegd, pas na 31 oktober van ieder jaar en slechts steeksproefsgewijs controle pleegt uit te oefenen op de afgedragen premies en gedeclareerde kosten. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het bestreden besluit de eerder omschreven beperkte rechterlijke toetsing kan doorstaan.
7. Wat betreft het beroep op de hardheidsclausule moet in de eerste plaats met verweerder worden vastgesteld dat niet voldaan is aan de voorwaarde van artikel 4J van het Reglement dat een verzoek binnen zes weken na de beslissing over de toeslag moet worden gedaan. Evenmin als verweerder vermag de rechtbank in het bezwaarschrift zodanig verzoek (impliciet) te lezen. Daarnaast is in die hardheidsclausule opgenomen dat het bevoegd gezag van een school daar slechts een beroep op kan doen indien het kan aantonen dat de situatie van bijzondere hardheid gevolg is van niet aan het bevoegd gezag toe te rekenen feiten en omstandigheden. Uit het hetgeen onder 6 is overwogen volgt tevens dat daarvan geen sprake is. Ook het beroep op de hardheidsclausule faalt dus.
8. Uit het voorgaande volgt dat het beroep ongegrond is.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Th.M. Schelfhout (voorzitter), en mr. P.J. Voncken en mr. A.W.P. Letschert, leden, in aanwezigheid van C.M.E. Geraedts, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2012.
w.g. C.M.E. Geraedts,
griffier w.g. mr.Th.M. Schelfhout,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op: 5 juli 2012
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.