zaaknummer: AWB 11 / 1621
uitspraak van de meervoudige kamer van 26 juni 2012 in de zaak tussen
[eiseres], te Venray, eiseres
(gemachtigde: mr. H. Barrahmun),
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (locatie Venlo), verweerder
(gemachtigde: W.J.M.H. Lagerwaard)
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen [naam], te Oostrum, hierna: [belanghebbende],
(gemachtigde: mr. B.E. Crone).
Bij besluit van 31 maart 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een loonsanctie opgelegd tot uiterlijk 9 mei 2012.
Bij besluit van 17 oktober 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 mei 2012. Namens eiseres is verschenen de heer [naam], bijgestaan door de gemachtigde mr. H. Barrahmun.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde de heer
W.J.M.H. Lagerwaard.
[belanghebbende] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. B.E. Crone.
1. [belanghebbende] is sinds april 1985 als timmerman in dienst bij eiseres. Met ingang van 13 mei 2009 is [belanghebbende] arbeidsongeschikt geworden in verband met polsklachten. ArboDuo is door eiseres ingeschakeld bij het re-integratietraject van [belanghebbende]. Op
3 februari 2011 heeft [belanghebbende] een aanvraag gedaan om in aanmerking te komen voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
Vervolgens heeft een arbeidsdeskundig onderzoek plaatsgevonden. In zijn rapportage van 31 maart 2011 komt de arbeidsdeskundige [naam] tot de conclusie dat de re-integratie-inspanningen van de werkgever onvoldoende zijn omdat deze onvoldoende heeft onderzocht of er voor de werknemer passende mogelijkheden in betaalde arbeid zijn in het eigen bedrijf. De werkgever moet verder onderzoeken wat herplaatsingsmogelijkheden zijn (ook in een eventueel gecreëerde functie) en de werknemer plaatsen binnen deze eventuele mogelijkheden.
Daarop is door verweerder aan eiseres een loondoorbetalingsverplichting opgelegd tot
9 mei 2012 op de grond dat de re integratie inspanningen van eiseres onvoldoende zijn
geweest en eiseres voor dat verzuim geen deugdelijke grond heeft. De behandeling van de aanvraag van [belanghebbende] is opgeschort zoals bedoeld in artikel 64, zevende lid, van de Wet WIA.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder zich gebaseerd op het oordeel van de ingeschakelde arbeidsdeskundige Bezwaar en Beroep (arbeidsdeskundige B&B), [naam]. Naar aanleiding van het arbeidskundig onderzoek door [arbeidsdeskundige] heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het de taak van de werkgever is om de afwezigheid van mogelijkheden tot herplaatsing uitvoerig te motiveren, waarbij in de afweging naast aspecten als belasting, belastbaarheid, opleiding(svermogen) en omvang van de onderneming, onder meer aspecten betrokken moeten worden als diversiteit in functies en (deel-) taken, actuele vacatures, ontwikkeling van het aantal werknemers per functie en het aantal al herplaatste werknemers met een beperking. Verweerder heeft voorts gewezen op de conclusie van de arbeidsdeskundige B&B dat het feit dat het werkaanbod terugliep geen deugdelijke grond vormt, omdat zelfs in een situatie van inkrimping een werkgever actief zal moeten zoeken naar de mogelijkheden om een werknemer met functionele beperkingen toch (gedeeltelijk) aan het werk te houden. Het standpunt van eiseres dat binnen het bedrijf gewoonweg geen structurele en duurzame werkzaamheden tegen loonwaarde aanwezig zijn, kan op basis van de aangeleverde informatie noch worden onderschreven, noch worden weerlegd. De gestelde afwezigheid van mogelijkheden tot herplaatsing in aangepast eigen of ander passend (gemaakt) werk is daarmee onvoldoende zorgvuldig onderbouwd door eiseres, zo stelt verweerder.
Het feit dat eiseres heeft gevaren op de adviezen van de bedrijfsarts en arbeidsdeskundige doet niets af aan de verplichting tot het ontplooien van re-integratieactiviteiten. Eiseres heeft daarnaast geen deskundigenoordeel gevraagd aan verweerder.
In reactie op het standpunt van [belanghebbende] dat wel sprake is van verrichte werkzaamheden waaraan loonwaarde is gekoppeld heeft verweerder betoogd dat er weliswaar ook sprake kan zijn van een bevredigend resultaat indien er geen werkhervatting van structurele aard is, maar wel sprake van de situatie dat de werknemer aan het einde van de verplichte loondoorbetalingsperiode is ingeschakeld in arbeid met een loonwaarde van ten minste 65% van het loon vóór de ziekte. Het moet dan gaan om een werkhervatting van structurele aard. Gelet op de door [belanghebbende] overgelegde loonstroken is echter niet voldaan aan de eis van 65% loonwaarde, aldus verweerder.
3. Eiseres heeft in beroep onder meer het volgende aangevoerd. Er is sprake van strijd met het motiverings- en vertrouwensbeginsel. Tijdens de hoorzitting in bezwaar is door [naam], de arbeidsdeskundige B&B, de indruk gewekt dat wat verweerder betreft het probleem van deze zaak zat in re-integratie in spoor 2 en dat de loonsanctie ongedaan zou worden gemaakt en het bezwaar gegrond zou worden verklaard als eiseres zou aantonen dat re-integratie in spoor 2 was opgestart. Hoewel eiseres een en ander heeft aangetoond, heeft verweerder geen woord gehouden, aldus eiseres.
4. Daarnaast heeft eiseres betoogd dat het standpunt van verweerder, inhoudende dat eiseres onvoldoende concreet heeft onderbouwd dat geen passende functies voorhanden zijn binnen de onderneming van eiseres, onbegrijpelijk is en dat verweerder geen loonsanctie had mogen opleggen op de grondslag dat eiseres onvoldoende heeft onderzocht of zij een passende functie voor [belanghebbende] kon creëren. Hiertoe heeft eiseres het volgende aangevoerd.
4.1. Verweerder heeft ten onrechte een onderscheid gemaakt tussen onderzoek naar passende functies in het algemeen en onderzoek naar de passendheid van de door
[belanghebbende] op de werf verrichte werkzaamheden in het bijzonder. Deze laatste werkzaamheden moeten niet gezien worden als arbeidstherapeutische werkzaamheden, al zijn ze eerder in de procedure wel zo genoemd door eiseres. Deze werkzaamheden hadden tot doel om [belanghebbende] het arbeidsritme te laten behouden en daarmee de kansen op de externe arbeidsmarkt te vergroten. Deze werkzaamheden vonden mede plaats op verzoek van [belanghebbende]. Dit betreffen echter geen structurele werkzaamheden en ze worden gewoonlijk uitgevoerd door een andere werknemer of tijdens vorstverlet. Zij kunnen daarom geen passende arbeid vormen voor [belanghebbende].
4.2. De door eiseres ingeschakelde arbeidsdeskundige van ArboDuo heeft voorts alle binnen de onderneming van eiseres voorkomende functies bezien en in de rapportage van
29 januari 2010 geconcludeerd dat geen van deze functies passend is voor [belanghebbende]. Deze conclusie is onderschreven in het arbeidsdeskundig re-integratieonderzoek door Bruggenkamp van 19 april 2011.
4.3. Verweerder heeft een te strenge maatstaf gehanteerd waar het gaat om het creëren van een passende functie, nu op grond van wet- en/of regelgeving geen verplichting daartoe bestaat. Eiseres is overigens van mening dat zij voldoende heeft gedaan om te bezien of zij een passende functie voor [belanghebbende] zou kunnen creëren, waarbij eiseres wijst op het rapport van ArboDuo van 29 januari 2010, in het bijzonder op paragraaf 7.2 van dit rapport. Niet kan worden voorbij gegaan aan de reorganisatie in 2010 waarbij werkzaamheden opnieuw aan verschillende functies zijn toebedeeld en diverse personeelsleden zijn ontslagen. Eiseres voert tot slot aan dat het niet zo kan zijn dat verweerder van mening is dat eiseres wel aan haar re-integratieverplichtingen zou hebben voldaan als zij pro forma een uitgebreider onderzoek zou hebben verricht waarvan de uitkomst al op voorhand duidelijk zou zijn, namelijk dat er geen passende arbeid (te creëren) is.
5. De rechtbank overweegt in de eerste plaats als volgt. Eiseres heeft aangevoerd dat tijdens de hoorzitting in de bezwaarfase de indruk is gewekt dat verweerder van mening was dat eiseres niet had voldaan aan de re-integratie-inspanning met betrekking tot spoor 2.
Uit de besluitvorming volgt dit evenwel niet, hetgeen door eiseres ter zitting in beroep ook is beaamd. Bovendien heeft verweerder ter zitting verklaard dat eiseres geen verwijt wordt gemaakt ten aanzien van re-integratie in spoor 2 en dat dit ook nooit het geval is geweest. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de eerste beroepsgrond van eiseres, schending van het vertrouwens- dan wel motiveringsbeginsel, niet kan slagen.
6. De rechtbank overweegt ten aanzien van de overige door eiseres aangevoerde beroepsgronden, zoals weergegeven onder overweging 4. tot en met 4.3. van deze uitspraak, het volgende.
7. Bij de beoordeling van het beroep dient de rechtbank enkel rekening te houden met re-integratie-inspanningen die door eiseres zijn verricht tot aan het moment waarop het primaire besluit is genomen, te weten op 31 maart 2011, nu inspanningen die daarna zijn verricht geen invloed meer kunnen hebben op de juistheid van de loonsanctie, maar enkel op de vraag of de loonsanctie beëindigd kan worden omdat het gebrek in de re-integratie-inspanningen hersteld is.
8. Volgens de Beleidsregels beoordelingskader poortwachter (Beleidsregels) en de bijbehorende Bijlage, staat bij de beoordeling het bereikte resultaat voorop. Als een bevredigend resultaat is bereikt, is volgens het beoordelingskader voldaan aan de wettelijke eis dat werkgever en werknemer in redelijkheid konden komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht. Van een bevredigend resultaat is sprake als gekomen is tot een (gedeeltelijke) werkhervatting, die aansluit bij de resterende functionele mogelijkheden van de werknemer. Het is mogelijk dat ondanks daartoe ondernomen inspanningen een dergelijk resultaat niet haalbaar is. Bij de beoordeling door verweerder is in die situatie ook sprake van een bevredigend resultaat wanneer de werknemer tegen het einde van de verplichte periode van loondoorbetaling is ingeschakeld in arbeid met een loonwaarde van tenminste 65% van het loon vóór de ziekte.
8.1. Vaststaat dat er in het onderhavige geval geen sprake is van een bevredigend resultaat. Er is geen sprake van een (gedeeltelijke) werkhervatting en aan de hand van de door [belanghebbende] in het geding gebrachte loonstroken volgt dat ook geen sprake is van inschakeling in arbeid met een loonwaarde van 65% van het loon vóór de ziekte.
8.2. Dit brengt mee dat vervolgens, zoals weergegeven in de Beleidsregels, bij de beoordeling zal worden ingezoomd op datgene wat door de werkgever en werknemer daadwerkelijk is ondernomen. Indien er geen bevredigend re-integratieresultaat bereikt is, maar verweerder de inspanningen van de werkgever op basis van het beoordelingskader als zodanig voldoende acht, wordt geen loonsanctie opgelegd. Dat is evenmin het geval als verweerder de re-integratie-inspanningen weliswaar onvoldoende acht, maar tot het oordeel komt dat de werkgever daarvoor een deugdelijke grond heeft. Van werkgever en werknemer worden geen re-integratie-inspanningen meer verlangd wanneer de werknemer geen mogelijkheden meer heeft tot het verrichten van arbeid in het eigen bedrijf noch bij een andere werkgever.
8.3. Op grond van de Beleidsregels geldt dat terugkeer in de eigen functie voorop staat. In deze zaak zijn partijen het erover eens dat het eigen werk van [belanghebbende] niet meer als passend kan worden beschouwd, gelet op zijn beperkingen en de belasting die het werk met zich brengt. Vervolgens ligt het in de eerste plaats op de weg van de werkgever om aan
[belanghebbende] passende arbeid aan te bieden (binnen het eigen bedrijf). De werkgever moet actief zoeken en bemiddelen naar passend werk binnen het eigen bedrijf. Wanneer een werknemer zelf voorstellen doet voor ander passend werk binnen het bedrijf, dient daar positief op gereageerd te worden. De werkgever kan dit enkel afwijzen indien hij dit voldoende motiveert. Zelfs in een situatie van inkrimping zal de werkgever actief moeten zoeken naar de mogelijkheden om een werknemer met functionele beperkingen gedeeltelijk aan het werk te houden, zo is bepaald in de Beleidsregels.
9. ArboDuo, ingeschakeld door eiseres, heeft op 29 januari 2010 een arbeidsdeskundige rapportage uitgebracht waarin wordt geconcludeerd dat [belanghebbende] niet kan worden gere-integreerd naar andere bestaande functies binnen het bedrijf van eiseres. Daarbij is onder meer vermeld dat de functie van magazijnmedewerker is besproken maar dat deze niet voldoet aan de (belastbaarheids)voorwaarden, dat die functie wordt ingevuld met monteurswerk (onderhoud) en beheerderactiviteiten, dat de functie grotendeels belastend is vanwege repeterende handelingen, zwaar tillen en dragen en er bovendien geen formatieplaats is. Vanaf medio mei 2010 heeft [belanghebbende] echter gedurende een periode van ongeveer 11 maanden aangepaste werkzaamheden verricht op de werf voor gemiddeld genomen ongeveer 20 uren per week. De rechtbank acht in het licht van het voorgaande het volgende van belang.
10. Eiseres heeft met verwijzing naar de rapportage van ArboDuo al in een vroegtijdig stadium, eind januari 2010, geconcludeerd dat aangepaste arbeid voor
[belanghebbende] onmogelijk was. Deze conclusie lijkt in tegenspraak te zijn met het feit dat [belanghebbende] enkele maanden later is begonnen met het uitvoeren van aangepaste werkzaamheden gedurende een lange periode voor een behoorlijk aantal uren per week, welke werkzaamheden kennelijk ook voorhanden waren, ondanks de inkrimping van de onderneming van eiseres. Uit dit enkele feit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat
[belanghebbende] kennelijk in staat was om aangepaste werkzaamheden uit te voeren terwijl dit door ArboDuo onmogelijk was geacht. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de motivering die eiseres heeft gegeven voor haar betoog dat de werkzaamheden op de werf niet op structurele basis door [belanghebbende] uitgevoerd konden worden, niet toereikend is, nu dit klaarblijkelijk feitelijk wel gebeurde.
11. Uit hetgeen eiseres in bezwaar en beroep en ter zitting in beroep expliciet kenbaar is gemaakt blijkt dat voor eiseres een belangrijk argument voor haar betoog is gelegen in een financieel aspect. Dit bestaat eruit dat de werkzaamheden op de werf als expansie worden gebruikt voor periodes van vorst, waarin werknemers niet ingezet kunnen worden op de bouw, terwijl dan voor eiseres wel een loondoorbetalingsverplichting geldt ten aanzien van deze werknemers. Eiseres heeft er belang bij deze mensen andere dan de gebruikelijke (bouw)werkzaamheden te laten uitvoeren omdat zij anders naar huis moeten worden gestuurd terwijl hun loon moet worden doorbetaald. Daarnaast is eerst ter zitting aangevoerd dat er voor de werkzaamheden op de werf één fte voor een vaste kracht beschikbaar is. Voor deze functie geldt echter dat hierop een fors hogere loonschaal van toepassing is dan de schaal waar [belanghebbende] als timmerman in functioneerde. Dit heeft te maken met het feit dat in die functie ook administratieve taken worden uitgevoerd en veiligheidsaspecten moeten worden beoordeeld. Wat deze aspecten betreft is de functie voor [belanghebbende] niet passend, aldus eiseres.
12. De rechtbank acht deze door eiseres ter zitting meer expliciet naar voren gebrachte redenering en onderliggende argumenten op zichzelf begrijpelijk. De rechtbank merkt daarbij echter wel op dat eiseres op geen enkel moment in de procedure concreet heeft onderbouwd, bijvoorbeeld aan de hand van berekeningen, wat de financiële gevolgen voor de onderneming zouden zijn indien [belanghebbende] de werkzaamheden op de werf uit zou (blijven) voeren. Eiseres heeft zodoende ook niet inzichtelijk gemaakt of deze gevolgen mogelijk een deugdelijke grond vormen om niet aan de re-integratie-inspanningen te voldoen. Hetzelfde geldt met betrekking tot de stelling dat de werkzaamheden normaliter worden uitgevoerd door een vaste kracht die, zo begrijpt de rechtbank, hoger gekwalificeerd is dan [belanghebbende] en dat de taken gelet daarop niet passend zouden zijn voor [belanghebbende]. Uitgaande van deze stelling blijft overeind dat [belanghebbende] gedurende 11 maanden, kennelijk naast deze vaste kracht, een deel van de taken heeft kunnen uitvoeren waarbij klaarblijkelijk administratieve en veiligheidsaspecten geen rol hebben gespeeld, zodat deze werkzaamheden ook passend waren voor [belanghebbende].
In aansluiting hierop merkt de rechtbank het volgende op. Eiseres heeft aangegeven verweerder uitgenodigd te hebben voor een bezoek aan het bedrijf van eiseres, met de intentie om verweerder duidelijk te maken waarom er geen mogelijkheden voor passende arbeid waren voor [belanghebbende]. Eiseres betreurt dat verweerder niet op deze uitnodiging is ingegaan omdat daarmee wellicht de onderhavige procedure voorkomen had kunnen worden. Aan eiseres kan in dit kader echter worden tegengeworpen dat het voorkomen van deze procedure wellicht ook mogelijk was geweest indien eiseres de gestelde onmogelijkheid van passende arbeid meer inzichtelijk had gemaakt en concreter had onderbouwd.
13. Gelet op het voorgaande kunnen de door eiseres aangevoerde beroepsgronden zoals weergegeven onder overweging 4. tot en met 4.3. van deze uitspraak niet slagen.
14. De rechtbank is op grond van al hetgeen hiervoor is overwogen van oordeel dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat eiseres zonder deugdelijke grond onvoldoende re integratie inspanningen heeft verricht en verweerder terecht een loonsanctie aan eiseres heeft opgelegd. Het beroep is ongegrond.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.M. Schelfhout (voorzitter), mr. P.J. Voncken en
mr. A.W.P. Letschert, leden, in aanwezigheid van mr. G.L.M. Verstegen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 juni 2012.
w.g. mr. G.L.M. Verstegen,
griffier w.g. mr. T.M. Schelfhout,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op: 26 juni 2012.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.