RECHTBANK ROERMOND
Sector strafrecht
Parketnummer : 04/860149-12, 04/801276-11 (TUL), 04/856475-10 (TUL)
Datum uitspraak : 3 juli 2012
Vonnis van de rechtbank Roermond, meervoudige kamer voor strafzaken,
[verdachte],
geboren te [geboortedatum en plaats],
wonende te [adres en woonplaats]
thans gedetineerd
1. Het onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 19 juni 2012.
De verdachte staat terecht ter zake dat:
1.
hij op of omstreeks 13 maart 2012 te Tegelen, in elk geval in de gemeente Venlo, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een winkel, gelegen aan de [adres], heeft weggenomen een hoeveelheid sieraden, waaronder een aantal ringen, kettingen en kettinghangers, en een kassa met daarin onder meer een hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de
weg te nemen goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
(zaak 1)
(artikel 311 Wetboek van Strafrecht);
2.
hij op of omstreeks 13 maart 2012 in de gemeente(n) Roermond en/of Elmpt (Bondsrepubliek Duitsland) en/of Beesel en/of Venlo, in elk geval in Nederland en/of in de Bondsrepubliek Duitsland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [verbalisant 1], agent van politie, en/of [verbalisant 2], brigadier van politie, van het leven te beroven, met dat opzet met een door hem, verdachte, bestuurde personenauto met zeer hoge snelheid op de N280 en/of de BAB52 en/of de A73 heeft gereden en vervolgens meermalen. althans eenmaal - terwijl links naast dan wel links kort achter hem een motorrijtuig (politieauto met in werking zijnde optische- en geluidsignalen) waarin genoemde [verbalisant 1] en [verbalisant 2] gezeten waren, reed - de door hem, verdachte, bestuurde personenauto naar links heeft gestuurd in de richting van voornoemde politieauto, althans heeft getracht voornoemde politieauto van de weg te rijden, althans te drukken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(zaak 2)
(artikel 287 juncto 45 Wetboek van Strafrecht);
althans indien terzake het vorenstaande onder 2 geen veroordeling zou volgen:
hij op of omstreeks 13 maart 2012 in de gemeente(n) Roermond en/of Elmpt (Bondsrepubliek Duitsland) en/of Beesel en/of Venlo, in elk geval in Nederland en/of de Bondsrepubliek Duitsland, [verbalisant 1], agent van politie, en/of [verbalisant 2], brigadier van politie, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend met een door hem, verdachte, bestuurde personenauto met zeer hoge snelheid op de N280 en/of de BAB52 en/of de A73 heeft gereden en vervolgens meermalen. althans eenmaal - terwijl links naast
dan wel links kort achter hem een motorrijtuig (politieauto met in werking zijnde optische- en geluidsignalen) waarin genoemde [verbalisant 1] en [verbalisant 2] gezeten waren, reed - de door hem, verdachte, bestuurde personenauto naar links heeft gestuurd in de richting van voornoemde politieauto, althans heeft getracht voornoemde politieauto van de weg te rijden, althans te drukken;
(artikel 285 Wetboek van Strafrecht);
3.
hij in of omstreeks de nacht van 7 op 8 maart 2012 in de gemeente Venlo tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een personenauto, merk Nissan Micra, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
(zaak 3)
(artikel 311 Wetboek van Strafrecht);
althans indien terzake het vorenstaande onder 3 geen veroordeling zou volgen:
hij in of omstreeks de periode van 7 tot en met 13 maart 2012 in de gemeente Venlo, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een personenauto, merk Nissan Micra, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving en/of het voorhanden krijgen van die personenauto wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
(artikel 416 juncto 417bis Wetboek van Strafrecht);
4.
hij op of omstreeks 17 november 2011 te Tegelen, in elk geval in de gemeente Venlo, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit [café], gelegen aan de [adres], heeft weggenomen een aantal pakjes sigaretten en een fooienpot, inhoudende een hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben
verschaft en/of de weg te nemen goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
(zaak 5)
(artikel 311 Wetboek van Strafrecht);
5.
hij in of omstreeks de nacht van 8 op 9 maart 2012 te Maasbree, in elk geval in de gemeente Peel en Maas, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit het clubgebouw van [tennisclub], gelegen aan de [adres] weg te nemen wat van zijn/hun gading was, geheel of ten dele toebehorende aan [tennisclub], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en zich daarbij de toegang tot dat clubgebouw te verschaffen en/of die weg te nemen goederen onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen met dat
oogmerk een ruit van de toegangsdeur hebben/heeft vernield en via de aldus ontstane opening in dat clubgebouw naar binnen is gegaan, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(zaak 8)
(artikel 311 juncto 45 Wetboek van Strafrecht);
6.
hij op of omstreeks 13 maart 2012 te Tegelen, in elk geval in de gemeente Venlo, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, gekentekend [kenteken]) heeft gereden op de weg de A73, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde;
de in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
(zaak 9)
(artikel 107 Wegenverkeerswet 1994).
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.
3. De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
4. De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
5. De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Ten aanzien van het onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde is door de verdediging bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard voor de in Duitsland gepleegde feiten. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat verdachte alleen de Marokkaanse nationaliteit bezit en dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht heeft ten aanzien van personen met de Marokkaanse nationaliteit die strafbare feiten plegen in Duitsland.
De officier van justitie stelt dat sprake is van één feitencomplex, in die zin dat er gesproken zou kunnen worden van een voortgezette handeling. Bovendien zal de Duitse justitie niet overgaan tot vervolging van de in Duitsland gepleegde strafbare feiten. Het openbaar ministerie dient ontvankelijk te worden verklaard.
De rechtbank overweegt als volgt.
Verdachte heeft uitsluitend de Marokkaanse nationaliteit en wordt (onder andere) verdacht van het plegen van strafbare feiten in Duitsland. Nu niet blijkt van overname van strafvervolging in de zin van artikel 4a van het Wetboek van Strafrecht, heeft Nederland geen rechtsmacht en had de officier van justitie niet tot strafvervolging mogen overgaan. De rechtbank zal de officier van justitie derhalve niet-ontvankelijk verklaren ten aanzien van de feiten onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegd, voor zover die hebben plaatsgevonden in Duitsland.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn overigens geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen.
6. Schorsing der vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
7.1. Standpunten van de officier van justitie en de verdediging
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 19 juni 2012 gevorderd dat de verdachte ten aanzien van het onder 3 primair ten laste gelegde zal worden vrijgesproken en dat het onder 1, 2 primair, 3 subsidiair, 4, 5 en 6 ten laste gelegde zal worden bewezen verklaard.
De officier van justitie heeft daartoe – samengevat en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van feit 1 is de officier van justitie van oordeel dat verdachte en zijn medeverdachten verantwoordelijk zijn voor de inbraak bij [slachtoffer 1]. De stelling van de verdediging dat een alternatief scenario denkbaar zou zijn acht de officier van justitie ongeloofwaardig.
Ten aanzien van feit 2 primair is de officier van justitie van oordeel dat verdachte, door zijn rijgedrag, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de verbalisanten als gevolg van zijn rijgedrag zouden komen te overlijden. Dat dit delict niet is voltooid is enkel te danken aan de verbalisant die het gaspedaal van de politieauto telkens op tijd heeft losgelaten.
Ten aanzien van feit 3 is de officier van justitie van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte (al dan niet samen met anderen) de Nissan Micra heeft gestolen. De heling kan wel wettig en overtuigend bewezen worden verklaard, daar de auto niet van verdachte was en verdachte als bestuurder met zijn mededaders in de auto heeft gereden en ze de auto hebben gebruikt om strafbare feiten te plegen. Het feit dat verdachte daarbij niet beschikte over een rijbewijs had voor de medeverdachten een aanwijzing moeten zijn dat de auto aan een ander dan verdachte toebehoorde.
Ten aanzien van feit 4 is de officier van justitie van oordeel dat verdachte (samen met anderen) verantwoordelijk is voor de inbraak bij [café] te Tegelen. Op de plaats delict is een rubberen handschoen aangetroffen met daarop het DNA van verdachte. Verdachte heeft hier geen verklaring voor gegeven en de officier van justitie is van oordeel dat het dan vrijstaat om daaraan zelf conclusies te verbinden. De handschoen is volgens de regels die daarvoor gelden inbeslaggenomen. De stelling van de verdediging dat iemand anders de handschoen heeft aangehad die eerder door verdachte zou zijn gedragen acht de officier van justitie ongeloofwaardig.
Ten aanzien van feit 5 is de officier van justitie van oordeel dat verdachte (samen met anderen) heeft geprobeerd bij het clubgebouw [tennisclub] spullen weg te nemen. Bij het hek op de plaats delict is een ruitenwisser en een voetafdruk achtergebleven. De ruitenwisser past op de Nissan Micra en de aangetroffen schoenafdruk komt overeen met de schoenafdruk van verdachte. De stelling van de verdediging dat de aangetroffen sporen ook van anderen kunnen zijn acht de officier van justitie dan ook niet aannemelijk. Verdachte heeft over dit feit ook geen verklaring afgelegd.
Ten aanzien van feit 6 is de officier van justitie van oordeel dat dit feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard, nu uit het dossier blijkt dat verdachte geen rijbewijs heeft en door de politie is geconstateerd dat hij op 13 maart 2012 in een auto heeft gereden.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld – zoals weergegeven in haar pleitnota – dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken van het onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde. Ten aanzien van feit 6 heeft de verdediging aangegeven dat zij zich voor wat betreft de bewezenverklaring wenst te refereren aan het oordeel van de rechtbank.
De verdediging heeft daartoe – samengevat en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van feit 2 primair heeft de verdediging aangevoerd dat de verhoren van verdachte en zijn medeverdachten, in strijd met de “Aanwijzing auditief en audiovisueel registreren van verhoren van aangevers, getuigen en verdachten”, niet auditief geregistreerd zijn en derhalve uitgesloten dienen te worden van het bewijs.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 maart 2012, pagina 293 en verder, met de daarbij behorende foto’s, dient eveneens te worden uitgesloten van het bewijs. De foto’s zijn gemaakt in strijd met artikel 61a van het Wetboek van Strafvordering en het “Besluit toepassing maatregelen in het belang van het onderzoek”. Er liep geen strafvorderlijk onderzoek, er was geen bevel tot het maken van foto’s en verdachte heeft ook geen toestemming daarvoor gegeven.
Ten aanzien van de ten laste gelegde feiten
Ten aanzien van feit 1 heeft de verdediging aangevoerd dat er onvoldoende wettig bewijs is waaruit blijkt van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en zijn mede-verdachten. Daarnaast is er geen enkel wettig bewijs dat verdachte bij de juwelierszaak binnen is geweest en dat hij opzet had op de diefstal. Volgens de verdediging is het mogelijk dat verdachte pas na de diefstal bij de juwelier in de Nissan Micra is gestapt.
Ten aanzien van feit 2 primair is de verdediging van mening dat er geen sprake is van een aanmerkelijke kans dat er een ongeluk zou kunnen plaatsvinden dat de dood tot gevolg zou kunnen hebben. Daarnaast acht de verdediging het Porsche-arrest (ZD0139) van belang. Verdachte zou door zijn handelswijze zelf ook aanmerkelijk levensgevaar hebben gelopen en er zijn geen aanwijzingen die erop duiden dat verdachte zichzelf van het leven wilde beroven, dan wel die kans bewust zou hebben aanvaard.
Ten aanzien van feit 2 subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat het naar links sturen van de auto tijdens de achtervolging geen handeling is die gekwalificeerd kan worden als een bedreiging tegen het leven gericht of met zware mishandeling. De handelingen van verdachte waren erop gericht het de politieauto onmogelijk te maken om in te halen teneinde te ontsnappen aan de politie. De bedreiging was niet van dien aard en niet gedaan onder zulke omstandigheden dat er een redelijke vrees kon ontstaan dat de verbalisanten het leven zouden kunnen verliezen dan wel dat er zware mishandeling zou volgen.
Ten aanzien van feit 3 is de verdediging van mening dat er geen enkel wettig bewijsmiddel is dat erop duidt dat verdachte de Nissan Micra zou hebben gestolen of dat hij er weet van moet hebben gehad dat de auto van diefstal afkomstig was. Uit het dossier blijkt niet dat aan de auto te zien was dat deze gestolen was; de auto kon gestart worden met een sleutel en er zijn nergens braaksporen aangetroffen.
Ten aanzien van feit 4 heeft de verdediging aangevoerd dat primair onvoldoende vaststaat dat het stukje rubberen handschoen met daarop het DNA van verdachte afkomstig is en in beslag is genomen in het [café]. Het proces-verbaal van het aantreffen en het veiligstellen van het stukje handschoen is niet in het dossier aanwezig en ook bevat het dossier geen foto’s daarvan. Daarom kan niet worden vastgesteld waar en op welke wijze het stukje handschoen is veiliggesteld. Er is geen gesloten keten van bewijsvoering. Subsidiair is de verdediging van mening dat het DNA-spoor op het stukje handschoen geen daderspoor is. Het toont niet aan dat verdachte de dader is. Ten eerste omdat niet blijkt of het DNA op de buitenkant of op de binnenkant van de handschoen is aangetroffen. Ten tweede kan de latex handschoen op een eerder moment door verdachte zijn gedragen waardoor zijn DNA erop is achtergebleven. Meer subsidiair verzoekt de verdediging een deskundige te horen over de mogelijkheden om DNA achter te laten in of op een stukje rubberen handschoen als deze door meerdere personen wordt gedragen.
Ten aanzien van feit 5 is de verdediging van mening dat er geen sprake is van een begin van uitvoering die noodzakelijk is om te kunnen spreken van een poging tot diefstal. Ook kan uit de bewijsmiddelen niet volgen dat twee of meer personen bewust en nauw hebben samengewerkt. Uit geen enkel bewijsmiddel blijkt bovendien dat er sprake was van opzet of een oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening. Indien de rechtbank van oordeel is dat er voldoende wettige bewijsmiddelen zijn, dient verdachte alsnog te worden vrijgesproken, nu uit de wettige bewijsmiddelen niet met overtuiging blijkt van de betrokkenheid van verdachte. Tussen 10.30 uur en 12.00 uur is er geen toezicht geweest op de sporen die zijn aangetroffen. Hieruit volgt dat de sporen ook van anderen afkomstig kunnen zijn. Ook kan niet worden vastgesteld hoe de sporen zijn aangetroffen en veiliggesteld waardoor er geen sprake is van een gesloten keten van bewijsvoering. De deskundige heeft geconcludeerd dat de aangetroffen schoensporen ‘waarschijnlijk’ van verdachte zijn. De verdediging heeft aangevoerd dat zij nogal wat verschillen tussen de foto van de schoenafdruk op de plaats delict en de foto van de schoenzool van verdachte heeft geconstateerd.
7.2. Vrijspraakoverwegingen van de rechtbank
De rechtbank acht, met de officier van justitie en de verdediging, het onder 3 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen en zal de verdachte hiervan vrijspreken.
7.3. Bewijsmiddelen en overwegingen van de rechtbank
Ten aanzien van bewijsuitsluiting
Met betrekking tot de door de raadsvrouw gevoerde verweren tot bewijsuitsluiting stelt de rechtbank vast dat de verhoren van verdachte en zijn medeverdachten niet auditief zijn geregistreerd. Gelet op de “Aanwijzing auditief en audiovisueel registreren van verhoren van aangevers, getuigen en verdachten”, hadden deze verhoren wel auditief geregistreerd moeten worden, nu de verdenking een misdrijf met een strafbedreiging van twaalf jaar of meer betrof. Het openbaar ministerie heeft in strijd met deze Aanwijzing gehandeld. De rechtbank is van oordeel dat hierdoor sprake is van een onherstelbaar vormverzuim. De rechtbank zal hier echter geen verdere consequenties aan verbinden ex artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering doch volstaan met de enkele constatering. Daarenboven zal de rechtbank in haar bewijsvoering de verklaringen van verdachte en medeverdachten niet bezigen voor het bewijs.
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat, voor het naar aanleiding van een overlast melding nemen van foto's van de daar aanwezigen/betrokkenen, geen bevoegdheid op grond van het Wetboek van Strafvordering bestaat. Uit het dossier blijkt niet dat er op dat moment al sprake was van enige verdenking jegens verdachte, terwijl er voorts al helemaal geen sprake was van een voor onderzoek opgehouden verdachte zoals bedoeld in artikel 61a van het Wetboek van Strafvordering.
Uit het proces-verbaal bevindingen blijkt niet dat er toestemming is gevraagd aan en verkregen is van verdachte voor het nemen van een foto. Gesteld noch gebleken is dat verdachte vragen heeft gesteld met betrekking tot het nemen van foto's door de politie dan wel uitdrukkelijk geen toestemming heeft verleend voor het nemen van de foto. Integendeel, uit de genomen foto blijkt eerder dat verdachte normaal voor de foto heeft geposeerd. Uit voorstaande volgt dat er geen sprake was van toepassing van een dwangmiddel zodat er ook geen sprake was van onrechtmatig politieoptreden. Van enige aanleiding om tot bewijsuitsluiting van het proces-verbaal bevindingen en de zich in het dossier bevindende foto’s over te gaan is dan ook niet gebleken. Het daartoe strekkende verweer van de verdediging wordt dan ook verworpen.
Ten aanzien van de ten laste gelegde feiten
De overtuiging van de rechtbank dat de verdachte het onder 1, 2 primair, 3 subsidiair, 4, 5 en 6 ten laste gelegde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen. De hieronder vermelde bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
(Samenvatting van de) bewijsmiddelen en oordeel van de rechtbank
Het bewijs ten aanzien van de feiten 1 tot en met 3, 5 en 6
Het strafdossier bevat de aangifte van [slachtoffer 1] , waarin hij onder meer verklaart: “Ik ben namens benadeelde gerechtigd tot het doen van aangifte. Ik ben de eigenaar van [slachtoffer 1], gelegen aan de [adres]. Op 13 maart 2012 omstreeks 03.18 uur lag ik in mijn bed. Ik woon boven de winkel [slachtoffer 1]. Ik werd gewekt door een flinke harde knal in de straat en meteen hierna hoorde ik nog twee harde knallen. Ik heb mijn raam geopend en zag buiten twee personen met beiden een capuchon op hun hoofd staan. Ik zag verder een kleine roodkleurige auto in de straat staan. Beneden aangekomen zag ik dat de personen weg waren. Ik zag dat de ruiten van de vitrines vernield waren en dat de complete ruit van de deur van de winkel uit de deur lag. Verder zag ik dat de kassa op de toonbank was weggenomen. In de kassa lag een geldbedrag van ongeveer tweehonderd euro. Er zijn onder andere ringen, kettingen en kettinghangers weggenomen.”
[getuige 1] , wonende aan de [adres], verklaart onder meer: “Op 13 maart 2012 hoorde ik omstreeks 03.15 uur mijn hond blaffen. Ik werd hier wakker van. Direct daarop volgend hoorde ik een aantal harde slagen en vervolgens een luid alarm afgaan. Ik heb toen direct via mijn slaapkamerraam naar buiten gekeken. Ik zag een kleine rode auto in de [adres] staan. Ik zag vervolgens, ik meen drie mannen, de juwelier tegenover mijn woning binnen gaan. Ik zag deze mannen tweemaal naar binnen gaan en weer naar buiten komen. Vervolgens zag ik deze drie mannen in de rode auto stappen en wegrijden. Ik zag het volgende kenteken: [kenteken].”
[getuige 2] , wonende aan de [adres], verklaart onder meer: “Ik lag op 13 maart 2012 omstreeks 03.00 uur te slapen. Ik werd wakker van een hard geluid. Ik stond meteen op en opende het raam. Ik zag een persoon staan voor de juwelier. Ik zag dat deze persoon met iets aan het slaan was tegen de deur van de juwelier. Ik zag dat er scherven van de ruit afvlogen. Vervolgens zag ik een kleine rode auto op straat staan. Ik zag dat er een persoon achter het stuur zat. Ik zag dat de persoon welke tegen de ruit stond nu ineens binnen stond bij de juwelier. Ik hoorde toen flink glasgerinkel. Ik zag deze persoon en een andere persoon bij de juwelier naar buiten komen. Ik zag dat zij iets aan het dragen waren met hun handen.”
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] relateren op 13 maart 2012 onder meer: “Op dinsdag 13 maart 2012 omstreeks 03.15 uur, bevonden wij ons in het politiebureau te Roermond en hoorden wij via de portofoon een bericht van de regionale meldkamer: “Zojuist heeft een inbraak plaatsgevonden in de zaak van juwelier genaamd
[slachtoffer 1] te Tegelen. Hierbij was er door een getuige gezien dat er minimaal twee personen in de zaak waren geweest en dat er een ruit en voordeur geforceerd was en alarm af ging. De personen zijn weggereden in een rode Nissan Micra met het Nederlandse kenteken: [kenteken]. Deze auto stond als gestolen gesignaleerd." Wij begaven ons terstond naar de Rijksweg N280 met de kruising van de toe- en afritten van de A73 te Roermond. Aldaar hebben wij statische post gevat op het kruispunt van de autosnelweg A73, en de N280 te Roermond. Hierbij hadden wij zicht op de toe en afrit Roermond-Noord. Omstreeks 03.25 uur zagen wij dat een kleine personenauto over de A73, komende uit de richting van Venlo, in onze richting reed. Toen deze auto de kruising naderde zagen wij dat het een rode personenauto van het merk Nissan en type Micra betrof met het Nederlandse kenteken: [kenteken]. Het betrof de auto die zojuist in Tegelen gezien was bij de inbraak bij de juwelier. Wij zagen dat er vier personen in de Nissan zaten. Wij zagen dat de Nissan vanaf de afrit A73 linksaf de N280 opreed en zijn weg daarover vervolgde in de richting van de Duitse grens. Wij reden deze Nissan achterna. Er ontstond een achtervolging. Vervolgens heb ik, [verbalisant 1], de transparant op het dak van de politieauto geactiveerd en werd een stopteken aan de bestuurder van die Nissan gegeven. De transparant vertoonde afwisselend de woorden "stop" en "politie". Wij zagen dat de bestuurder van de Nissan geen gevolg gaf aan het stopteken. Wij zagen dat hij de snelheid van de Nissan begon te verhogen tot circa 120 kilometer per uur terwijl de maximum toegestane snelheid aldaar 80 kilometer per uur bedraagt. Vervolgens heb ik, [verbalisant 1], de optische en geluidssignalen van ons politievoertuig geactiveerd. Wij zagen dat de personenauto zijn snelheid begon te verhogen tot circa 150 kilometer per uur. De onderlinge afstand tussen ons en de Nissan bedroeg ongeveer 20 meter. Omdat de bestuurder geen gevolg bleef geven aan het stopteken probeerde ik, [verbalisant 2], links naast die Nissan te komen. Ik begon de Nissan daarom in te halen. Wij zagen dat de bestuurder van die Nissan naar het midden van beide rijstroken ging rijden en de inhaalpoging probeerde te voorkomen. Toen wij nagenoeg links op dezelfde hoogte kwamen van de Nissan kon ik, [verbalisant 1], de bestuurder goed zien. Ik keek hem aan en zag dat de bestuurder ook in mijn richting keek. Ik keek hem in zijn gelaat. Hierdoor herkende ik later de [verdachte] onmiskenbaar terug als de bestuurder van de Nissan. Wij zagen dat de bestuurder een donkerkleurige baseballpet droeg. Wij zagen dat de bestuurder verder naar links stuurde. Om een aanrijding met die Nissan te voorkomen remde ik, [verbalisant 2], af en stuurde ik de politieauto recht achter de Nissan. Wij bleven verder rijden over de N280 in de richting van de grensovergang met Duitsland. Wij reden over de Bundesautobahn BAB52 vanuit Roermond richting Elmpt/Mönchengladbach. De bestuurder van de Nissan reed over de afslag Niederkruchten en korte tijd later weer op de BAB52 in de richting van Roermond. Wij bleven in de richting van Nederland Roermond rijden. Korte tijd later passeerden wij de afslag Elmpt en kort daarna de grensovergang met Nederland/Maalbroek. Wij bleven de Nissan volgen in de richting van de kruising N280/toe- afrit A73. De Nissan reed de toerit van de A73 op in de richting van Venlo. Hierop bleven wij de Nissan achtervolgen over de A73 te Roermond in de richting van Venlo. Ik, [verbalisant 2], probeerde op de A73 op het rijbaanvak Swalmen en Belfeld diverse keren de Nissan links voorbij te rijden. Steeds weer probeerde de bestuurder van de Nissan dit te voorkomen door eveneens naar links te sturen en de doorgang de belemmeren. Steeds weer moest ik uitwijken en snelheid minderen. Aangekomen bij de afslag Belfeld reed de Nissan de afslag op en vervolgens richting de bebouwde kom van Tegelen. Inmiddels waren diverse andere politieauto’s ons voorbij gereden en werd de achtervolging voortgezet over de [straat]. Hierna reden wij de [straat] in. Wij zagen twee politieauto’s voor ons op de weg stilstaan. Voor deze politieauto’s stond de Nissan stil. Wij zagen alle inzittenden uit de auto komen en wegrennen.”
Verbalisant [verbalisant 2] relateert in het aanvullend proces-verbaal van bevindingen onder meer: “Soortgelijke manoeuvres maakte de bestuurder van de Nissan op de A73 op het wegvlak tussen Swalmen en Belfeld. Op dit gedeelte van de A73 probeerde ik tot twee keer toe de Nissan aan de linkerzijde voorbij te rijden. Beide keren reed ik met een snelheid van ongeveer 140 kilometer per uur achter deze Nissan. Beide keren verijdelde de bestuurder van die Nissan mijn inhaalpogingen door opzettelijk naar links te sturen in mijn richting op de momenten dat ik deze Nissan tot op korte afstand was genaderd. De onderlinge afstand tussen het door mij bestuurde dienstvoertuig en die Nissan bedroeg op die momenten slechts enkele meters. Door het naar links te sturen van de bestuurder van de Nissan werd de vrije doorgang op de linker weghelft te smal en moest ik de inhaal-manoeuvre staken. Door af te remmen kon ik beide keren voorkomen dat er een aanrijding ontstond tussen het dienstvoertuig en die Nissan. Indien ik dat niet gedaan zou hebben, was een aanrijding tussen beide voertuigen het gevolg geweest. Gelet op de snelheden waarmee op die momenten gereden werd, ongeveer 140 kilometer per uur, bracht die bestuurder mij en mijn collega [verbalisant 1], die naast mij zat, in ernstig gevaar.”
Verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] relateren op 13 maart 2012 onder meer: “Op dinsdag 13 maart 2012, omstreeks 02:39 uur, waren wij, verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4], belast met de noodhulp binnen het district Venlo. Op enig moment hoorden wij portofonisch dat collega's uit Roermond achter genoemde personenauto reden over de N280 in de richting van Duitsland. Hierop zijn wij ook in deze richting gereden. Op verzoek van de Meldkamer Limburg-Noord hebben wij post gevat bij de afslag Elmpt te Duitsland, in de richting van Roermond. Vervolgens hoorden wij portofonisch dat de rode auto in onze richting gereden kwam. Na enkele minuten zagen wij dat de rode auto met vier inzittenden ons passeerde. Op dat moment werd de rode auto gevolgd door een Duits politievoertuig en een Nederlands politievoertuig. Hierop hebben wij de achtervolging ingezet in de richting van de A73. Tijdens de achtervolging probeerden de collega’s van Roermond de rode auto links in te halen. Op dat moment zagen wij dat de collega’s met hun voertuig links naast de rode auto reden om de auto in te halen. Vervolgens zagen wij dat de bestuurder van de rode auto zijn voertuig naar links stuurde en kennelijk de auto van Roermond van de weg af probeerde te drukken. Wij zagen dat dit tot driemaal toe gebeurde. Doordat de collega’s telkens naar links uitweken, is er geen aanrijding ontstaan. Wij zagen dat de rode auto de afslag naar Belfeld nam. De achtervolging werd voortgezet in de richting van Tegelen. Wij zagen dat de rode auto de afslag [straat] te Tegelen insloeg. De auto sloeg de [straat] te Tegelen in en minderde vaart. Hierna zagen wij dat de collega’s van Roermond een aanrijding kregen met de rode auto, welke vervolgens naar voren schoot en tegen een hekwerk tot stilstand kwam. Vervolgens zagen we dat de vier inzittenden van de auto uit probeerden te stappen. Ik, verbalisant [verbalisant 4], ben achter de bestuurder en de inzittende aangerend. Ik zag dat de bestuurder ontkwam door de trap omhoog te rennen. Ik ben naar de inzittende, de later te noemen [medeverdachte 1], gerend. In het cellencomplex te Venlo werd de later te noemen [verdachte] ingesloten. Ik, verbalisant [verbalisant 4], herkende [verdachte] met 100% zekerheid terug als zijnde de bestuurder van de rode auto.”
Verbalisant [verbalisant 6] relateert in de kennisgeving van inbeslagneming met het registratienummer 2012024292-43 onder meer: “Goederen uit auto gekentekend [kenteken]:
? 6 schakelarmbanden, waarvan 1 bronskleurige en 5 zilverkleurige en 1 armband met steentjes blauw en roze;
? 1 paar oorbellen zilverkleurig met aan iedere oorbel 2 blauwe en 2 roze kleurige bolletjes en 2 zilverkleurige blaadjes;
? 4 hangers met zwart koord, 1x hanger goud, zilver met wit pareltje, 1x goudkleurig met witkleurige steen, 1x goudkleurige hanger;
? 7 kettingen waarvan 1 met zilverkleurige steentjes, 3 schakelkettingen, 1 goudkleurige met hanger, 1 zilverkleurige met gouden hanger en 1 zilver gevlochten;
? 10 objecten waaraan kettingen kunnen worden getoond;
? 2 lege doosjes voor ringen.”
Verbalisant [verbalisant 7] relateert op 20 maart 2012 onder meer: “[slachtoffer 1] verscheen aan het bureau van Politie te Venlo om enkele in beslag genomen goederen te bekijken. De goederen welke door mij aan [slachtoffer 1] werden getoond betroffen:
? 6 schakelarmbanden, waarvan 1 bronskleurige en 5 zilverkleurige en 1 armband met steentjes blauw en roze;
? 1 paar oorbellen zilverkleurig met aan iedere oorbel 2 blauwe en 2 roze kleurige bolletjes en 2 zilverkleurige blaadjes;
? 4 hangers met zwart koord, 1x hanger goud, zilver met wit pareltje, 1x goudkleurig met witkleurige steen, 1x goudkleurige hanger;
? 7 kettingen waarvan 1 met zilverkleurige steentjes, 3 schakelkettingen, 1 goudkleurige met hanger, 1 zilverkleurige met gouden hanger en 1 zilver gevlochten;
? 10 objecten waaraan kettingen kunnen worden getoond;
? 2 lege doosjes voor ringen.
[slachtoffer 1] verklaarde ten overstaan van mij dat de getoonde goederen afkomstig waren uit zijn juwelierszaak en deze waren weggenomen tijdens de inbraak op 13 maart 2012 uit zijn juwelierswinkel. Alle getoonde goederen waren in beslag genomen in de kennisgeving van inbeslagname onder registratienummer 2012024292-43.”
Voorts bevat het strafdossier ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde de aangifte van [slachtoffer 2] , waarin hij ondermeer verklaart: “Ik doe aangifte van diefstal van mijn personenauto, merk Nissan Micra, voorzien van het Nederlandse kenteken [kenteken], kleur rood. Deze auto is een van de zeven auto's die in gebruik zijn voor mijn uitzendbureau genaamd [bedrijfsnaam]
Op woensdag 7 maart 2012, omstreeks 18.30 uur, parkeerde een werknemer van mij, genaamd [naam], voornoemde Nissan vooraan in de [adres]. Alles aan voornoemde Nissan was afgesloten, onbeschadigd en intact. Toen [naam], op donderdag 8 maart 2012, om 06.30 uur de auto wilde pakken zag hij dat deze weggenomen was. De auto stond niet meer op de plek.”
Met betrekking tot het onder 5 ten laste gelegde bevat het dossier voorts de aangifte van [aangever 2], het sporenonderzoek en een vergelijkend schoensporenonderzoek.
[aangever 2] verklaart in zijn aangifte onder meer: “Ik ben namens benadeelde gerechtigd tot het doen van aangifte. Ik wens aangifte te doen van inbraak in ons clubgebouw van [tennisclub], gelegen aan de [adres]. Het feit is gepleegd tussen 8 maart 2012 omstreeks 22.30 uur en 9 maart 2012 omstreeks 10.30 uur. Op de parkeerplaats na is het gehele terrein omheind door middel van een hekwerk. Met behulp van een onbekend voertuig heeft men met geweld het hekwerk vernield. Men heeft zo de toegang verkregen tot het terrein. Men heeft met een onbekend voorwerp de ruit van de toegangsdeur vernield. De ruimte tussen de kantine en de kleedruimte is afgesloten middels een glazen tussendeur, waarvan eveneens een ruit met een onbekend voorwerp is vernield. De gehele kantine en keuken zijn doorzocht.”
Verbalisanten [verbalisant 8] en [verbalisant 9] relateren in het proces-verbaal van sporenonderzoek onder meer: “Het onderzoek vond plaats op 9 maart 2012 en is verricht in en bij het sportcomplex van de tennisclub [tennisclub], gelegen aan de [adres]. Wij zagen dat het draadgaas hekwerk vernield was. Wij troffen op het vernielde draadgaas roodkleurige deeltjes aan, vermoedelijk lak/verf. Verder troffen wij bij het vernielde hekwerk in de bermstrook drie schoensporen (AAET7481NL tot en met AAET7482NL) en een bandspoor (AAET7480NL) aan. Wij hebben deze sporen afgevormd en veiliggesteld. Bij het vernielde draadgaas hekwerk zagen wij een ruitenwisserarm met wisselblad liggen (AAET7494NL), deze hebben wij veiliggesteld.
Op 13 maart werd een inbraak gepleegd bij een juwelierszaak te Tegelen, waarbij gebruik werd gemaakt van een gestolen personenauto, merk Nissan, type Micra, kleur rood, kenteken [kenteken]. Genoemde personenauto werd in beslag genomen. Op 14 maart 2012 heb ik, verbalisant [verbalisant 8], voornoemd voertuig nader onderzocht. Ik zag dat de ruitenwisserarm aan de achterzijde van het voertuig ontbrak. Ik heb het bevestigingspunt gedemonteerd en in beslaggenomen voor vervolgonderzoek (AAET7495NL). Ik zag dat het profiel van de achterbanden overeen kwam met het bij de tennisclub aangetroffen bandspoor (AAET7480NL) voor wat betreft profilering en maatvoering. Ik heb de linker achterband afgevormd (AAET7495NL). Het bandspoor (AAET7480NL) is vermoedelijk afkomstig van de linker achterband (AAET7495NL).
Ik, verbalisant [verbalisant 8], heb de ruitenwisserarm (AAET7494NL) en het bevestigingspunt van de ruitenwisserarm (AAET7495NL) nader onderzocht. Ik zag dat de breukvlakken van beide sporendragers precies in elkaar pasten. Ik zag dat de ruitenwisserarm en het bevestigingspunt oorspronkelijk een geheel gevormd hadden.”
Verbalisant [verbalisant 10] relateert in het proces-verbaal van vergelijkend schoensporenonderzoek onder meer: “Op 14 maart 2012 ontving ik (A) een paar schoenen van het merk Cruyff, waarvan de linkerschoen is gewaarmerkt met SIN AAET7122NL en de rechterschoen met SIN AAET7123NL. Deze schoenen waren in beslag genomen onder [verdachte]. Bij vergelijking van de proefafdruksporen met het bestand van schoensporen bleek mij dat de schoenen (A) gezien overeenkomend profiel en afmetingen, in aanmerking kwamen voor nader vergelijkend onderzoek met betrekking tot het schoenspoor gewaarmerkt met SIN AAET7482NL, aangetroffen tijdens het sporenonderzoek ingesteld naar aanleiding van een inbraak in een tennisclubgebouw gepleegd op 9 maart 2012 op het adres [adres]. Tijdens het vergelijkend onderzoek tussen enerzijds het schoenspoor AAET7482NL en anderzijds de rechterschoen (A) en het hiermee vervaardigde proefspoor is gebleken dat:
? het profiel overeenkomt;
? de afmetingen praktisch overeenkomen;
? drie onregelmatigheden in het schoenspoor qua plaats (globaal) in vorm overeenkomen met drie beschadigingen in de zool van de rechterschoen (A);
? de slijtage aan de rechterschoen (A) ook is waargenomen in het schoenspoor AAET7482NL.
Onverklaarbare verschillen zijn niet waargenomen. Op grond van het vergelijkend schoensporenonderzoek concludeer ik dat het schoenspoor AAET7482NL waarschijnlijk is veroorzaakt met de rechterschoen (A).”
Voorts bevat het strafdossier ten aanzien van het onder 6 ten laste gelegde het proces-verbaal bevindingen van verbalisant [verbalisant 11] , waarin hij onder meer relateert: “Op 13 maart 2012 werd er ingebroken bij [slachtoffer 1] te Tegelen. Naar aanleiding van genoemde inbraak werd door opsporingsambtenaren de achtervolging ingezet op de vluchtende verdachte, welke daarbij gebruik maakte van een gestolen Nissan Micra voorzien van het kenteken [kenteken]. Tijdens het onderzoek bleek dat de bestuurder van de Nissan Micra de [verdachte] betrof. Bij het raadplegen in het systeem van de Rijksdienst voor wegverkeer bleek dat [verdachte] op 13 maart 2012 niet in het bezit was van een geldig rijbewijs.”
Overwegingen van de rechtbank
Op 13 maart 2012 krijgen verbalisanten omstreeks 03.15 uur de melding dat er een inbraak heeft plaatsgevonden bij juwelier [slachtoffer 1] in Tegelen. Aangever [slachtoffer 1] en verschillende getuigen verklaren later dat zij rond dat tijdstip harde knallen en een alarm horen. De toegangsdeur van de juwelierszaak en diverse vitrines blijken te zijn vernield. Zij verklaren ook dat ze een roodkleurige auto in de straat hebben zien staan. Deze auto was voorzien van het kenteken [kenteken]. In die auto zat op dat moment één persoon op de bestuurdersplaats. Gezien werd dat drie mannen bij de juwelier naar binnen gingen. Deze drie mannen stapten later in de roodkleurige auto waarna de auto wegreed. Om 03.25 uur wordt een roodkleurige Nissan Micra, met kenteken [kenteken], gesignaleerd op de A73 ter hoogte van de afrit Roermond-Noord, komende uit de richting van Venlo. In deze auto zaten vier personen. Verdachte wordt later door verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 1] herkend als de bestuurder van de Nissan. De auto is daarna niet meer uit het zicht van de politie geraakt, waarna uiteindelijk verdachte en twee medeverdachten zijn aangehouden
De rechtbank leidt uit vorenstaande af dat verdachte betrokken is geweest bij de inbraak. De korte tijdspanne tussen de inbraak in Tegelen en het moment waarop de vluchtauto op de A73 ter hoogte van de afrit Roermond-Noord is gesignaleerd en gevolgd door de politie, en de daartoe afgelegde rijafstand (km), naast het feit dat verdachte geen andersluidende, enigszins aannemelijke verklaring heeft gegeven voor zijn aanwezigheid als bestuurder in de vluchtauto op dat tijdstip, leiden tot de conclusie van betrokkenheid van verdachte bij de inbraak bij juwelier [slachtoffer 1].
Nu verdachte in de auto heeft gezeten ten tijde van de inbraak, moet hij ook alles met betrekking tot de inbraak hebben meegekregen. De auto stond ten tijde van de inbraak vlakbij de juwelierszaak en de daders hebben veel lawaai geproduceerd bij de inbraak, hetgeen tot forse braakschade heeft geleid. Bovendien is een deel van de buit in de door verdachte bestuurde auto aangetroffen. Op basis hiervan concludeert de rechtbank dat er sprake is van medeplegen in de zin van bewuste, nauwe samenwerking.
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het opzet van verdachte primair gericht was zich te onttrekken aan de aanhouding. De vraag die vervolgens beantwoord dient te worden is of het rijgedrag van verdachte dermate gevaarzettend is geweest dat er een aanmerkelijke kans bestond dat de verbalisanten daardoor zouden komen te overlijden en of verdachte bewust die kans heeft aanvaard.
Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt dat verdachte met een snelheid van 120 tot 140 à 160 kilometer per uur telkens naar links stuurde op het moment dat de politieauto hem trachtte in te halen. [verbalisant 2] geeft aan dat hij telkens een aanrijding heeft weten te voorkomen door (naar links) uit te wijken en snelheid te verminderen. De rechtbank overweegt dat zowel bij een uitwijkmanoeuvre als bij een daadwerkelijke botsing tussen beide voertuigen de kans aanmerkelijk is dat de verbalisant de macht over het stuur verliest, tegen de vangrail botst en/of de politieauto gaat tollen en/of over de kop slaat en/of van de weg raakt. Gelet op de snelheden waarmee gereden wordt en de daardoor hoge energetische krachten die vrijkomen bij een botsing, is de kans dat de inzittenden daarbij het leven laten aanmerkelijk.
De rechtbank is van oordeel dat ieder weldenkend mens, en dus ook verdachte, zich van deze aanmerkelijke kans bewust moet zijn geweest. Dat verdachte deze aanmerkelijke kans heeft aanvaard, blijkt uit zijn rijgedrag, waarbij hij meermalen gevaarzettend naar links heeft gestuurd en daardoor telkens de politieauto dwong uit te wijken en/of af te remmen teneinde een botsing te voorkomen.
Daarnaast is door de verdediging aangevoerd dat verdachte door zijn handelswijze zelf ook aanmerkelijk levensgevaar zou hebben gelopen en dat er geen aanwijzingen zijn die erop duiden dat verdachte zichzelf van het leven wilde beroven. De verdediging heeft hierbij verwezen naar het Porsche-arrest (HR 15 oktober 1996, NJ 1997, 199).
Anders dan de raadsvouw is de rechtbank van oordeel dat in onderhavige zaak geen sprake is van een situatie zoals bedoeld in het Porsche-arrest.
Uit het dossier, en dan met name uit de processen-verbaal bevindingen van 13 maart 2012 (pagina 252-255 en 266-268) en het aanvullend proces-verbaal van 22 mei 2012, blijkt dat verdachte meerdere malen met een zeer hoge snelheid naar links heeft gestuurd op het moment dat verbalisanten links naast dan wel kort achter verdachte reden, enkel en alleen om zich aan aanhouding te onttrekken, welke manoeuvre telkenmale goed is afgelopen dankzij tijdige/adequate reactie van [verbalisant 2]. Weliswaar heeft verdachte door zijn rijgedrag ook zelf gevaar gelopen, doch – anders dan in het door de raadsvrouw aangehaalde Porsche-arrest – ging verdachte er bij vooromschreven rijgedrag vanuit dat [verbalisant 2] steeds tijdig zou remmen en/of bijsturen, waarbij hij zelf (en zijn medepassagiers in de auto) geen gevaar zou lopen. Daarmee acht de rechtbank voorwaardelijk opzet wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank overweegt dat het een feit van algemene bekendheid is dat het rijbaanvak van de A73 tussen Swalmen en Belfeld behoort tot de gemeente Beesel.
Ten aanzien van feit 3 subsidiair
De rechtbank overweegt dat het vaststaat dat, gelet op de aangifte, verdachte niet de eigenaar van de Nissan Micra was. Verdachte is opgetreden als bestuurder. De Nissan is in de nacht van 7 op 8 maart 2012 gestolen en op 8 maart 2012 gesignaleerd bij de poging tot inbraak bij clubgebouw [tennisclub]. Bij die inbraakpoging is tevens een schoenafdruk aangetroffen die na onderzoek overeenkomt met de schoenafdruk van verdachte. De Nissan is vervolgens op 13 maart 2012 gebruikt bij de inbraak bij de juwelier in Tegelen en vaststaat dat verdachte toen de vluchtauto bestuurd heeft. De rechtbank leidt hieruit af dat de Nissan reeds kort na de diefstal in de nacht van 7 op 8 maart 2012 in gebruik was bij verdachte. Voorts heeft verdachte geen verklaring gegeven voor het onder zich hebben/ tot zijn beschikking hebben van de auto
Het verweer van de verdediging dat niet blijkt van een oormerk tot wederrechtelijke toeëigening en er dus enkel bewijs is voor vernieling gaat naar het oordeel van de rechtbank niet op, nu uit het proces-verbaal van aangifte d.d. 19 maart 2012 blijkt dat de gehele kantine en de keuken zijn doorzocht.
Van de door de verdediging gestelde gebreken in de zogenaamde “chain of evidence” met betrekking tot de bij clubgebouw [tennisclub] aangetroffen sporen is de rechtbank niet gebleken. Dus dit verweer wordt verworpen.
De schoenafdruk is bij het vernielde hekwerk van het clubgebouw [tennisclub] aangetroffen en daarmee een daderspoor. Uit het dossier blijkt dat de schoenafdruk aangetroffen bij de plaats delict overeenkomt met de schoenafdruk van verdachte. Er werden geen onverklaarbare verschillen geconstateerd. De rechtbank is van oordeel dat de uitkomsten van het vergelijkend onderzoek zwaarder wegen dan de opmerking van de verdediging over de door haar waargenomen verschillen.
Het bewijs ten aanzien van feit 4
Het strafdossier bevat de aangifte van [aangever] , waarin hij onder meer verklaart: “Ik doe aangifte van inbraak in mijn café, genaamd [café], gelegen aan de [adres]. Het café is eigendom van brouwerij Bavaria. Ik huur dat café van de brouwerij. Ik ben bevoegd om aangifte te doen. Op 17 november 2011, om 02.50 uur, kreeg ik via de alarmcentrale een inbraakalarm van het café. Ik ben toen, samen met mijn vrouw, direct naar het café gegaan. Toen we aankwamen zagen we dat de poort, aan de linkerzijde van het café, openstond. Deze poort is altijd afgesloten, maar is van binnenuit zonder sleutel te openen. Ik heb toen verder gekeken en zag dat aan de achterzijde van het café braakschade was aan een buitendeur. Ik zag ook dat een raam opengebroken was en dat het raam openstond. Ik heb toen de politie gebeld. Toen de politie ter plaatse was zagen we dat er achter de bar, uit een kast acht pakjes Camel en acht pakjes Marlboro sigaretten weggenomen waren. Ook is er een fooienpot weggenomen. In de pot zat een onbekend geldbedrag.”
[verbalisant 12] relateert in het proces-verbaal van aanvraag DNA-onderzoek onder meer: “Door collega’s [verbalisant 13] en [verbalisant 14] is het navolgende geconstateerd:
Toelichting bij incident 17-11-11. Inbraak café. MO: werd via de linkerzijde van het café toegang verschaft tot binnenplaats. De grote poort aan de linkerzijde werd vanuit de binnenplaats geopend. Een buitendeur werd getracht open te breken met een onbekend breekvoorwerp. Dit is niet gelukt. Vervolgens heeft men een raam aan de achterzijde opengebroken (10 moeten van ongeveer 1,5 centimeter) Bij het openbreken is het houten kozijn gebarsten en stak er een scherpe punt hout uit. Hier is de dader met een wit, rubberen, handschoen aan blijven hangen. Er bleef een klein gedeelte van de handschoen achter aan deze punt. Binnen heeft men achter de bar een kast geopend en heeft men zestien pakjes sigaretten weggenomen.
Sporenbijlage (ten behoeve van DNA-onderzoek):
? object: handschoen;
? SIN: AACR7668NL;
? bijzonderheden: aangetroffen bij inklimplaats.”
NFI-deskundige [naam] rapporteert op 20 januari 2012 onder meer: “Het DNA-profiel van het celmateriaal in de bemonstering AACR7668NL#01 is op 16 januari 2012 opgenomen in de Nederlandse DNA-databank voor strafzaken en wordt sindsdien vergeleken met daarin aanwezige DNA-profielen. Hierbij is een match gevonden met de DNA-profielen in DNA-profielcluster 10402. Het DNA-profiel van [verdachte] RGU123 maakt deel uit van dit DNA-profielcluster. Dit betekent dat het celmateriaal in de bemonstering AACR7668NL#01 afkomstig kan zijn van [verdachte]. De berekende frequentie van het DNA-profiel van het celmateriaal in de bemonstering AACR7668NL#01 is kleiner dan één op één miljard. Ofwel, de kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen man matcht met dit DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard.”
Overwegingen van de rechtbank
Van de door de verdediging gestelde gebreken in de zogenaamde “chain of evidence” met betrekking tot het aantreffen en veiligstellen van het stukje handschoen is de rechtbank niet gebleken. Dus dit verweer wordt verworpen.
Bij het openbreken van het raam is aan een scherpe punt hout een stukje van een latex handschoen blijven hangen. Dit stukje is achtergelaten door degene die de handschoen aanhad op het moment van naar binnengaan, bij de inklimplaats. De stelling van de verdediging, dat er een theoretische mogelijkheid bestaat dat de latex handschoen, met daarop het DNA van verdachte, door een ander is gebruikt, is niet geheel uit te sluiten, maar in het licht van het dossier, acht de rechtbank hetgeen door de verdediging is aangevoerd dermate onwaarschijnlijk dat zij de stelling zal passeren, waarbij de rechtbank mede betrekt het feit dat verdachte zelf geen aannemelijke verklaring hieromtrent heeft gegeven.
Uit de NFI-rapportage blijkt dat beide kanten van het stukje handschoen zijn bemonsterd. Er werd één bruikbaar profiel gevonden. Dit profiel is van verdachte. Het andere profiel is ongeschikt bevonden. Gelet hierop acht de rechtbank nader onderzoek van een deskundige naar de mogelijkheden om DNA achter te laten op of in een stukje rubberen handschoen als deze door meerdere personen wordt gedragen niet noodzakelijk en zal het verzoek van de verdediging derhalve afwijzen.
Op grond van voormelde bewijsmiddelen en overwegingen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 primair, 3 subsidiair, 4, 5 en 6 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 13 maart 2012 te Tegelen, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een winkel, gelegen aan de [adres], heeft weggenomen een hoeveelheid sieraden, waaronder een aantal ringen, kettingen en kettinghangers, en een kassa met daarin een hoeveelheid geld, toebehorende aan [slachtoffer 1], waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft en de weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak;
2. primair
hij op 13 maart 2012 in de gemeenten Roermond en Beesel en Venlo, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [verbalisant 1], agent van politie, en [verbalisant 2], brigadier van politie, van het leven te beroven, met dat opzet met een door hem, verdachte, bestuurde personenauto met zeer hoge snelheid op de N280 en de A73 heeft gereden en vervolgens meermalen - terwijl links naast dan wel links kort achter hem een motorrijtuig (politieauto met in werking zijnde optische- en geluidsignalen) waarin genoemde [verbalisant 1] en [verbalisant 2] gezeten waren, reed - de door hem, verdachte, bestuurde personenauto naar links heeft gestuurd in de richting van voornoemde politieauto, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3. subsidiair
hij in de periode van 7 tot en met 13 maart 2012 in Nederland, een personenauto, merk Nissan Micra, voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van die personenauto wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
4.
hij op 17 november 2011 te Tegelen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit [café], gelegen aan de [adres], heeft weggenomen een aantal pakjes sigaretten en een fooienpot, inhoudende een hoeveelheid geld, toebehorende aan [aangever], waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en de weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en inklimming;
5.
hij in de nacht van 8 op 9 maart 2012 te Maasbree, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit het clubgebouw van [tennisclub], gelegen aan de [adres] weg te nemen wat van zijn gading was, toebehorende aan [tennisclub], en zich daarbij de toegang tot dat clubgebouw te verschaffen door middel van braak en inklimming, met dat oogmerk een ruit van de toegangsdeur heeft vernield en via de aldus ontstane opening in dat clubgebouw naar binnen is gegaan, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
6.
hij op 13 maart 2012 in de gemeente Venlo, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, gekentekend [kenteken]) heeft gereden op de weg de A73, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
8. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie
Het bewezenverklaarde is strafbaar.
Het ten laste van verdachte bewezenverklaarde levert op de navolgende strafbare misdrijven:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
ten aanzien van feit 2 primair:
poging tot doodslag, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 3 subsidiair:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en inklimming;
poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en inklimming;
overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Het misdrijf onder 1 is strafbaar gesteld bij artikel 311 juncto 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Het misdrijf onder 2 primair is strafbaar gesteld bij artikel 287 juncto 45 van het Wetboek van Strafrecht.
Het misdrijf onder 3 subsidiair is strafbaar gesteld bij artikel 416 van het Wetboek van Strafrecht.
Het misdrijf onder 4 is strafbaar gesteld bij artikel 311 juncto 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Het misdrijf onder 5 is strafbaar gesteld bij artikel 311 juncto 310 juncto 45 van het Wetboek van Strafrecht.
De overtreding onder 6 is strafbaar gesteld bij artikel 177 van de Wegenverkeerswet 1994.
9. De strafbaarheid van verdachte
De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu niet is gebleken van enige omstandigheid die verdachtes strafbaarheid opheft.
10. De straffen en/of maatregelen
10.1. De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij gelegenheid van de terechtzitting op 19 juni 2012 met betrekking tot de op te leggen straf gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1, 2 primair, 3 subsidiair, 4, 5 en 6 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van 42 maanden, met aftrek ex artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
10.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de gevorderde straf veel te hoog is en dat het onder 1 ten laste gelegde feit niet te vergelijken is met de door de officier van justitie gebezigde term ‘ramkraak’.
10.3. De overwegingen van de rechtbank
Uit de reclasseringsrapportage blijkt dat verdachte weinig werkervaring heeft en weinig doorzettingsvermogen heeft. Hij is moeilijk leerbaar en hangt de hele dag maar wat rond. Opvallend is dan ook dat daar waar het in de legale maatschappij verdachte aan inzet en wil ontbreekt, hij blijkens de bewezenverklaarde feiten doende is met het opbouwen van een aanzienlijke criminele carrière.
Zo heeft verdachte geen respect voor andermans eigendom en geeft hij er kennelijk de voorkeur aan om andermans eigendommen te stelen – waarbij veelal de nodige schade wordt veroorzaakt – in plaats van zelf voor zijn geld te werken.
Ook uit zijn als feit 2 bewezenverklaarde gedrag blijkt dat verdachte zijn eigen belang om zich aan zijn aanhouding te onttrekken en daardoor straffeloos te blijven, vele malen belangrijker acht dan het recht op leven van de verbalisanten in de politieauto. Verbalisanten wiens taak het is de veiligheid van de maatschappij te waarborgen en er mede voor zorg te dragen dat wetsovertreders berecht worden.
Gelet op de ernst van de feiten en de veroorzaakte schade alsmede het strafverleden van verdachte, die ondanks zijn relatief jonge leeftijd al diverse malen is veroordeeld voor vermogens- en geweldsdelicten, is de rechtbank van oordeel dat alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden is en wel voor de duur van 3 jaar. Bij de oplegging van deze straf heeft de rechtbank eveneens rekening gehouden met het feit dat de ten laste gelegde feiten zijn gepleegd terwijl de verdachte nog in zijn proeftijd zat.
Voor de overtreding van de Wegenverkeerswet 1994 zal de rechtbank volstaan met het opleggen van 1 week hechtenis voorwaardelijk, waarbij zij eveneens rekening heeft gehouden met het feit dat verdachte reeds diverse malen eerder is veroordeeld voor het rijden zonden rijbewijs.
De rechtbank is van oordeel dat de volgende beslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen dienen te worden verbeurdverklaard:
- 2012024292, 1 schroevendraaier, AACM0636NL, voorwerpnummer: 278913;
- 2012024292, 1 pijp, AACM0635NL, voorwerpnummer: 278932;
- 2012024292, 1 hoekijzer, voorwerpnummer: 280844.
Genoemde voorwerpen zijn vatbaar voor verbeurdverklaring aangezien met behulp van die voorwerpen het feit is begaan.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat onder meer in beslaggenomen zijn:
- 2012024292, 2 sleutels, NISSAN EN DOM, voorwerpnummer: 282842;
- 2012024292, 1 paar handschoenen, voorwerpnummer: 283120;
- 2012024292, 1 aardappelschilmesje, voorwerpnummer: 283121.
Nu met betrekking tot deze voorwerpen niet (meer) wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering, dienen deze voorwerpen te worden teruggegeven aan degene(n) aan wie deze toebehoren. Nu uit het onderzoek ter terechtzitting niet is gebleken aan wie de voorwerpen toebehoren, zal de rechtbank bewaring ten behoeve van de rechthebbende(n) daarvan gelasten, zoals in het dictum vermeld.
10.6. De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De verdediging heeft aangevoerd dat de vordering van de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaard dient te worden, daar voor de indiening van de vordering niet het krachtens artikel 51g, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering voorgeschreven formulier is gebruikt. Voorts was de ter terechtzitting aanwezige zoon van de benadeelde partij niet schriftelijk gemachtigd, zodat er ook geen sprake kan zijn van een mondelinge voeging zoals bedoeld in artikel 51g, derde lid van het Wetboek van Strafvordering.
Met betrekking tot het verweer van de raadsvrouw overweegt de rechtbank dat de wens tot voeging blijkt uit het schadeonderbouwingsformulier en door de bevestiging van deze wens door de zoon van het slachtoffer op de zitting. Weliswaar is bij deze schriftelijke opgave niet het door de Minister vastgestelde formulier gebruikt, maar deze opgave bevat wel alle in artikel 51g, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering bedoelde informatie met betrekking tot de persoonsgegevens van de benadeelde partij.
Gelet hierop is de benadeelde partij ontvankelijk. De functie van de zoon ter terechtzitting was enkel het overhandigen van de al in de schriftelijke opgave genoemde, maar nog niet bijgevoegde bijlagen. Hiervoor is geen schriftelijke machtiging vereist.
[slachtoffer 1] heeft een vordering benadeelde partij ingediend met betrekking tot de, als gevolg van het hiervoor onder 1 ten laste gelegde feit, geleden materiële schade en immateriële schade.
De benadeelde partij voornoemd heeft de materiële schade op een bedrag van € 3.365,32 en de immateriële schade op een bedrag van € 250,00 gesteld, en wil die schades vergoed krijgen.
Ten laste van verdachte is het hiervoor onder 1 ten laste gelegde feit bewezen. Het is een strafbaar feit en verdachte zal ter zake van dat feit worden veroordeeld.
Met betrekking tot de toewijsbaarheid van de hoogte van het materiële schadebedrag overweegt de rechtbank dat de vordering is opgebouwd uit de navolgende posten:
a) vitrines: € 771,91
b) kassa: € 118,41
c) inhoud kassa: € 250,00
d) reparatie alarm: € 900,00
e) beschadigde sieraden: totaal € 1.325,00
Aangezien de vordering met betrekking tot de post e niet is onderbouwd, zal de benadeelde partij niet ontvankelijk in haar vordering dienen te worden verklaard ten aanzien van deze post en zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij het deel van de vordering waarin zij niet ontvankelijk dient te worden verklaard, slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de posten a tot en met d onvoldoende weersproken en voor toewijzing vatbaar, zodat de rechtbank het schadebedrag zal vaststellen op een totaalbedrag van € 2.040,32, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag, te rekenen vanaf 13 maart 2012 tot de dag der algehele voldoening.
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank als volgt. Gelet op de aard van het bewezenverklaarde is het een ervaringsregel dat daardoor bij het slachtoffer immateriële schade van enige omvang wordt veroorzaakt. Het gevorderde bedrag komt de rechtbank alleszins redelijk voor. De vordering immateriële schade, die door verdachte niet is weersproken, is naar het oordeel van de rechtbank dan ook voor toewijzing vatbaar. Het bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag, te rekenen vanaf 13 maart 2012 tot de dag der algehele voldoening.
Verdachte is naar burgerlijk recht, samen met zijn mededaders, aansprakelijk voor deze schade.
De rechtbank zal de verdachte veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van voormeld bedrag gemaakt, begroot op nihil.
De rechtbank zal over de vordering van de benadeelde partij, overeenkomstig het hiervoren overwogene, beslissen zoals hierna is vermeld, alsmede over de kosten die door de benadeelde partij zijn gemaakt, thans begroot op nihil.
De rechtbank zal tevens aan verdachte en zijn mededaders de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van € 2.290,32, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag, te rekenen vanaf 13 maart 2012 tot de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 32 dagen, te betalen ten behoeve van [slachtoffer 1] voornoemd, zoals hierna in het dictum genoemd.
Door de verdediging is aangevoerd dat de vordering van Bavaria Vastgoed B.V. niet ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat niet blijkt dat deze rechtspersoon bij de zaak betrokken is.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Door [aangever 1] is verklaard dat het beschadigde pand eigendom is van de brouwerij Bavaria. Dat Bavaria haar panden heeft ondergebracht in een Vastgoed B.V. ligt voor de hand. Nu voorts uit de onderbouwing van de vordering blijkt dat de herstelkosten betrekking hebben op het Horecapand dat door [aangever 1] wordt geëxploiteerd, blijkt genoegzaam dat daar waar [aangever 1] spreekt over de brouwerij Bavaria in casu Bavaria Vastgoed B.V. wordt bedoeld.
Bavaria Vastgoed B.V. heeft een vordering benadeelde partij ingediend met betrekking tot de als gevolg van het hiervoor onder 4 ten laste gelegde feit geleden materiële schade.
Bavaria voornoemd heeft de materiële schade op een bedrag van € 921,95 gesteld, en wil die schade vergoed krijgen.
Ten laste van verdachte is het hiervoor onder 4 ten laste gelegde feit bewezen. Het is een strafbaar feit en verdachte zal ter zake van dat feit worden veroordeeld.
Naar het oordeel van de rechtbank is de materiële schade voor toewijzing vatbaar. De vordering is naar het oordeel van de rechtbank alleszins redelijk en voldoende gespecificeerd, zodat de rechtbank het schadebedrag zal vaststellen op een totaalbedrag van € 921,95 zoals gevorderd.
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade.
De rechtbank zal de verdachte veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van voormeld bedrag gemaakt, begroot op nihil.
De rechtbank zal over de vordering van de benadeelde partij, overeenkomstig het hiervoren overwogene, beslissen zoals hierna is vermeld, alsmede over de kosten die door de benadeelde partij zijn gemaakt, thans begroot op nihil.
De rechtbank zal tevens aan verdachte de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van € 921,95, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 18 dagen, te betalen ten behoeve van Bavaria voornoemd, zoals hierna in het dictum genoemd.
[tennisclub] heeft een vordering benadeelde partij ingediend met betrekking tot de als gevolg van het hiervoor onder 5 ten laste gelegde feit geleden materiële schade.
[tennisclub], voornoemd heeft de materiële schade op een bedrag van € 1.130,00 gesteld, en wil die schade vergoed krijgen.
Ten laste van verdachte is het hiervoor onder 5 ten laste gelegde feit bewezen. Het is een strafbaar feit en verdachte zal ter zake van dat feit worden veroordeeld.
Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering voor toewijzing vatbaar. De vordering is niet weersproken en voorts naar het oordeel van de rechtbank alleszins redelijk en voldoende gespecificeerd, zodat de rechtbank het schadebedrag zal vaststellen op een totaalbedrag van € 1.130,00 zoals gevorderd.
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade.
De rechtbank zal de verdachte veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van voormeld bedrag gemaakt, begroot op nihil.
De rechtbank zal over de vordering van de benadeelde partij, overeenkomstig het hiervoren overwogene, beslissen zoals hierna is vermeld, alsmede over de kosten die door de benadeelde partij zijn gemaakt, thans begroot op nihil.
De rechtbank zal tevens aan verdachte de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van € 1.130,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 21 dagen, te betalen ten behoeve van [tennisclub] voornoemd, zoals hierna in het dictum genoemd.
11. Toepasselijke wetsartikelen
Na te melden beslissing is gegrond op de artikelen:
10, 14a, 14b, 14c, 18, 24, 24c, 27, 33, 33a, 36f, 45, 57, 62, 91, 287, 310, 311, 416 Wetboek van Strafrecht
107, 177 Wegenverkeerswet 1994.
12. De vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 04/801276-11
De rechtbank is van oordeel dat nu gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd heeft schuldig gemaakt aan de hiervoor bewezen verklaarde strafbare feiten omtrent de vordering tot tenuitvoerlegging van een aan de verdachte bij een vroegere veroordeling opgelegde voorwaardelijke straf dient te worden toegewezen
13. De vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 04/856475-10
De rechtbank is van oordeel dat de vordering tot tenuitvoerlegging van een aan de verdachte bij een vroegere veroordeling opgelegde voorwaardelijke straf dient te worden afgewezen, nu zich in het dossier geen akte van betekening van de mededeling voorwaardelijke veroordeling bevindt.
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 3 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2 primair, 3 subsidiair, 4, 5 en 6 ten laste gelegde zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verstaat dat het aldus bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en verklaart verdachte ter zake strafbaar;
veroordeelt verdachte voor het onder 1, 2 primair, 3 subsidiair, 4 en 5 bewezenverklaarde tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van 3 jaren;
beveelt dat de tijd door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan verdachte opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
veroordeelt verdachte voor het hiervoor onder 6 bewezenverklaarde tot een hechtenis voor de tijd van 1 week;
bepaalt dat deze hechtenis niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
verklaart verbeurd:
- 2012024292, 1 schroevendraaier, AACM0636NL, voorwerpnummer: 278913;
- 2012024292, 1 pijp, AACM0635NL, voorwerpnummer: 278932;
- 2012024292, 1 hoekijzer, voorwerpnummer: 280844;
gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende(n) van de inbeslaggenomen nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 2012024292, 2 sleutels, NISSAN EN DOM, voorwerpnummer: 282842;
- 2012024292, 1 paar handschoenen, voorwerpnummer: 283120;
- 2012024292, 1 aardappelschilmesje, voorwerpnummer: 283121;
vorderingen benadeelde partij;
wijst toe de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 1];
veroordeelt verdachte om tegen bewijs van betaling aan benadeelde partij [slachtoffer 1], [adres], te betalen een bedrag van € 2.290,32, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag te rekenen vanaf 13 maart 2012 tot de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat de verdachte zal zijn bevrijd voor zover de vordering van voornoemde benadeelde partij - al dan niet via de betaling aan de Staat - door verdachtes mededaders is voldaan;
legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat te betalen een som geld ten bedrage van € 2.290,32 subsidiair 32 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 1], [adres], met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de opgelegde verplichting tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
veroordeelt verdachte tevens tot betaling aan de Staat van de wettelijke rente over voormeld bedrag vanaf 13 maart 2012 tot de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat indien verdachte en/of zijn mededaders heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.290,32 ten behoeve van voornoemd slachtoffer daarmede de verplichting van verdachte om dit bedrag aan voornoemde benadeelde partij te betalen komt te vervallen en dat indien dit bedrag door verdachte en/of zijn mededaders aan voornoemde benadeelde partij is betaald, daarmee de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de Staat ten behoeve van voornoemd slachtoffer komt te vervallen;
veroordeelt verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van voormeld bedrag alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in haar vordering met betrekking tot de post ‘beschadigde sieraden’ en bepaalt dat de benadeelde partij het deel van de vordering waarin zij niet ontvankelijk is slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
wijst toe de vordering van de benadeelde partij Bavaria Vastgoed B.V.;
veroordeelt verdachte om tegen bewijs van betaling aan benadeelde partij Bavaria Vastgoed B.V., [adres], te betalen een bedrag van € 921,95;
legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat te betalen een som geld ten bedrage van € 921,95 subsidiair 18 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer genaamd Bavaria voornoemd, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de opgelegde verplichting tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 921,95, daarmede de verplichting van verdachte om dit bedrag aan voornoemde benadeelde partij te betalen komt te vervallen en dat indien dit bedrag door verdachte aan voornoemde benadeelde partij is betaald, daarmee de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de Staat ten behoeve van voornoemd slachtoffer komt te vervallen;
veroordeelt verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van voormeld bedrag alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil;
wijst toe de vordering van de benadeelde partij [tennisclub];
veroordeelt verdachte om tegen bewijs van betaling aan benadeelde partij [tennisclub], gevestigd te [adres] te betalen een bedrag van € 1.130,00;
legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat te betalen een som geld ten bedrage van € 1.130,00 subsidiair 21 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer genaamd [tennisclub] voornoemd, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de opgelegde verplichting tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.130,00, daarmede de verplichting van verdachte om dit bedrag aan voornoemde benadeelde partij te betalen komt te vervallen en dat indien dit bedrag door verdachte aan voornoemde benadeelde partij is betaald, daarmee de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de Staat ten behoeve van voornoemd slachtoffer komt te vervallen;
veroordeelt verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van voormeld bedrag alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil;
beslissing op de vorderingen tot tenuitvoerlegging:
gelast de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter te Roermond d.d. 21 december 2011 in de zaak met parketnummer 04/801276-11 aan de veroordeelde opgelegde doch voorwaardelijk niet tenuitvoergelegde straf, te weten: een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken;
wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter te Roermond d.d. 10 september 2012 in de zaak met parketnummer 04/856475-10 aan de veroordeelde opgelegde straf.
Vonnis gewezen door mrs. M.J.A.G. van Baal, A.K. Kleine en C.C.W.M. Aretz, rechters, van wie mr. M.J.A.G. van Baal voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. N. Geene als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 3 juli 2012.
Mr. C.C.W.M. Aretz is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.