ECLI:NL:RBROE:2012:BW9611

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
27 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04/990009-06
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingfraude en vrijspraak bij omzetbelastingfraude door onvoldoende bewijs

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Roermond op 27 juni 2012, stond de verdachte terecht voor belastingfraude, specifiek voor het onjuist en onvolledig indienen van aangiften omzetbelasting en loonbelasting over de jaren 2004 tot en met 2006. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met medeverdachten, feitelijk leiding heeft gegeven aan de onjuiste aangiften. De officier van justitie vorderde een veroordeling, maar de verdediging stelde dat er geen opzet was om belasting te ontduiken. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen van omzetbelastingfraude, omdat niet kon worden vastgesteld of de geconstateerde verschillen in de administratie daadwerkelijk leidden tot te weinig geheven belasting. De verdachte werd vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten 1 en 3, maar het feit dat hij leiding gaf aan de onjuiste aangiften werd bewezen verklaard. De rechtbank hield rekening met de lange duur van de procedure en de gevolgen voor de verdachte, en besloot geen straf of maatregel op te leggen. De zaak benadrukt de noodzaak van voldoende bewijs bij belastingfraudezaken en de rol van de rechtbank in het waarborgen van een eerlijke rechtsgang.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
Sector strafrecht
Parketnummer : 04/990009-06
Datum uitspraak : 27 juni 2012
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Roermond, meervoudige kamer voor strafzaken,
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboortedatum en plaats],
wonende te [adres en woonplaats].
1. Het onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting
van 13 juni 2012.
2. De tenlastelegging
De verdachte staat terecht ter zake dat:
1. [bedrijfsnaam verdachte] op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode vanaf 19 augustus 2004 tot en met 21 januari 2007 te Weert en/of te Roermond en/of elders in Nederland, (telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) aangifte(n) voor de omzetbelasting over het/de jaar/jaren 2004 en/of 2005 en/of 2006 onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, immers heeft voornoemde v.o.f. (telkens) opzettelijk op het bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te Roermond ingeleverde aangiftebiljet(ten) omzetbelasting over genoemd(e) jaar/jaren (telkens) een te laag belastbaar bedrag, althans (telkens) een te laag bedrag aan belasting opgegeven, terwijl dat feit (telkens) ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven, tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) feitelijke leiding heeft/hebben gegeven;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Algemene wet inzake rijksbelastingen bepaalde betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
art 69 lid 2 Algemene wet inzake rijksbelastingen
art 51 lid 2 Wetboek van Strafrecht
2. [bedrijfsnaam verdachte] op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode vanaf 19 april 2005 tot en met 18 januari 2007 te Weert en/of te Roermond en/of elders in Nederland, (telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) aangifte(n) voor de loonbelasting en premie volksverzekeringen over het/de jaar/jaren 2005 en/of 2006 onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, immers heeft voornoemde v.o.f. (telkens) opzettelijk op het bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te Roermond ingeleverde aangiftebiljet(ten) loonbelasting en premie volksverzekeringen over genoemd(e) jaar/jaren (telkens) een te laag belastbaar bedrag, althans (telkens) een te laag bedrag aan belasting opgegeven, terwijl dat feit (telkens) ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven, tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) feitelijke leiding heeft/hebben gegeven;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Algemene wet inzake rijksbelastingen bepaalde betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
Artikel 69 lid 1 Algemene wet inzake rijksbelastingen
Artikel 51 lid 2 Wetboek van Strafrecht
3. hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 juli 2004 tot en met 19 december 2006 te Weert en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal,(telkens) een (of meer) factu(u)r(en)/rekening(en) en/of (bijbehorende) vrachtbrief/vrachtbrieven waaronder:
- rekening/factuur met als (opmaak)datum 5 juli 2004 (D/088/092/01, pagina 2411) blijkens het opschrift afkomstig van [bedrijfsnaam verdachte], en/of
- vrachtbrief met als (opmaak)datum 5 juli 2004 (D/088/092/02, pagina 2412)
- rekening/factuur met als (opmaak)datum 2 mei 2005 (D/088/037/001, pagina 2849) blijkens het opschrift afkomstig van [bedrijfsnaam verdachte], en/of
- vrachtbrief met als(opmaak)datum 2 mei 2005 (D/088/037/017, pagina 2865),
- rekening/factuur met als (opmaak)datum 4 juli 2005 (D/088/039/002, pagina 2949) blijkens het opschrift afkomstig van [bedrijfsnaam verdachte], en/of
- vrachtbrief met als (opmaak)datum 4 juli 2005 (D/088/039/017, pagina 2964),
- rekening/factuur met als (opmaak)datum 9 september 2005 (D/088/041/001, pagina 3036) blijkens het opschrift afkomstig van [bedrijfsnaam verdachte], en/of
- vrachtbrief met als (opmaak)datum 9 september 2005 (D/088/041/025, pagina 3060)
- rekening/factuur met als (opmaak)datum 12 december 2005 (D/088/044/002, pagina 3186) blijkens het opschrift afkomstig van [bedrijfsnaam verdachte], en/of
- vrachtbrief met als (opmaak)datum 12 december 2005 (D/088/044/018, pagina 3203)
- rekening/factuur met als (opmaak)datum 27 januari 2006 (D/088/99/01, pagina 2432) blijkens het opschrift afkomstig van [bedrijfsnaam verdachte], en/of
- vrachtbrief met als (opmaak)datum 27 januari 2006 (D/088/99/02, pagina 2433)
- rekening/factuur met als (opmaak)datum 5 juni 2006 (D/088/045/001, pagina 3234) blijkens het opschrift afkomstig van [bedrijfsnaam verdachte], en/of
- vrachtbrief met als (opmaak)datum 5 juni 2006 (D/088/045/018, pagina 3251)
- rekening/factuur met als (opmaak)datum 11 september 2006 (D/088/048/001, pagina 3383) blijkens het opschrift afkomstig van [bedrijfsnaam verdachte], en/of
- vrachtbrief met als (opmaak)datum 11 september 2006 (D/088/048/015, pagina 3396)
- rekening/factuur met als (opmaak)datum 19 december 2006 (D/088/051/001, pagina 3504) blijkens het opschrift afkomstig van [bedrijfsnaam verdachte], en/of
- vrachtbrief met als (opmaak)datum 19 december 2006 (D/088/051/013, pagina 3516)
en/of
- een (grote) hoeveelheid (andere) rekeningen/facturen en/of vrachtbrieven (blijkens het opschrift) afkomstig van [bedrijfsnaam verdachte],
(elk) zijnde een geschrift bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft/hebben opgemaakt of vervalst, met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, bestaande die valsheid ondermeer hierin dat (telkens):
- wordt gesuggereerd dat de in de factu(u)r(en)/rekening(en) en/of vrachtbrief/vrachtbrieven vermelde (hoeveelheid) producten/artikelen/goederen overeenstemt met de daadwerkelijk geleverde hoeveelheid producten/artikelen/goederen, en/of
- wordt gesuggereerd dat de in de factu(u)r(en)/rekening(en) en/of vrachtbrief/vrachtbrieven vermelde (geld)bedragen overeenstemt met de in werkelijkheid ontvangen (geld)bedragen.
Artikel 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.
3. De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
4. De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
5. De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen.
6. Schorsing der vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
7. Bewijsoverwegingen
7.1. Standpunten van de officier van justitie en de verdediging.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 13 juni 2012 gevorderd dat de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 3 ten laste gelegde zal worden vrijgesproken en dat het onder 2 ten laste gelegde zal worden bewezen verklaard.
In het bijzonder heeft zij – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat er weliswaar onverklaarde verschillen en afwijkingen in de administratie zijn aangetroffen, maar dat niet wettig en overtuigend te bewijzen is dat verdachte de opzet had hiermee valsheid in geschrifte te plegen en onjuiste aangifte omzetbelasting te doen. Daarentegen kan op basis van diverse verklaringen en de aangetroffen agenda’s wel aangetoond worden dat in totaal 14 personen werkzaamheden voor het bedrijf hebben uitgevoerd, waarvoor zij loon ontvingen en over welke lonen geen belasting is afgedragen. Hiermee heeft het bedrijf zich schuldig gemaakt aan het doen van onjuiste aangiften loonbelasting. Voorts is gebleken dat verdachte samen met zijn medeverdachten de leiding had in het bedrijf. Nu zij tevens vennoten, en derhalve formeel aansprakelijk zijn, acht de officier van justitie te bewijzen dat verdachte leiding heeft gegeven aan het doen van onjuiste aangiften.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde.
In het bijzonder heeft de raadsman – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat, gelet op de ter terechtzitting afgelegde verklaring van getuige [getuige 1], niet onomstotelijk vast staat dat te weinig omzetbelasting is afgedragen en dat het beeld veel genuanceerder is dan het dossier doet vermoeden. De verschillen tussen de hoge vrachtbrieven en lage vrachtbrieven met facturen waren ten slotte verklaarbaar door de splitsing in zakelijke en particuliere leveringen, waarbij verdachten in de veronderstelling waren dat een factuur niet nodig was bij een particuliere levering. Ook hier ontbreekt derhalve het opzet op het voeren van een onjuiste administratie en overigens is niet gebleken van leveringen die niet zijn opgenomen in de administratie. Voorts is gelet op de ter terechtzitting afgelegde verklaring van getuige [accountant] gebleken dat alle bedragen die genoemd zijn in de boekhouding ook daadwerkelijk zijn opgegeven, maar dat de kwalificatie van de betaalde bedragen verschillend was. Derhalve is er geen sprake van een onjuiste aangifte loonbelasting, althans ontbrak het opzet daartoe dan wel strekte dit niet tot betaling van te weinig belasting.
7.2. Vrijspraakoverwegingen van de rechtbank
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 en 3 is ten laste gelegd. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 1
Tijdens de doorzoeking bij [bedrijfsnaam verdachte] te Weert (v.o.f.), alsmede bij de uitlevering van administratieve bescheiden bij accountant [accountant], werden onder andere facturen en vrachtbrieven aangetroffen, betrekking hebbend op leveringen van goederen door de v.o.f. aan haar afnemers. Bij de v.o.f. werden ordners aangetroffen met als inhoud aan afnemers gerichte vrachtbrieven, genoemd vrachtbrieven hoog. Bij de accountant werden facturen en vrachtbrieven aangetroffen, genoemd vrachtbrieven laag. Na onderzoek bleek dat de vrachtbrieven hoog qua datum, rekeningnummer, klantnummer en overige klantgegevens, overeenkwamen met de bij de accountant aangetroffen facturen en vrachtbrieven laag. Op de vrachtbrieven hoog waren echter meer goederen vermeld en ook het daarop vermelde totaalbedrag was hoger dan op de facturen en vrachtbrieven laag. In de meeste gevallen vonden de afleveringen plaats op basis van een vrachtbrief hoog, waarop alle geleverde goederen stonden vermeld en het hiervoor te betalen bedrag. Op basis van de vrachtbrief hoog moesten de afnemers in de meeste gevallen contant betalen. De afnemer ontving echter een rekening en een lage vrachtbrief, die qua aantallen en het te betalen bedrag, beduidend lager waren dan de aantallen en het bedrag van de feitelijke levering volgens de vrachtbrief hoog. Deze lagere factuur en vrachtbrief laag, die de werkelijke leveringen niet weergaven, werden door de v.o.f. in haar financiële administratie opgenomen en verwerkt. Een deel van het verschil tussen de facturen en vrachtbrieven laag en de vrachtbrieven hoog, werd aan de hand van de goederenlijsten door de v.o.f. verantwoord op de rekening met de vermelding “Particulier” en klantnummer 18. Een percentage van ongeveer 9% van dit totale verschil werd door de v.o.f. niet verantwoord, waardoor de verdenking ontstond dat te weinig omzetbelasting zou zijn geheven.
De rechtbank heeft ter terechtzitting [getuige 1], controlerend ambtenaar bij de Belastingdienst/Limburg, als getuige gehoord, naar aanleiding van een memo d.d. 10 november 2011 dat hij naar aanleiding van vragen van de verdediging heeft opgesteld met betrekking tot de berekening van het fiscale nadeel voor de omzetbelasting. De getuige heeft verklaard dat de in de boekhouding verantwoorde omzet het totaal is van de op de facturen laag vermelde omzet en het totaal van de (grootboek-) rekening particulieren. De totaaltelling van de bedragen op de vrachtbrieven hoog is een hoger bedrag. De belastingdienst is er evenwel niet in geslaagd aannemelijk te maken dat dit verschil bestaat uit met omzetbelasting belaste ontvangsten. Volgens de getuige kan het bevonden verschil bestaan uit niet belaste omzet, aflossingen van leningen, ontvangen huren, dan wel leveringen van goederen. Volgens de getuige heeft de Belastingdienst derhalve niet kunnen vaststellen of de v.o.f. over dit verschil te weinig omzetbelasting heeft voldaan.
Op basis van vorenstaande concludeert de rechtbank dat niet vastgesteld kan worden of de geconstateerde verschillen tussen enerzijds de vrachtbrieven hoog en anderzijds de facturen en vrachtbrieven laag bestaan uit met omzet belaste leveringen. Dientengevolge kan niet vastgesteld worden dat er sprake is van te lage en dus onjuiste aangiften. Gelet hierop acht de rechtbank het onder 1 ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen en zal verdachte daarvan vrijspreken.
Ten aanzien van feit 3
Onder 3 is aan verdachte ten laste gelegd dat hij tezamen en in vereniging – kort gezegd – diverse facturen en vrachtbrieven vervalst heeft om deze als echte facturen en vrachtbrieven te gebruiken. De rechtbank heeft vastgesteld dat het hier gaat om de facturen en vrachtbrieven laag zoals hiervoor vermeld. Gebleken is dat er een verschil qua gefactureerd bedrag en goederen bestaat tussen de vrachtbrieven laag en de facturen enerzijds en de vrachtbrieven hoog anderzijds. Volgens verdachten wordt dit verschil verklaard aan de hand van de (grootboek-) rekening ‘Particulieren’ met klantnummer 18. De goederen die niet op de vrachtbrief laag en de bijbehorende factuur stonden zouden namelijk aan de afnemer als particulier geleverd zijn. Verdachten waren in de veronderstelling dat daarvoor geen factuur verplicht was.
De rechtbank overweegt dat indien aangetoond zou kunnen worden dat het verschil, in leveringen en betalingen tussen de vrachtbrieven hoog en de vrachtbrieven laag met bijbehorende factuur, in de praktijk niet als particulier, maar als zakelijk aangeduid kan worden, daarmee bewezen zou kunnen worden dat de vrachtbrieven laag en facturen vals waren. De rechtbank is echter van oordeel dat er onvoldoende bewijsmiddelen voorhanden zijn om de verklaringen van verdachten te kunnen weerleggen. Immers blijkt niet uit het dossier dat de leveringen die op de grootboekrekening particulieren worden verantwoord in werkelijkheid toch leveringen aan ondernemers waren. Daarnaast blijkt niet uit het dossier dat de v.o.f. de facturen en lagere vrachtbrieven heeft opgemaakt teneinde het plegen van belastingfraude door afnemers te faciliteren. Gelet hierop kan ook niet bewezen worden dat betreffende vrachtbrieven en facturen vals waren. De rechtbank acht derhalve het onder 3 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen en zal verdachte daarvan vrijspreken.
7.3. Bewijsmiddelen en overwegingen van de rechtbank
De overtuiging van de rechtbank dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen. De genoemde geschriften zijn slechts gebruikt in verband met de inhoud van de overige bewijsmiddelen.
7.3.1. (Samenvatting van de) bewijsmiddelen
Uit een uittreksel van de Kamer van Koophandel blijkt dat [verdachte] verdachte, op 5 juli 2007 samen met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] vennoot was van de [bedrijfsnaam verdachte], gevestigd aan de [adres]. Medeverdachte [medeverdachte 1] was vennoot sinds 1 januari 1998 en verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] sinds 1 januari 2002.
[getuige 2] (hierna: [getuige 2]) verklaarde op 26 januari 2007 als volgt: “In maart of april 2005 ben ik in Weert gaan wonen op de [adres]. Vanaf het moment dat ik op de [adres] kwam wonen ben ik bij [bedrijfsnaam verdachte] gaan werken. Als ik in het weekeinde werkte bij [bedrijfsnaam verdachte] dan werkte ik meestal van 12.00 uur tot 20.00 à 21.00 uur. Feitelijk komt het erop neer dat ik daar ieder weekeinde werkte. Ik kreeg daar € 35,00 per dag voor.”
[getuige 3] (hierna: [getuige 3]) verklaarde op 26 januari 2007 als volgt: “Vanaf september 2006 kwam ik op onregelmatige dagen en tijden op de [adres]. Ik kwam daar om te helpen. De opdrachten kreeg ik van [verdachte]. Als ik wel eens had geholpen kreeg ik van [verdachte] geld. Nu heb ik twee dagen op de [adres] te Weert gewerkt en heb daar € 100,00 mee verdiend. Ik heb dat geld ontvangen van [verdachte], de man op foto 6 uit de fotomap bijlage D/087 ([verdachte]).”
[getuige 4] (hierna: [getuige 4]) verklaarde op 13 april 2007 als volgt: “Ik heb ongeveer 4 jaar in Weert gewoond en gewerkt. Ik heb die 4 jaar bij [bedrijfsnaam verdachte] gewerkt. Ik denk dat ik ongeveer in september 2002 ben begonnen bij [bedrijfsnaam verdachte]. Ik heb daar gewerkt tot de controle op 24 januari 2007. Mijn werkzaamheden bij [bedrijfsnaam verdachte] waren het bewerken van vlees. Ik moest vlees snijden voor de shoarma rollen. Ik werkte daar samen met [getuige 2] en [getuige 3]. Wij kregen onze opdrachten aangeleverd op een papier. Wij kregen onze opdrachten van [verdachte] die ook bij [bedrijfsnaam verdachte] werkte. [verdachte] neemt de bestelling aan van klanten van [bedrijfsnaam verdachte] en [medeverdachte 1] houdt contact met de klanten. [getuige 2], [getuige 3] en ik hebben zwart gewerkt voor [bedrijfsnaam verdachte]. Onder zwart werken versta ik dat men werkt zonder papieren.”
Op 13 april 2007 verklaarde [getuige 4] voorts als volgt: “Ik ontving voor mijn werkzaamheden bij [bedrijfsnaam verdachte] in het begin € 25,00 per nacht en daarna is het verhoogd tot
€ 30,00 en weer later tot € 35,00 per nacht. Ik kreeg het geld op zondag op de werkplek contant uitbetaald door [verdachte]. Ik kreeg geen loonstrook of jaaropgave. Ik heb nooit enig formulier ingevuld bij [bedrijfsnaam verdachte]. Ik heb ook geen loonbelastingverklaring ingevuld. Wij kregen per nacht uitbetaald en als je het er niet mee eens was moest je maar vertrekken.”
Medeverdachte [medeverdachte 1] verklaarde op 2 april 2007 als volgt: “Ik ben verantwoordelijk voor de verkoop en inkoop en acquisitie van [bedrijfsnaam verdachte]. Ik ben de baas van [bedrijfsnaam verdachte]. Met het zijn van baas bedoel ik dat ik de eindverantwoording draag. Ik overleg wel met de andere twee vennoten, maar uiteindelijk ben ik degene die beslist. [verdachte] verzorgt de administratie van [bedrijfsnaam verdachte] en maakt de facturen van [bedrijfsnaam verdachte].”
Verder verklaarde medeverdachte [medeverdachte 1] op 4 april 2007 nadat hem diverse aangiften loonbelasting en premie volksverzekeringen van 2003 tot en met 2005 werden voorgehouden dat hij deze allemaal had ondertekend. Verder verklaarde hij als volgt: “Alle aangiftes zijn op dezelfde wijze tot stand gekomen. Ik reik de gegevens aan [accountant], mijn accountant, aan. Op basis van deze gegevens worden de aangiften door mijn accountant bij de Belastingdienst verzorgd. Het te betalen bedrag wordt door de accountant gecontroleerd en ik maak het te betalen bedrag aan de Belastingdienst over.”
Diezelfde dag verklaarde medeverdachte [medeverdachte 1] tevens als volgt: “U toont mij twee agenda’s van het jaar 2005 en 2006. Ik herken deze agenda’s. Zij zijn van [verdachte]. De agenda is voor al het geld wat eruit gaat en wat binnen komt. De geldbedragen die in de agenda’s staan worden contact uitbetaald, omdat [getuige 4], [getuige 2] en [getuige 3] voor ons gewerkt hebben. Het arbeidsloon wordt op zondag uitbetaald. [verdachte] heeft deze geldbedragen contant uitbetaald. [getuige 2], [getuige 4] en [getuige 3] hebben alledrie voor [bedrijfsnaam verdachte] gewerkt. [getuige 2] volgens mij het langst, volgens mij al vanaf 2003 of 2004. [getuige 4] is kort na hem ook gaan werken. [getuige 3] werkte volgens mij pas sinds begin 2006 voor [bedrijfsnaam verdachte]. Wij hebben deze personen altijd contant hun lonen uitbetaald zonder dat er over de door hen gewerkte uren belastingen en premies afgedragen werden. Wij hebben hen dus altijd zogenaamd ‘zwart’ verloond. Over de arbeidsuren van [getuige 2], [getuige 4] en [getuige 3] zijn dus nooit premies werknemersverzekeringen, loonbelasting en premies volksverzekeringen afgedragen. Wij hebben dit opzettelijk gedaan. De accountant kon die werknemers niet op een juiste wijze verantwoorden, omdat hij niet wist dat deze mensen bij ons werkten”
Verdachte verklaarde op 2 april 2007 als volgt: “Ik doe binnen [bedrijfsnaam verdachte] eigenlijk van alles. In eerste instantie verzorg ik de administratie.”
Verdachte verklaarde op 4 april 2007 verder: “U toont mij een bureau agenda van het jaar 2006. Ik herken deze. Ik gebruikte deze voor het werk bij [bedrijfsnaam verdachte]. Ik schreef in deze agenda de inkomsten en uitgaven. Ik gebruik ieder jaar een nieuwe agenda. U toont mij een bureau agenda van het jaar 2005. Dit is de agenda van 2005. Ik kan u over deze agenda exact hetzelfde verklaring geven als over de agenda van 2006. Ik heb daarin geschreven. Het betreft hier wederom de inkomsten en uitgaven doch nu van 2005. Als een bedrag bij een naam staat geschreven betekent dat telkens dat dat bedrag aan deze persoon is gegeven.”
Door [getuige 1], ambtenaar van de Belastingdienst is een ambtsedige verklaring opgesteld met hierin een nadeelsberekening van [bedrijfsnaam verdachte] betreffende de loonbelasting. Hieruit blijkt het volgende: “Bij het ingestelde onderzoek is gebleken dat er een aantal personen werkzaam waren binnen de [bedrijfsnaam verdachte] die niet zijn opgenomen in de loonadministratie. Zowel bij de ingestelde verhoren van de diverse personen als ook bij het onderzoek naar de in beslag genomen schriftelijke stukken blijkt dat er personen werkzaam zijn geweest en loon hebben genoten zonder dat deze gegevens zijn verwerkt in de loonadministratie. Het niet in de loonadministratie opgenomen uitbetaalde nettoloon dient gebruteerd te worden volgens het anoniementarief met gebruikmaking van de eindheffingtabel.”
Uit deze ambtsedige verklaring blijkt verder dat alle uitgereikte aangiftebiljetten loonbelasting ten name van [bedrijfsnaam verdachte] over de jaren 2005 en 2006 ondertekend terugontvangen werden door de belastingdienst / Centrale Invoer Heerlen in de periode van 19 april 2005 tot en met 18 januari 2007.
Uit de bij voornoemde ambtsedige verklaring gevoegde bijlage blijkt van de volgende nadeelberekening:
Naam 2005 Zwart Tarief LB / Totaal nadeel
Getuige 2 € 9.185 € 9.185 130,4% € 11.977,24
Getuige 4 € 19.959 € 19.959 130,4% € 26.026,54
Getuige 3 - - - - - -
Naam 2006 Zwart Tarief LB / Totaal nadeel
Getuige 2 € 10.535 € 10.535 108,3% € 11.409,41
Getuige 4 € 14.150 € 14.150 108,3% € 15.324,45
Getuige 3 € 8.050 € 8.050 108,3% € 8.718,15
7.3.2. Overwegingen en oordeel van de rechtbank
Arbeidsverhouding / inhoudings- en afdrachtplicht loonbelasting
Uit de verklaringen van [getuige 2], [getuige 3] en [getuige 4] blijkt dat zij werkzaamheden hebben verricht voor [bedrijfsnaam verdachte] en dat zij daarvoor betaald kregen. Op basis van de Wet op de loonbelasting 1964 is een werkgever inhoudsplichtig van loonbelasting bij werknemers die bij hem in dienstbetrekking zijn.
De rechtbank ziet zich eerst voor de vraag gesteld of [bedrijfsnaam verdachte] werknemers in dienst had waarvoor loonbelasting afgedragen diende te worden. Van belang is of gesproken kan worden van een gezagsverhouding. Uit de hiervoor genoemde verklaringen blijkt dat [getuige 2], [getuige 3] en [getuige 4] gedurende langere periode en op regelmatige tijden werkzaamheden hebben verricht voor [bedrijfsnaam verdachte]. Zij kregen hierbij hun opdrachten telkens van verdachte. De rechtbank is van oordeel dat hiermee gesproken kan worden van een gezagsverhouding. Nu zij hiervoor ook telkens betaald kregen, blijkens de nadeelberekening tot substantiële bedragen, is de rechtbank van oordeel dat sprake was van een arbeidsrelatie die gekwalificeerd kan worden als dienstbetrekking. Gelet hierop was [bedrijfsnaam verdachte] derhalve verplicht tot inhouding en afdracht van loonbelasting over de aan [getuige 2], [getuige 3] en [getuige 4] uitbetaalde lonen.
Onjuiste aangifte die strekte tot te weinig belastingheffing
Uit de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 1] is gebleken dat de contant uitbetaalde lonen niet op een correcte manier zijn verwerkt in de aangiften loonbelasting en premie volksverzekering. Dit werd opzettelijk gedaan, waardoor er nooit premies werknemersverzekeringen, loonbelasting en premies volksverzekeringen werden afgedragen. [getuige 2] en [getuige 4] hebben zowel in 2005 als in 2006 voor [bedrijfsnaam verdachte] gewerkt en [getuige 3] enkel in 2006. Gedurende deze jaren zijn de aangiften loonbelasting en premie volksverzekering derhalve onjuist en onvolledig gedaan. Uit de namens de Belastingdienst opgestelde nadeelberekening is gebleken dat het fiscale nadeel voor deze drie personen over de jaren 2005 en 2006 in totaal € 73.455,79 was. De stelling van de verdediging dat er geen opzet tot benadeling van de fiscus was, omdat de uitbetaalde gelden wel in de boekhouding waren opgenomen als ‘uitbesteed’ werk, wordt weerlegd door de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1].
Leidinggevende rol verdachten
Uit de verklaringen van [getuige 3], [getuige 4], verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] zijn de rollen van verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] af te leiden. Zo blijkt dat verdachte verantwoordelijk was voor de administratie. Daarnaast stuurde hij [getuige 2], [getuige 3] en [getuige 4] aan, betaalde hij hun lonen uit en hield hij deze uitgaven en anderen inkomsten en uitgaven bij. Daarnaast blijkt dat medeverdachte [medeverdachte 1] een leidinggevende rol had binnen [bedrijfsnaam verdachte]. Hij verzorgde de in- en verkoop van [bedrijfsnaam verdachte] alsmede de acquisitie. Verder gaf hij zelf aan dat hij de beslissende stem had van de in totaal drie vennoten. Zo gaf hij ook aan dat men opzettelijk geen loonbelasting had ingehouden en afgedragen over de werkzaamheden van [getuige 2], [getuige 3] en [getuige 4]. Tevens was medeverdachte [medeverdac[medeverdachte 1] diegene die de belastingaangiften ondertekende en zorgde voor de afwikkeling van de belastingbetaling. Nu enerzijds verdachte genoemde drie personen aanstuurde in hun werkzaamheden, hen contant uitbetaalde en deze uitgaven noteerde en anderzijds medeverdachte [medeverdac[medeverdachte 1] hiervan op de hoogte was en de belastingaangiften ondertekende waarin die werkzaamheden niet verantwoord werden, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] samen leiding hebben gegeven aan het doen van de onjuiste en onvolledige aangiften loonbelasting van [bedrijfsnaam verdachte].
Conclusie
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte 1] leiding heeft gegeven aan door [bedrijfsnaam verdachte] onjuist en onvolledig gedane aangiften loonbelasting en premie volksverzekeringen over de jaren 2005 en 2006.
7.4. Bewezenverklaring
Op grond van voormelde bewijsmiddelen en overwegingen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
[bedrijfsnaam verdachte] op meer tijdstippen in de periode vanaf 19 april 2005 tot en met 18 januari 2007 in Nederland, opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten aangiften voor de loonbelasting en premie volksverzekeringen over de jaren 2005 en 2006 onjuist en onvolledig heeft gedaan, immers heeft voornoemde v.o.f. opzettelijk op bij de Belastingdienst ingeleverde aangiftebiljetten loonbelasting en premie volksverzekeringen over genoemde jaren telkens een te laag belastbaar bedrag opgegeven, terwijl dat feit telkens ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven, aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte en zijn mededader telkens feitelijke leiding hebben gegeven.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
8. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie
8.1. De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde is strafbaar.
8.2. Kwalificatie
Het ten laste van verdachte bewezenverklaarde levert op het navolgende strafbare misdrijf:
medeplegen van feitelijk leiding geven aan opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist en onvolledig doen, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd
Het misdrijf is strafbaar gesteld bij de artikelen 47 juncto 51 van het Wetboek van Strafrecht juncto 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
9. De strafbaarheid van verdachte
De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu niet is gebleken van enige omstandigheid die verdachtes strafbaarheid opheft.
10. De straffen en/of maatregelen
10.1. De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij gelegenheid van de terechtzitting op 13 juni 2012 gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van 1 maand met aftrek ex artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, met een proeftijd van 2 jaren. Daarbij heeft zij rekening gehouden met de gevolgen van deze zaak voor verdachte, met het feit dat van deze aanvankelijk omvangrijke zaak slechts zeer weinig is overgebleven en met het enorme tijdsverloop.
10.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de gevorderde straf op te leggen, dan wel te volstaan met een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken. Daartoe heeft hij aangevoerd dat onderhavige zaak heeft gezorgd voor een enorme omzetdaling van het bedrijf. De inval van de diverse opsporingsinstanties op 24 januari 2007 heeft een enorme beroering teweeg gebracht. Veel klanten zijn daarna weggebleven omdat de indruk ontstaan was dat er iets verschrikkelijk mis zat bij [bedrijfsnaam verdachte]. Daarnaast heeft de raadsman gewezen op het feit dat het 5 jaren heeft geduurd voordat deze zaak op zitting is behandeld. Voorts had, bij een juiste beoordeling van deze zaak, de zaak buiten het strafrechtelijk traject afgedaan kunnen worden.
10.3. De overwegingen van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf zal de rechtbank rekening houden met de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte. In het bijzonder overweegt de rechtbank als volgt.
Naar aanleiding van diverse CIE- en SIOD-meldingen is een onderzoek gestart naar de [bedrijfsnaam verdachte] wegens verdenking van onder meer grootschalige belastingfraude en valsheid in geschrifte. Als verdachten werden onder anderen aangemerkt de v.o.f. en haar vennoten.
In het kader van dit onderzoek zijn er op 24 januari 2007 een aantal zoekingen verricht, die de rechtbank aanmerkt als eerste daad van vervolging. Het onderzoek heeft geresulteerd in een dossier van meer dan 4000 pagina’s dat op 30 juni 2007 is gesloten en is ingezonden naar het openbaar ministerie. Vervolgens heeft het tot 1 september 2011 geduurd voordat deze zaak voor het eerst op zitting is aangebracht. Het vonnis in deze zaak wordt gewezen meer dan 5 jaar na de eerste daad van vervolging. De rechtbank is van oordeel dat hierdoor sprake is van een forse overschrijding van de in artikel 6 EVRM bedoelde redelijke termijn en zij zal hiermee in het voordeel van verdachte bij de strafoplegging rekening houden.
Met betrekking tot het bewezenverklaarde feitelijk leidinggeven aan loonbelastingfraude overweegt de rechtbank dat de v.o.f. hierdoor een aanzienlijke kostenbesparing heeft gehad. Deze gang van zaken benadeelt niet alleen de fiscus, maar heeft ook concurrentievervalsing tot gevolg. Anderzijds is het thans bewezenverklaarde fiscale nadeel -verdeeld over verdachten- relatief gering, waardoor de zaak ook door de Belastingdienst zelf afgedaan had kunnen worden en geen strafrechtelijk traject noodzakelijk was geweest.
In het voordeel van verdachte weegt de rechtbank voorts mee dat niet gebleken is dat verdachte zelf enig concreet voordeel heeft gehad door het plegen van deze strafbare feiten. Ook komt de stelling van de verdediging dat de commotie rond de zoeking afnemers heeft afgeschrikt met een structurele omzetdaling tot gevolg de rechtbank niet onaannemelijk voor.
Gelet hierop acht de rechtbank het niet passend en ook niet geboden om verdachte nu nog een straf of maatregel op te leggen. De rechtbank zal derhalve volstaan met bewezenverklaring van het leiding geven aan loonbelastingfraude en bepalen dat geen straf of maatregel aan verdachte zal worden opgelegd.
11. Toepasselijke wetsartikelen
Na te melden beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 9a, 47, 51, 57, 91
Algemene wet inzake rijksbelastingen art. 69
12. Beslissing
De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 en 3 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verstaat dat het aldus bewezenverklaarde het hiervoor vermelde strafbare feit oplevert en verklaart verdachte ter zake strafbaar;
bepaalt dat aan verdachte voor het onder 2 bewezenverklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Vonnis gewezen door mrs. M.J.A.G. van Baal, V.P. van Deventer en W. Brouwer, rechters, van wie mr. M.J.A.G. van Baal voorzitter, in tegenwoordigheid van mrs. N. Geene en O.A.G. Corten als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 27 juni 2012.
Mr. W. Brouwer en griffier mr. O.A.G. Corten zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.