zaaknummer / rolnummer: 101970 / HA ZA 10-502
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. J.L.E. Marchal,
1. [gedaagde sub 1],
wonende te [woonplaats]
2. de vereniging
"HUURDERSVERENIGING OP HET ZUIDEN",
gevestigd te Roermond,
gedaagden,
advocaat mr. D.M. Gijzen.
Partijen zullen hierna [eiser], [gedaagde sub 1] en de Huurdersvereniging genoemd worden.
1. Het verdere verloop van de procedure
1.1. De rechtbank heeft op 1 juni 2011 vonnis gewezen. In dat vonnis zijn aan [eiser] bewijsopdrachten verstrekt. Op 9 september 2011 zijn op verzoek van [eiser] negen getuigen gehoord, waarvan proces-verbaal is opgemaakt. De Huurdersvereniging heeft afgezien van het doen horen van getuigen in contra enquête. Vervolgens heeft eerst [eiser] en daarna de Huurdersvereniging geconcludeerd na enquête. Op verzoek van [eiser] heeft op 21 maart 2012 pleidooi plaatsgevonden. Ter gelegenheid daarvan heeft [eiser] pleitnotities in het geding gebracht, de Huurdersvereniging heeft daarvan afgezien. Aan het einde van het pleidooi is de zaak voor vonnis gesteld.
2. De verdere beoordeling
2.1. In het vonnis van 1 juni 2011 is aan [eiser] de bewijsopdracht verstrekt dat:
A. De Huurdersvereniging informatie over [eiser] uit de 31 punten lijst aan de NRC heeft doorgespeeld, danwel;
B. Er buiten het bestuur van de Huurdersvereniging door haar meer dan circa 15 andere bestuursleden over de informatie over [eiser] uit de 31 puntenlijst zijn geïnformeerd.
2.2. Partijen zijn het erover eens dat het bestuur van de Huurdersvereniging niet meer dan circa 15 andere bestuursleden over de 31 punten lijst heeft geïnformeerd. Daarmee kan verdere bespreking van de bewijsopdracht sub B achterwege blijven en zal de verdere beoordeling zich concentreren op de onder A van de bewijsopdracht gestelde vraag of de Huurdersvereniging informatie over [eiser] uit de 31 puntenlijst aan de NRC heeft doorgespeeld. De rechtbank is van oordeel dat [eiser] in deze bewijsopdracht is geslaagd en dat de door de Huurdersvereniging tegen het bewijsmateriaal en tegen de bewijsconstructie opgeworpen bezwaren onvoldoende steekhoudend zijn. Dit oordeel wordt als volgt gemotiveerd.
2.3. Offermans verklaart als getuige dat hij op 15 juni 2009 telefonisch door de heer Joep Dohmen (verder: Dohmen) van de NRC benaderd werd. Dit telefoongesprek werd gevolgd door een reeks e-mails over en weer, waaruit zowel Offermans zelf als (de advocaat van) [eiser] een selectie in het geding heeft gebracht. Offermans heeft daarbij afschrift van de mail van Dohmen aan de heer [lid Raad van Toezicht] (een mede lid van de Raad van Toezicht) met afschrift aan hem in het geding gebracht, waaraan Dohmen als bijlage de correspondentie tussen hem en Offermans had toegevoegd. De advocaat van [eiser] heeft een keten van e-mails in het geding gebracht die via [C] van Wonen Zuid afkomstig zijn van [D] van Wonen Zuid, via wie Offermans op een gegeven moment met Dohmen correspondeerde.
2.4. Uit de e-mails van Dohmen zijn de volgende passages van belang:
- In de mail van 15 juni 2009, 16:22 stelt Dohmen aan Offermans een vijftal vragen over [eiser], te weten:
“1. Tot aan zijn pensioen datum wordt hij doorbetaald door Wonen Zuid (een periode van vijf jaar).
2. De betalingen lopen volgens mijn informatie via een BV.
3. Na in het eerste jaar enig advieswerk te hebben gedaan (Oude Lindestraat Heerlen) zijn door de heer [eiser] geen werkzaamheden meer verricht.
4. Wel worden er betalingen gedaan op basis van declaraties.
5. Binnen de raad van toezicht was niet iedereen op de hoogte van de details van de gekozen constructie”.
– In de mail van Dohmen van dinsdag 16 juni 2009, 8:55 schrijft hij aan Offermans:
"in aanvulling op mijn mail van gisteren aan u nog het volgende. Ik heb inmiddels uw brief (20 mei 2009) aan de heer [gedaagde[gedaagde sub 1] gelezen".
– In de mail van 16 juni 2009, 17:41 schrijft Dohmen aan Offermans:
"De mededelingen die u gedaan heeft tegenover [gedaagde[gedaagde sub 1] en [E] worden door u ook niet ontkend. Juist tegenover hen verklaarde u, blijkens het gespreksverslag, dat er op declaratiebasis betaald wordt, en dat er geen adviezen meer worden afgenomen sinds het project Oude Lindestraat".
– In de mail van 17 juni 2009, 11:36 schrijft Dohmen aan Offermans:
"welnu, ik wil me juist van alle kanten informeren, en niet alleen baseren op informatie uit een gespreksverslag van de heren [gedaagde[gedaagde sub 1] en [E]. Ziet u mijn aanhoudende pogingen om door u goed geïnformeerd te worden dus vooral in dat licht".
2.5. Een belangrijke vraag is op welk gespreksverslag Dohmen in zijn hierboven geciteerde e-mails doelt. De volgende mogelijkheden doen zich voor:
– De 31 punten lijst zelf zoals deze als productie drie bij de dagvaarding is ingebracht. Deze lijst bevatte, in de woorden waarmee de lijst aanvangt, de "Melding van eventuele vermeende misstanden / integriteitskwesties, rijp en groen en in willekeurige volgorde" en vormde de bijlage van de brief van de Huurdersvereniging aan de Raad van toezicht van Wonen Zuid van 13 mei 2009, welke brief en bijlage op die 13e mei 2009 door de heren [gedaagde[gedaagde sub 1] en [E] aan de heer en Offermans en [F] zijn overhandigd. In het vonnis van 1 juni 2011 zijn in rechtsoverweging 3.1 de op [eiser] betrekking hebbende punten uit deze 31 punten lijst geciteerd.
– De brief van 18 mei 2009 van [gedaagde[gedaagde sub 1] namens de Huurdersvereniging aan de Raad van toezicht van Wonen Zuid, Offermans en [F]. Daarin wordt een aantal mededelingen van Offermans tijdens de bespreking op 13 mei 2009 weergegeven en wordt medegedeeld dat alle meldingen over misstanden of integriteitskwesties bij Wonen Zuid ter kennis zullen worden gebracht aan het Meldpunt integriteit woningcorporaties van het ministerie van VROM en dat de actieve achterban van de Huurdersvereniging daarover zal worden geïnformeerd (bijlage 4 bij dagvaarding).
– De reactie op de brieven van 13 en 18 mei 2009 van 20 mei 2009 door Offermans namens de Raad van toezicht aan de Huurdersvereniging (bijlage 5 bij dagvaarding).
– Een "Gespreksnotitie [gedaagde sub 1]" van het gesprek dat op 13 mei 2009 tussen [gedaagde[gedaagde sub 1] en [E] enerzijds en Offermans en [F] anderzijds had plaatsgevonden. In deze notitie is, na een korte inleiding (welke afgesloten wordt met een horizontale lijn onder de tekst) de 31 punten lijst integraal opgenomen, waarbij na elk punt in cursieve tekst is opgenomen wat volgens de schrijver van het stuk tijdens de bespreking over dat betreffende punt is gezegd (bijlage 21 bij conclusie van antwoord).
2.6. Qua inhoud kunnen de vijf door Dohmen gestelde vragen in de mail van 15 juni 2009, 16:22, zoals hierboven geciteerd, niet afkomstig zijn uit de 31 punten lijst zelf, zoals deze, voor zover hier van belang, geciteerd is in het vonnis van 1 juni 2011. Geen enkele van de vijf vragen kan uit die lijst gedestilleerd zijn.
2.7. De brief van 20 mei 2009 valt eveneens af. Naast het feit dat in die brief geen inhoudelijke informatie wordt gegeven, waaruit de vragen kunnen worden afgeleid, vermeldt Dohmen zelf dat hij die brief gelezen heeft nadat hij de vragen gesteld heeft.
2.8. Aan de brief van 18 mei 2009 zouden de volgende vragen ontleend kunnen zijn:
– de vragen 1 en 2 kunnen ontleend zijn aan de volgende passage: "daarbij vertelde dhr. Offermans dat een aparte BV is opgericht waarlangs bedragen aan dhr. [eiser] worden betaald en dat die betalingen nog lopen tot en met het jaar 2010".
– Met betrekking tot de vragen 3 en 4 geeft de brief de volgende informatie: "aanvankelijk zou dhr. [eiser] daar diensten tegenover stellen doch al sinds jaren worden geen diensten meer verricht door dhr. [eiser]. Dat zou betekenen dat dhr. [eiser] vijf jaar wordt betaald terwijl daar geen diensten tegenover staan". Wat in de brief niet staat, maar in de vragen wel, is dat het advieswerk zich beperkte tot het eerste jaar en tot de Oude Lindestraat Heerlen en dat er betalingen zijn gedaan op basis van declaraties.
– Vraag 5 kan ontleend zijn aan de passage: "Na het gesprek op 13 mei 2009, is ons gebleken dat de omstandigheden van het vertrek van dhr. [eiser] en zijn vertrekregeling buiten kennis van (een deel) van de Raad van Toezicht is gebleven".
2.9. Aan de "Gespreksnotitie [gedaagde[gedaagde sub 1]" zouden de volgende vragen ontleend kunnen zijn:
– De vragen 1 en 2 kunnen ontleend zijn aan de volgende passage: "om dat te voorkomen heeft men een deal gesloten met [eiser] en heeft men een aparte BV opgericht van waaruit [eiser] jaarlijks een bedrag zou krijgen. Offermans vertelde daarbij dat deze regeling loopt tot en met 2010…".
– Vraag 3 kan ontleend zijn aan de volgende passage: "in eerste instantie zou [eiser] betrokken worden bij projecten, maar na het project Lindestraat is dat niet meer gebeurd". Bij punt 12 van de 31 punten lijst wordt gesproken over het project aan de Oude Lindestraat in Heerlen.
– Aan de tekst van de gespreksnotitie ontleent de rechtbank geen informatie waaruit de vragen 4 en 5 kunnen zijn voortgekomen.
2.10. De slotsom is dat vraag 4 naar geen enkele van de bij de rechtbank bekende schriftelijke bronnen kan worden teruggeleid. Vraag 5 kan alleen aan de brief van 18 mei 2009 zijn ontleend en vraag 3 alleen aan de gespreksnotitie. Hieruit kan worden afgeleid dat Dohmen de beschikking moet hebben gehad over de gespreksnotitie [gedaagde sub 1].
2.11. Dat Dohmen over de gespreksnotitie beschikte, kan tevens uit zijn eigen bewoordingen worden afgeleid. In zijn mail van 16 juni 2009, 17:41, die hierboven al is geciteerd, kan het logischerwijze niet anders zijn dat Dohmen naar deze notitie verwijst als hij zegt: "de mededelingen die u gedaan heeft tegenover [gedaagde sub 1] en [E] worden door u ook niet ontkend. Juist tegenover hen verklaarde u, blijkens het gespreksverslag, dat er op declaratiebasis betaald wordt, en dat er geen adviezen meer worden afgenomen sinds het project Oude Lindestraat” (onderstreping door rechtbank).
2.12. Over dit gespreksverslag verklaart [E] als getuige dat het naar zijn weten niet naar iemand van Wonen Zuid is toegestuurd. [gedaagde sub 1] leidt als getuige uit het feit dat hij het niet als bijlage bij de brief van 18 mei 2009 heeft genoemd, af dat het gespreksverslag dan niet bij die brief gevoegd was. Offermans verklaart als getuige dat hij het gespreksverslag niet kent en nooit heeft gezien. Hiermee staat vast dat Wonen Zuid niet over het gespreksverslag beschikte en het dus niet aan Dohmen kan hebben verstrekt. Nu de Huurdersvereniging als enige over het gespreksverslag beschikte, is de conclusie gerechtvaardigd dat zij dit aan Dohmen heeft verstrekt. Aangezien in het gespreksverslag de 31 punten lijst integraal was opgenomen, is daarmee het bewijs geleverd dat de Huurdersvereniging informatie over [eiser] uit de 31 punten lijst aan de NRC heeft doorgespeeld.
2.13. De Huurdersvereniging heeft steeds met stelligheid ontkend dat zij de 31 punten lijst of het gespreksverslag aan de NRC heeft verstrekt. Die ontkenning vloeit meer algemeen voort uit haar stelling dat zij pas enkele dagen voor de verschijning van het artikel in de NRC van 7 juli 2009 door redacteur Dohmen is benaderd en toen de informatie heeft verstrekt die ook als zodanig in het krantenartikel is geciteerd. Op de comparitie verklaart [gedaagde sub 1]: "het gestelde in de dagvaarding onder 12 is niet juist. Ik heb met journalist Dohmen alleen gepraat tussen 3 en 7 juli 2009 (artikel in het NRC), dus na de publicatie in dagblad de Limburger. De stelling dat ik al eerder contact had met Dohmen is onjuist, en als [eiser] dat handhaaft zal hij dat moeten bewijzen. Dohmen heeft zijn informatie van Offermans". Als getuige verklaart [gedaagde sub 1] in eerste instantie op de vraag wanneer hij van het artikel in het NRC op de hoogte raakte: "Een dag of vier - zeven voor plaatsing heeft Dohmen mij toen gebeld. Het gesprek heeft niet erg lang geduurd, ik denk 5 minuten. Dohmen zei dat hij informatie had over de vertrekregeling van [eiser] en vroeg daarop mijn reactie". Op uitdrukkelijke vraag van de raadsman van [eiser] verklaart [gedaagde sub 1] nader: “Mr. Marchal confronteert mij met mijn verklaring ter comparitie waarin ik zeg dat het contact met Dohmen plaatsvond tussen 3 en 7 juli, dus na de publicatie in de Limburger, en dat is juist. Ik was namelijk tijdens dat gesprek in de veronderstelling dat Dohmen zijn informatie ontleende aan publicatie op de website van Wonen Zuid alsmede het artikel in de Limburger”.
2.14. Dohmen schrijft echter op 1 juli 2009, 14:12 een e-mail aan de heer [lid Raad van Toezicht], die ook lid is van de Raad van toezicht van Wonen Zuid, met het verzoek dat de Raad van toezicht als geheel de informatie verstrekt die Offermans naar de mening van Dohmen niet wil geven. In die mail schrijft hij: "ik kwam in contact met [gedaagde sub 1], oud-voorzitter en nu adviseur van op het Zuiden. Naar aanleiding van de meldingsplicht en ander informatie zocht ik contact met de heer Offermans". De context waarin deze beide zinnen ten opzichte van elkaar zijn geplaatst, impliceert dat het contact met [gedaagde sub 1] voorafging aan het contact met Offermans op 15 juni 2009. Afgaande op deze zin van Dohmen heeft [gedaagde sub 1] derhalve eerder contact met Dohmen gehad dan dat hij zelf verklaart. Dat [gedaagde sub 1] hierover anders verklaart dan uit de mail van Dohmen blijkt, kan aldus geduid worden dat de Huurdersvereniging haar rol van bron van Dohmen heeft willen verdoezelen. In dat verband is nog van belang dat de e-mail correspondentie met Dohmen door [eiser] en Offermans pas in het geding is gebracht na de comparitie en nadat [gedaagde sub 1] zijn verklaring als getuige had afgelegd; [gedaagde sub 1] wist dus niet wat Dohmen daarover in zijn e-mails had geschreven. Deze discrepantie tussen de verklaring van [gedaagde sub 1] en de mailtekst van Dohmen ondersteunt het eerder gegeven oordeel dat Dohmen moet hebben beschikt over de Gespreksnotitie [gedaagde sub 1] en dat deze hem verstrekt moet zijn door de Huurdersvereniging.
2.15. De Huurdersvereniging heeft aangevoerd dat de e-mail correspondentie niet als bewijs kan dienen, omdat de inhoud van de e-mails betrekkelijk eenvoudig gemanipuleerd kan worden. Zij wijst erop dat tussen de door [eiser] en de door Offermans ingebrachte e-mails verschillen in opmaak bestaan alsmede in de door [eiser] overgelegde keten van e-mails een mail van 16 juni 2009, 17:41 niet is opgenomen, terwijl die in de keten van e-mails zoals deze door Offermans ingebracht is, wel is opgenomen. [eiser] wijst erop dat er geen rechtsregel is waaruit voortvloeit dat e-mails niet als bewijsmiddel kunnen worden gebruikt. Voorts is voor [eiser] niet de keten van e-mails van belang, maar de inhoud van sommige van die e-mails. Tenslotte is opmaak afhankelijk van de computer waarop ze uitgedraaid worden en hangt het er tevens vanaf op bepaalde banners wel of niet worden geopend alvorens er geprint wordt.
2.16. De rechtbank merkt vooreerst op dat bewijs kan worden geleverd door alle middelen, dus ook door e-mails. De vraag welke bewijskracht aan een e-mail bericht kan worden toegekend, hangt af van de omstandigheden van het concrete geval. In onderhavige zaak heeft de rechtbank onvoldoende aanleiding om eraan te twijfelen dat de door [eiser] en Offermans in het geding gebrachte, aan Dohmen toegeschreven e-mails niet daadwerkelijk de e-mails zijn die Dohmen aan Offermans heeft geschreven. Dit oordeel steunt op de volgende overwegingen.
2.17. In de eerste plaats is het een ernstige beschuldiging om te zeggen dat bewijsmateriaal is vervalst. Voor zover mogelijk dient degene die dat suggereert, feiten en omstandigheden aan te voeren die een dergelijke beschuldiging kunnen rechtvaardigen. Het feit dat de lay-out niet met elkaar overeenstemt, is daarvoor onvoldoende, met name tegen de achtergrond dat e-mails in tegenstelling tot brieven geen vaste lay-out hebben. Het feit dat in de ene keten van e-mails een bericht ontbreekt dat in de andere keten wel is opgenomen, levert in dat verband evenmin een aanwijzing op dat met de e-mails geknoeid is. Zulks in casu temeer nu de in het ene setje ontbrekende e-mail voor het bewijs van geen betekenis is.
2.18. In de tweede plaats had van de Huurdersvereniging mogen worden verwacht dat als zij werkelijk meent dat [eiser] en Offermans mails hadden vervalst, dat zij de door hen overgelegde e-mails aan Dohmen had voorgelegd met de vraag of de inhoud ervan overeenstemde met de mails zoals hij die had geschreven. Hoewel journalisten aan bronbescherming doen, mag verondersteld worden dat als door [eiser] of Offermans woorden in de mond worden gelegd van Dohmen die hij niet heeft geuit, dat Dohmen dat kenbaar zou maken.
2.19. In de derde plaats vormt het feit dat [eiser] en Offermans onafhankelijk van elkaar dezelfde e-mails in het geding hebben gebracht, een extra indicatie voor de betrouwbaarheid ervan. [eiser] brengt de e-mails tussen Offermans of [D] (manager bij Wonen Zuid) en Dohmen in het geding en Offermans de e-mail van Dohmen aan [lid Raad van Toezicht] (lid raad van toezicht) met daaraan als door Dohmen toegevoegde bijlage de door hem gevoerde correspondentie met Offermans. De door [eiser] overgelegde keten moet van achteren naar voren gelezen worden, terwijl Dohmen kennelijk ten behoeve van de leesbaarheid de volgorde van de mails al heeft omgedraaid. Het feit dat deze verschillen (inclusief de lay-out) de duiding ervan ietwat bemoeilijkt, vormt een extra argument om aan te nemen dat [eiser] en Offermans daadwerkelijk over en weer geen weet hadden dat de ander die e-mails ook zou inbrengen. Deze omstandigheid vergroot de betrouwbaarheid van de inhoud van die e-mails nu de tekst van zowel de door [eiser] als door Offermans ingebrachte e-mails geheel aan elkaar gelijk is (het tegendeel is niet aangevoerd).
2.20. De Huurdersvereniging heeft aangevoerd dat het niet noodzakelijk is dat Dohmen zijn informatie over het advieswerk van [eiser] aan de Oude Lindestraat te Heerlen ontleend heeft aan de Gespreksnotitie [gedaagde sub 1]. Zij wijst erop dat die informatie al eerder in de media is verschenen. De rechtbank passeert dit verweer om twee redenen. Ten eerste wijst Dohmen er zelf op dat deze informatie aan een gespreksverslag is ontleend. Ten tweede doet de Huurdersvereniging de mededeling dat over het advieswerk van [eiser] aan de Oude Lindestraat te Heerlen eerder is gepubliceerd, pas tijdens pleidooi en zonder afschrift van de door haar bedoelde publicatie in het geding te brengen. [eiser] heeft het bestaan van dergelijke publicatie betwist. De rechtbank is van oordeel dat van de Huurdersvereniging had mogen verwacht dat zij een afschrift van de door haar gestelde publicatie in het geding zou brengen, bij gebreke waarvan wordt aangenomen dat bedoelde omstandigheid niet eerder in de media is verhaald.
2.21. Nu [eiser] is geslaagd in de aan hem gegeven bewijsopdracht, zal voor recht worden verklaard, zoals (subsidiair) sub 1 is gevorderd, dat de Huurdersvereniging ten onrechte verdachtmakingen van de financiële integriteit van [eiser] aldus naar buiten heeft gebracht dat die verdachtmakingen van de financiële integriteit van [eiser] daardoor in de publiciteit zijn gekomen, tengevolge waarvan en waardoor [eiser] schade heeft geleden en nog leidt. Nu met de uitkomst van het integriteitsonderzoek door het meldpunt integriteit woningcorporaties het hoofdstuk [eiser] binnen Wonen Zuid afgesloten lijkt, kan de vordering sub 2, inhoudende dat de Huurdersvereniging zich op straffe van dwangsommen van enige verdachtmaking van de financiële integriteit van [eiser] zal onthouden, eveneens worden toegewezen. De hoogte van de dwangsom zal gematigd worden.
2.22. Voor wat de proceskosten betreft, dient de Huurdersvereniging als de jegens [eiser] in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten van [eiser] te worden veroordeeld. Voor wat betreft de advocaatkosten zal worden aangesloten bij het standaardtarief van € 452 per proceshandeling, dat hoort bij vorderingen van onbepaalde waarde. Daarbij wordt het aantal proceshandelingen gesteld op vijf (dagvaarding, comparitie, getuigenverhoren, conclusie na enquête en pleidooi). Ten opzichte van [gedaagde sub 1] dient [eiser] als de in het ongelijk gestelde partij in diens proceskosten te worden veroordeeld. Gelet op de samenhang tussen [gedaagde sub 1] en de Huurdersvereniging, tot uitdrukking komend in het feit dat zij zich gezamenlijk verweren tegen de vorderingen van [eiser], zal de rechtbank geen afzonderlijke proceskostenveroordeling uitspreken, maar deze ten opzichte van [gedaagde sub 1] in mindering brengen op die van de Huurdersvereniging. Voor zover nodig wordt ervan uitgegaan dat [gedaagde sub 1] de aan hem toekomende proceskostenvergoeding verhaalt op de Huurdersvereniging, aan wie dit bedrag in mindering is gebracht. Daarbij zal uitgegaan worden van hetzelfde standaardtarief ad € 452 per proceshandeling en zal het aantal proceshandelingen vastgesteld worden op één.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1. verklaart voor recht dat de Huurdersvereniging onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld door ten onrechte verdachtmakingen van de financiële integriteit van [eiser] zodanig naar buiten te brengen dat die verdachtmakingen van de financiële integriteit van [eiser] daardoor in de publiciteit zijn gekomen, tengevolge waarvan en waardoor [eiser] schade heeft geleden en nog leidt;
3.2. verbiedt de Huurdersvereniging om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis nog enige verdachtmaking van de financiële integriteit van [eiser] waar en op welke wijze dan ook te uiten, zulks op verbeurte van een dwangsom van € 3000,00 bij overtreding van dit verbod en per overtreder;
3.3. verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in zijn vorderingen tegen [gedaagde sub 1];
3.4. veroordeelt de Huurdersvereniging in de proceskosten van [eiser], welke tot op heden begroot worden op € 94,93 aan explootkosten, € 263,00 aan griffierecht en € 2260,00 aan advocaatkosten;
3.5. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.6. wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door Mrs. H.H. Dethmers, M.M. Vanhommerig en J.J.M. Stevens en op de openbare zitting van 4 juli 2012 uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.