RECHTBANK ROERMOND
Sector strafrecht
Parketnummer: 04/850277-11
Datum uitspraak: 22 juni 2012
Vonnis van de rechtbank Roermond, meervoudige kamer voor strafzaken,
[verdachte],
geboren te [plaats],
wonende te [adres].
1.Het onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting
van 8 juni 2012.
De verdachte staat terecht ter zake dat:
hij op of omstreeks 16 juni 2009, althans in of omstreeks de maand juni 2009, in elk geval in het jaar 2009, te Heel, althans in de gemeente Maasgouw, in elk geval in Nederland, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 1] heeft bewogen tot de afgifte van 200.000.- Euro, in elk geval van een hoeveelheid geld,
hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - vals en/of listig en/of bedrieglijk zich tegenover die [slachtoffer 1] voorgedaan als een bonafide financieel adviseur en/of als bonafide directeur van [advieskantoor]
hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - vals en/of listig en/of bedrieglijk die [slachtoffer 1] voorgesteld en/of overgehaald een bedrag van 200.000.- Euro vast te zetten of in te leggen voor een periode van 12 maanden tegen een rente van 5,4%
en/of
aan die [slachtoffer 1] voorgesteld die som geld te verdelen over twee depositorekeningen bij twee banken te weten de [bank 1] en [bank 2]
en/of
hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - vals en/of listig en/of bedrieglijk genoemd(e) voorstel(len) in een Deposito-overeenkomst tussen [slachtoffer 1] en [advieskantoor] vermeld en/of (vervolgens) die overeenkomst door die [slachtoffer 1] laten tekenen,
waardoor [slachtoffer 1] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
(blad 6)
(artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht)
Althans indien terzake het vorenstaande onder 1 geen veroordeling zou volgen:
hij in of omstreeks de periode van 16 juni 2009 tot en met 08 maart 2010, in elk geval in de/het ja(a)r(en) 2009 en/of 2010, te Neeritter, althans in de gemeente Leudal, in elk geval in Nederland, opzettelijk 200.000,- Euro, in elk geval een hoeveelheid geld, geheel of ten
dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk geld verdachte als directeur van [advieskantoor], in elk geval anders dan door misdrijf, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
(artikel 321 van het Wetboek van Strafrecht)
hij op of omstreeks 11 december 2009, in elk geval in de maand december 2009, te Neeritter, althans in de gemeente Leudal, in elk geval in Nederland een (zogenaamde) email van [e-mailadres] d.d. 11 december 2009 - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft verdachte - zakelijk weergegeven - valselijk in die email vermeld dat [bank 2] NV aan hem, verdachte, de ontvangst van de som van Euro 200.000.- bevestigt, waarom hij, verdachte haar/hen ([bank 2]) heeft verzocht, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
(blad 74)
(artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht)
hij meermalen, althans eenmaal, in of omstreeks de periode van maart 2007 tot en met augustus 2008, in elk geval in de/het ja(a)r(en) 2007 en/of 2008, te Neeritter, althans in de gemeente Leudal, in elk geval in Nederland, (telkens) opzettelijk een hoeveelheid geld (een totaalbedrag van Euro 135.749.- of daaromtrent), dat/die (telkens) geheel of ten dele toebehoorde(n) aan de erven van [slachtoffer 2], in elk geval (telkens) aan een ander of anderen dan aan verdachte,
en
welk geld verdachte (telkens) onder zich had in zijn hoedanigheid van executeur van de nalatenschap van die [slachtoffer 2],
althans
gevolmachtigde die erven te vertegenwoordigen terzake van het beheer als bedoeld in artikel 3:170 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek over die nalatenschap alsmede terzake van de vereffening van die nalatenschap, in elk geval (telkens) anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
(blad 30)
(artikel 323/321 van het Wetboek van Strafrecht)
hij in of omstreeks de maand(en) oktober 2008 en/of november 2008, in elk geval in of omstreeks het jaar 2008, te Neeritter, althans in de gemeente Leudal,in elk geval in Nederland een bankafschrift van de [bank 3] (volgnummer [nummer]) ten name van [advieskantoor] - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst,
immers heeft verdachte valselijk in of op dat bankafschrift vermeld - zakelijk
weergegeven -
dat [advieskantoor] Euro 72260.- had overgemaakt naar of aan de
Belastingdienst,
zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of
door anderen te doen gebruiken;
(blad 65)
(artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht)
hij op of omstreeks 03 oktober 2008, althans in de maand oktober 2008, in elk geval in het jaar 2008, te Neeritter, althans in de gemeente Leudal,in elk geval in Nederland
een betalingsbewijs of transactieoverzicht van rekening [rekeningnummer]
- zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen -
valselijk heeft opgemaakt of vervalst,
immers heeft verdachte valselijk in dat betalingsbewijs of transactieoverzicht
vermeld - zakelijk weergegeven -
dat [advieskantoor] d.d. 03 oktober 2008 Euro 7.500.- had overgemaakt
aan of naar [advieskantoor],
zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of
door anderen te doen gebruiken;
(blad 180)
(artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht)
hij op of omstreeks 28 mei 2009, althans in of omstreeks de periode van 28 mei 2009 tot en met 17 juni 2009, in elk geval in het jaar 2009, te Neeritter, althans in de gemeente Leudal, in elk geval in Nederland,
een e-mail(bericht) van de [bank 4] aan [e-mailadres], met als
onderwerp [naam] bankgarantie,
- zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen -
valselijk heeft opgemaakt of vervalst,
immers heeft verdachte valselijk in die/dat email(bericht) vermeld - zakelijk
weergegeven -
dat de [bank 4] aan hem, verdachte, heeft bericht dat de [bank 4] zal trachten de aanvragen van de bankgaranties van elk Euro 250.000.- ten behoeve van [naam] met een looptijd tot 1 juni 2011, definitief af te ronden,
zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of
door anderen te doen gebruiken;
(blad 434)
(artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht)
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.
3.De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
4.De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
5.De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen.
6.Schorsing der vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
7.1.Standpunten van de officier van justitie en de verdediging.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 8 juni 2012 gevorderd dat het onder 1 primair, 2, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde zal worden bewezen verklaard.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 primair ten laste gelegde en dat het onder 1 subsidiair, 2, 3, voor zover dit betrekking heeft op het bedrag dat verdachte zich wederrechtelijk heeft toegeëigend, 4, 5 en 6 kan worden bewezen verklaard.
7.2.Bewijsmiddelen en overwegingen van de rechtbank
De overtuiging van de rechtbank dat de verdachte het onder 1 primair, 2, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen.
De hieronder vermelde bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
De genoemde geschriften zijn slechts gebruikt in verband met de inhoud van de overige bewijsmiddelen.
(Samenvatting van de) bewijsmiddelen en oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1.
Verdachte heeft ter terechtzitting - zakelijk weergegeven - verklaard:
Op 16 juni 2009 was ik directeur en enig aandeelhouder van [advieskantoor] Als zodanig fungeerde ik als financieel adviseur. Op die datum heb ik in Heel aan [slachtoffer 1] voorgesteld een bedrag van € 200.000,-- voor een periode van 12 maanden vast te zetten op twee depositorekeningen tegen een rente van 5,4%. [slachtoffer 1] is daarmee akkoord gegaan. Vervolgens hebben [slachtoffer 1] en ik een deposito-overeenkomst afgesloten, die inhield dat [slachtoffer 1] via mijn bemiddeling twee depositorekeningen zou openen, een van € 100.000,-- bij [bank 1] en een van € 100.000,-- bij [bank 2], beide voor 1 jaar tegen een vaste rente van 5.4%. Ik heb het van [slachtoffer 1] ontvangen geldbedrag niet via de notaris op de depositorekeningen gestort. Toen ik het voorstel aan [slachtoffer 1] voor de overeenkomst deed, wist ik al dat ik een deel van het geld voor een ander doel zou gebruiken. In 2009 zat ik al in financiële problemen, dat was al in 2006 begonnen. Ik was al een aantal jaren bezig om het ene gat met het andere te dichten.
[slachtoffer 1] doet op 8 maart 2010 aangifte en verklaart :
De eigenaar van [advieskantoor], [verdachte], ken ik al geruime tijd. Ik heb een periode met hem gevoetbald. Tevens heeft hij alle verzekeringen van het bedrijf van mijn vrouw in beheer. Ik ken hem goed en vertrouw hem volledig. Ik heb [verdachte] persoonlijk verteld dat de opbrengst van de verkoop van de boerderij op mijn spaarrekening stond. Op 16 juni 2009 ben ik een overeenkomst aangegaan met [advieskantoor], het bedrijf van [verdachte]. De overeenkomst hield in dat ik een bedrag van € 200.000,-- zou inleggen tegen een rente van 5,4%. Het geld zou een periode van 12 maanden ingelegd worden. [advieskantoor] heeft mij voorgesteld om het geld te verdelen over twee depositorekeningen, namelijk een rekening bij [bank 1] en een rekening bij [bank 2].
Het geld is nooit ingelegd, op geen van beide rekeningen. Tevens heb ik het geld na het beëindigen van de overeenkomst niet teruggekregen.
Ik had het geld nooit ingelegd als [advieskantoor] mij niet had overtuigd. [verdachte] heeft beloftes gedaan die hij nooit is nagekomen. [verdachte] heeft mij onder valse voorwendselen overgehaald tot een overeenkomst.
Een geschrift met de titel ‘gespreksnotities/interview’, opgemaakt op 2 maart 2010 door [naam], onderzoeker van [bank 2], houdt ondermeer in :
“Dhr. [slachtoffer 1] vertelde nog als volgt.
[verdachte] wist dat ik spaargeld had van de verkoop van de boerderij. Ik had het geld op een spaarrekening staan. [verdachte] benaderde mij met de vraag of ik dat kapitaal via zijn bemiddeling wilde storten op depotrekeningen. Ik zou geld inleggen en [verdachte] zou de provisie ontvangen. [verdachte] is een tussenpersoon in financieel advies en verzekeringen. Hij heeft ondermeer een eigen portefeuille.”
Een “rekeningafschrift [naam]” houdt onder meer in:
- Vier overboekingen met rentedatum 17-06 van rekeningnummer [rekeningnummer] ten name van [slachtoffer 1] te Heel naar rekeningnummer [rekeningnummer] ten name van [verdachte] met de omschrijving “spaargeld” van telkens een bedrag van € 50.000,--.
Een zogenaamde “Deposito-overeenkomst” , gedateerd 16 juni 2009, houdt onder meer in:
Partijen
[slachtoffer 1], woonachtig te Heel en [advieskantoor], gevestigd te Neeritter, vertegenwoordigd door haar directeur de heer [verdachte]
Situatie
a) [verdachte] fungeert als financieel adviseur en bemiddelt in financiële producten, onder vergunning en toezicht van de Autoriteit Financiële Markten;
b) In deze hoedanigheid is [verdachte] via een tot haar relatiekring behorend notariskantoor en banken de mogelijkheid geboden onderstaande depositotarieven te benutten;
c) De onder b) genoemde tarieven luiden:
Bedrag € 100.000 - € 250.000: 12 maanden: 5,4%.
Overeenkomst
1)[slachtoffer 1] heeft aangegeven € 200.000 te willen inleggen op deze deposito’s;
2)Vanwege de staatsgarantie (€ 100.000 per rekening per bank) wordt de onder 1) genoemde som verdeeld over twee depositorekeningen bij twee banken, te weten [bank 1] en [bank 2];
3)[slachtoffer 1] heeft gekozen voor een looptijd van 12 maanden;
8)Uiterlijk tien werkdagen na afloop van de overeengekomen periode van twaalf maanden wordt de ingelegde som, samen met de opgebouwde rente uitbetaald op een door [slachtoffer 1] aan te geven tegenrekening op zijn naam.
Afwikkeling
I)[slachtoffer 1] boekt zijn inleg op 16 juni 2009 over op rekening [rekeningnummer] ([bank 3]) ten name van [verdachte];
III) [verdachte] boekt de totale inleg van zijn relaties op 17 juni 2009 vóór 12.00 uur over naar de notaris;
VI)De beide rekeningen worden op naam van [slachtoffer 1] gesteld;
De overeenkomst is ondertekend door [slachtoffer 1] en [verdachte], namens [advieskantoor]
Ten aanzien van feit 2.
Gelet op de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 8 juni 2012, de aangifte van [naam] namens [bank 2] te Amsterdam en een mailbericht d.d. 11 december 2009 acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Ten aanzien van feit 3 .
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard:
Ik was door [slachtoffer 2] benoemd als executeur-testamentair en in die hoedanigheid gevolmachtigde voor de erfenis. In de periode van maart 2007 tot en met augustus 2008 heb ik te Neeritter geldbedragen die aan de erven van [slachtoffer 2] toebehoorden, van de ervenrekening naar mijn eigen rekeningen of de rekening van de B.V. overgemaakt. Ik heb hierover geen verantwoording aan de familie [slachtoffer 2] afgelegd en had daarvoor geen toestemming. Ik heb een deel van de gelden niet teruggestort op de ervenrekening.
Aangever [naam] heeft op 27 februari 2009 verklaard :
Ik wens aangifte te doen van feiten, gepleegd door de heer [verdachte].
[verdachte] heeft vanaf maart 2007 een bedrag van € 135.749,08 verduisterd van de nalatenschap van mijn vader [slachtoffer 2]. [verdachte] heeft dit gedaan in de hoedanigheid van gevolmachtigde als beheerder van de nalatenschap van mijn vader [slachtoffer 2].
[verdachte] heeft van de erven nooit toestemming gekregen om de gelden waarover hij kon beschikken als beheerder van de nalatenschap, naar zijn eigen rekening over te maken.
Ik heb een kopie van meerdere afschriften van de ervenrekening die betrekking hebben op het aantonen van de verduistering van gelden. Ik heb een overzicht gemaakt van alle overschrijvingen van [verdachte] van de ervenrekening naar de eigen rekeningen van [verdachte].
[naam] verklaart op 3 september 2009 het volgende.
“V: We gaan de bijlagen die u bij de aangifte hebt aangeleverd doorspreken.
Onder F is opgenomen: overzicht Excel opnamen en bijboekingen door [verdachte].
A: Dit is een overzicht dat we zelf hebben gemaakt. De transacties op deze lijst zijn transacties die geen logische verklaring hebben. Van deze transacties hebben we het vermoeden dat ze frauduleus zijn. In het Kort Geding dat we tegen [verdachte] aangespannen hebben, hebben we deze lijst ook ingebracht. [verdachte] heeft tijdens de zitting verklaard dat de gegevens op deze lijst kloppen.
Bijlage F bij het verhoor van [naam], d.d. 3 september 2009, met als titel ‘Opnames … (onleesbaar handgeschreven woord. rb) [verdachte] van de ervenrekening no. [rekeningnummer] t.g.v. zijn eigen rekeningen bij de [bank 3]’, houdt ondermeer in :
Dagafschrift + jaar bedrag eraf
7 van 2007 6.173,13
11 van 2007 10.000,--
966,88
1.450,31
13 van 2007 20.000,--
25.000,--
5.000,--
14 van 2007 10.000,--
12.500,--
15 van 2007 1.710,63
2 van 2008 595,--
3 van 2008 743,75
3 van 2008 10.000,--
4 van 2008 25.000,--
5 van 2008 4.165,--
6 van 2008 75,38
6 van 2008 2.269,--
7 van 2008 100,--
Ten aanzien van feit 4.
Gelet op de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 8 juni 2012, de aangifte van [naam] d.d. 27 febuari 2009 de brief van [bank 3] ’s-Hertogenbosch en Omstreken aan [naam] d.d. 5 februari 2009 en het bankafschrift van [bank 3], volgnummer [nummer] d.d. 14 april 2008 , acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 4 ten laste gelegde heeft begaan.
Ten aanzien van feit 5.
Gelet op de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 8 juni 2012, de aangifte van [slachtoffer 3] , een faxbericht van verdachte d.d. 3 oktober 2008 aan [naam] en een betalingsbewijs/transactieoverzicht d.d. 3 oktober 2010 acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 5 ten laste gelegde heeft begaan.
Ten aanzien van feit 6.
Gelet op de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 8 juni 2012, de aangifte van [naam] namens [bank 4] te Amsterdam en een e-mailbericht d.d. 28 mei 2009 acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 6 ten laste gelegde heeft begaan.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij ten tijde van het aangaan van de overeenkomst met [slachtoffer 1] wist dat hij een deel van het bedrag van
€ 200.000,-- voor een ander doel zou gebruiken.
Verdachte is de overeenkomst met [slachtoffer 1] op 16 juni 2009 aangegaan. Volgens de overeenkomst zou hij het geldbedrag op 17 juni 2009 naar de bankrekening van de notaris overmaken, zodat dit op de depositorekeningen van [slachtoffer 1] gestort zou worden. Verdachte heeft dit echter niet gedaan.
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte moet worden vrijgesproken van oplichting nu verdachte niet het oogmerk had om zich wederrechtelijk te bevoordelen op het moment dat het slachtoffer werd bewogen tot de afgifte van het geld.
De rechtbank overweegt dat [slachtoffer 1] is bewogen tot de afgifte van de 200.000 omdat hij verdachte vertrouwde en omdat hij is afgegaan op de – en zo presenteerde verdachte zich – bonafide status van verdachte als financieel adviseur en directeur. Op het moment dat [slachtoffer 1] is overgegaan tot de afgifte wist verdachte al dat hij het geld, althans een deel daarvan niet zou gaan gebruiken voor het doel dat hij met [slachtoffer 1] was overeengekomen. Op het moment van afgifte was verdachte dus al voornemens om zich (een deel van) het geld toe te eigenen terwijl hij óók wist dat latere teruggave van dat geld in wezen onmogelijk was: verdachte verkeerde naar eigen zeggen toen al jaren financieel in zwaar weer en dichtte het ene gat met het andere.
De rechtbank verwerpt aldus het verweer.
Verdachte heeft verklaard dat hij zich niet het hele geldbedrag van € 135.748,08 wederrechtelijk heeft toegeëigend, omdat hij een deel van dat bedrag heeft terugbetaald.
De rechtbank overweegt hierover als volgt.
Verdachte heeft verklaard dat hij het gehele geldbedrag van € 135.748,08 heeft overgeboekt naar zijn bankrekeningen. [naam] heeft verklaard dat verdachte van de erven geen toestemming heeft verkregen om geldbedragen naar zijn eigen bankrekening over te maken. Op het moment waarop hij een geldbedrag overboekte naar zijn rekening heeft verdachte zich dit bedrag dan ook wederrechtelijk toegeëigend. Dat verdachte naderhand een deel van het geldbedrag heeft terugbetaald doet daar niet aan af.
Op grond van voormelde bewijsmiddelen en overwegingen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de maand juni 2009, te Heel, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 1] heeft bewogen tot de afgifte van 200.000.- Euro,
hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - vals en bedrieglijk zich tegenover die [slachtoffer 1] voorgedaan als een bonafide financieel adviseur en als bonafide directeur van [advieskantoor]
hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - vals en bedrieglijk die [slachtoffer 1] voorgesteld en overgehaald een bedrag van 200.000.- Euro vast te zetten voor een periode van 12 maanden tegen een rente van 5,4%
en
aan die [slachtoffer 1] voorgesteld die som geld te verdelen over twee depositorekeningen bij twee banken te weten de [bank 1] en [bank 2]
en
hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - vals en bedrieglijk genoemde voorstellen in een Deposito-overeenkomst tussen [slachtoffer 1] en [advieskantoor] vermeld en vervolgens die overeenkomst door die [slachtoffer 1] laten tekenen,
waardoor [slachtoffer 1] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte.
hij op 11 december 2009, te Neeritter, een zogenaamde email van [e-mailadres] d.d. 11 december 2009 - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - vervalst, immers heeft verdachte - zakelijk weergegeven - valselijk in die email vermeld dat [bank 2] NV aan hem, verdachte, de ontvangst van de som van Euro 200.000.- bevestigt, waarom hij, verdachte haar/hen ([bank 2]) heeft verzocht, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken;
hij meermalen, in de periode van maart 2007 tot en met augustus 2008, te Neeritter, telkens opzettelijk een hoeveelheid geld (een totaalbedrag van Euro 135.749.- of daaromtrent), dat telkens toebehoorde aan de erven van [slachtoffer 2],
en
welk geld verdachte telkens onder zich had in zijn hoedanigheid van executeur van de nalatenschap van die [slachtoffer 2],
wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
hij in de maanden oktober 2008 en/of november 2008, te Neeritter, een bankafschrift van de [bank 3] (volgnummer [nummer]) ten name van [advieskantoor] - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst,
immers heeft verdachte valselijk in of op dat bankafschrift vermeld - zakelijk
weergegeven -
dat [advieskantoor] Euro 72.260.- had overgemaakt naar of aan de
Belastingdienst,
zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken;
hij op 03 oktober 2008, te Neeritter, een betalingsbewijs of transactieoverzicht van rekening [rekeningnummer] - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen -
heeft vervalst,
immers heeft verdachte valselijk in dat betalingsbewijs of transactieoverzicht
vermeld - zakelijk weergegeven -
dat [advieskantoor] d.d. 03 oktober 2008 Euro 7.500.- had overgemaakt
aan of naar [advieskantoor],
zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken;
hij op 28 mei 2009, te Neeritter, een e-mail(bericht) van de [bank 4] aan [e-mailadres], met als onderwerp [naam] bankgarantie,
- zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen -
valselijk heeft opgemaakt of vervalst,
immers heeft verdachte valselijk in dat email(bericht) vermeld - zakelijk
weergegeven -
dat de [bank 4] aan hem, verdachte, heeft bericht dat de [bank 4] zal trachten de aanvragen van de bankgaranties van elk Euro 250.000.- ten behoeve van [naam] met een looptijd tot 1 juni 2011, definitief af te ronden,
zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of
door anderen te doen gebruiken;
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen.
Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
8.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie
Het bewezenverklaarde is strafbaar.
Het ten laste van verdachte bewezenverklaarde levert op de navolgende strafbare misdrijven:
Ten aanzien van feit 1 primair:
oplichting.
Het misdrijf is strafbaar gesteld bij artikel 326 van het wetboek van Strafrecht.
Ten aanzien van feit 2:
valsheid in geschrift.
Het misdrijf is strafbaar gesteld bij artikel 225 van het wetboek van Strafrecht.
Ten aanzien van feit 3:
verduistering gepleegd door een executeur van een nalatenschap, ten opzichte
van enig goed dat hij als zodanig onder zich heeft, meermalen gepleegd.
De misdrijven zijn strafbaar gesteld bij artikel 321 in verband met artikel 323 van het wetboek van Strafrecht.
Ten aanzien van feit 4:
valsheid in geschrift.
Het misdrijf is strafbaar gesteld bij artikel 225 van het wetboek van Strafrecht.
Ten aanzien van feit 5:
valsheid in geschrift.
Het misdrijf is strafbaar gesteld bij artikel 225 van het wetboek van Strafrecht.
Ten aanzien van feit 6:
valsheid in geschrift.
Het misdrijf is strafbaar gesteld bij artikel 225 van het wetboek van Strafrecht.
9.De strafbaarheid van verdachte
De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu niet is gebleken van enige omstandigheid die verdachtes strafbaarheid opheft.
10.De straffen en/of maatregelen
10.1.De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij gelegenheid van de terechtzitting op 8 juni 2012 met betrekking tot de op te leggen straf gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 primair, 2, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de tijd van 2 jaar, met aftrek ex artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
10.2.Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de gevorderde straf aangevoerd dat de redelijke termijn is overschreden, nu sinds de aanhouding van verdachte en diens inverzekeringstelling in september 2009 reeds meer dan twee jaar zijn verstreken. Mede gelet hierop en het ontbreken van een strafblad acht de raadsman een lagere straf dan door de officier van justitie is gevorderd op zijn plaats en heeft hij betoogd dat volstaan kan worden met een geheel voorwaardelijke straf in combinatie met een werkstraf.
10.3.De overwegingen van de rechtbank
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan wederrechtelijke toe-eigening van gelden van derden die gelden aan hem hadden toevertrouwd in de verwachting dat hij als betrouwbaar financieel adviseur hun belangen zou behartigen. Teneinde zijn foutief handelen te verbloemen heeft hij zich voorts meermalen schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift. Door aldus te handelen heeft de verdachte [slachtoffer 1] en de erven van [slachtoffer 2] groot financieel nadeel toegebracht. Bovendien hebben zij het vertrouwen dat deze personen in hem stelden op grove wijze beschaamd. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan.
De rechtbank heeft in het voordeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
Met het openbaar ministerie is de rechtbank van oordeel dat de ernst van de feiten in beginsel een gevangenisstraf van 2 jaar waarvan 1 jaar voorwaardelijk rechtvaardigt.
De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat de redelijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden en dat dit tot strafvermindering dient te leiden.
Rekening houdend met de ouderdom van de bewezen verklaarde feiten en de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals die ter terechtzitting zijn gebleken, acht de rechtbank thans een gevangenisstraf van 22 maanden, waarvan 11 maanden voorwaardelijk een passende bestraffing.
10.4.De vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel
Ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1], wonende [adres]:
[slachtoffer 1], wonende [adres], heeft een vordering benadeelde partij ingediend met betrekking tot de als gevolg van het hiervoor onder 1 ten laste gelegde feit geleden materiële schade.
[slachtoffer 1] voornoemd heeft de materiële schade, inclusief de post kosten rechtsbijstand ad € 1.151,-- op een bedrag van € 228.151,-- gesteld en wil die schade vergoed krijgen.
Ten laste van verdachte is het hiervoor onder 1 primair ten laste gelegde feit (artikel 321 in verband met artikel 323 Sr) bewezen. Het is een strafbaar feit en verdachte zal ter zake van dat feit worden veroordeeld.
Met betrekking tot de toewijsbaarheid van de hoogte van het schadebedrag overweegt de rechtbank dat de vordering is opgebouwd uit de navolgende posten:
-gestort kapitaal € 200.000,--;
-rentederving 5,4 % circa € 30.000,--;
-juridische bijstand [naam] € 1.151,-- (afgerond).
De raadsman heeft aangevoerd dat de vordering wel ten aanzien van het gestorte kapitaal kan worden toegewezen, maar niet ten aanzien van het meerdere gevorderde, aangezien dit geen rechtstreekse kosten als gevolg van het bewezen verklaarde feit betreft.
De rechtbank zal de benadeelde partij gedeeltelijk niet-ontvankelijk in haar vordering verklaren, namelijk met betrekking tot de post "kosten rechtsbijstand", nu deze kosten niet als rechtstreekse schade toegebracht door het bewezen verklaarde kunnen worden beschouwd.
Ten aanzien van de overige posten acht de rechtbank aannemelijk dat de benadeelde partij schade heeft geleden als rechtstreeks gevolg van het onder 1 primair bewezen verklaarde feit. Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat ook de rentederving een rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde feit vormt. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze posten dan ook voor toewijzing vatbaar, zodat de rechtbank het schadebedrag zal vaststellen op een totaalbedrag van € 230.000,-- verminderd met het door verdachte terugbetaalde bedrag van € 3.000,--.
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade.
De rechtbank zal de verdachte veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van voormeld bedrag gemaakt, begroot op nihil.
De rechtbank zal tevens aan verdachte de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van € 227.000,--, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 365 dagen, te betalen ten behoeve van [slachtoffer 1] voornoemd, zoals hierna in het de beslissing genoemd.
Ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij de erven van [slachtoffer 2], p/a [adres].
[naam] heeft namens de erven [slachtoffer 2], p/a [adres] een vordering benadeelde partij ingediend met betrekking tot de als gevolg van het hiervoor onder 3 ten laste gelegde feit geleden materiële schade.
De benadeelde partij heeft de materiële schade op een bedrag van € 790.000,-- gesteld en wil die schade vergoed krijgen.
Aangezien de vordering naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, zal de benadeelde partij niet ontvankelijk in haar vordering dienen te worden verklaard en zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [bank 5], [adres].
[bank 5], [adres] heeft een vordering benadeelde partij ingediend met betrekking tot de als gevolg van het hiervoor onder 2 ten laste gelegde feit geleden materiële schade.
[bank 5] voornoemd heeft de materiële schade op een bedrag van € 1.979,17 gesteld en wil die schade vergoed krijgen.
De rechtbank zal de vordering niet-ontvankelijk verklaren omdat niet blijkt dat degene die het formulier heeft ondertekend namens de benadeelde partij daartoe gerechtigd danwel gemachtigd was.
Ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [bank 4] (t.a.v. [naam]), [adres].
De rechtbank zal de vordering niet-ontvankelijk verklaren omdat niet blijkt dat degene die het formulier heeft ondertekend namens de benadeelde partij daartoe gerechtigd danwel gemachtigd was.
11.Toepasselijke wetsartikelen
Na te melden beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 14a, 14b, 14c, 24c, 27, 36f, 57, 225, 321, 323.
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair, 2, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verstaat dat het aldus bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en verklaart verdachte ter zake strafbaar;
veroordeelt verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 22 maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf 11 maanden niet zullen worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de aan verdachte opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1], wonende [adres]:
wijst de vordering benadeelde partij [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 227.000,--;
veroordeelt de verdachte om tegen bewijs van betaling aan benadeelde partij [slachtoffer 1] voornoemd te betalen een bedrag van € 227.000,--;
legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat te betalen een som geld ten bedrage van € 227.000,-- subsidiair 365 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer van feit 1 primair (artikel 326 Sr ) genaamd [slachtoffer 1], wonende [adres], met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de opgelegde verplichting tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 227.000,-- ten behoeve van voornoemd slachtoffer daarmede de verplichting van verdachte om dit bedrag aan voornoemde benadeelde partij te betalen komt te vervallen en dat indien dit bedrag door verdachte aan voornoemde benadeelde partij is betaald, daarmee de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de Staat ten behoeve van voornoemd slachtoffer komt te vervallen;
veroordeelt verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van voormeld bedrag alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil;
ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [bank 5], [adres]:
verklaart de benadeelde partij [bank 5] niet ontvankelijk in haar vordering tot schadevergoeding;
ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij de erven van [slachtoffer 2], p/a [adres]:
verklaart de benadeelde partij de erven van [slachtoffer 2] niet ontvankelijk in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien de behandeling van de vordering naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, met bepaling dat de benadeelde partij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [bank 4] (t.a.v. [naam]), [adres]:
verklaart de benadeelde partij [bank 4] niet ontvankelijk in haar vordering tot schadevergoeding.
Vonnis gewezen door mrs. L.P. Bosma, P.M.S. Dijks en W.A.H.J. Poppeliers, rechters,
van wie mr. P.M.S. Dijks voorzitter, in tegenwoordigheid van P.J.T. Frijns als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 22 juni 2012.