ECLI:NL:RBROE:2012:BW8712

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
4 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04-650109-06
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Grootschalige hennepteelt en witwassen met leidende rol van verdachte

In deze zaak heeft de Rechtbank Roermond op 4 juni 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij grootschalige hennepteelt in Duitsland en het witwassen van de opbrengsten daarvan. De verdachte had een leidende rol in de hennepteelt, die plaatsvond op meerdere locaties in Duitsland, waaronder St. Hubert, Pulheim en Wankum. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met medeverdachten meermalen hennepplanten heeft geteeld en deze vervolgens naar Nederland heeft geïmporteerd. De rechtbank heeft ook overwogen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, aangezien zijn uitgaven niet in verhouding stonden tot zijn legale inkomsten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn heeft ervaren, wat heeft geleid tot een strafvermindering. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 1 jaar, rekening houdend met zijn leidende rol en de ernst van de feiten. De rechtbank heeft de verdachte ook vrijgesproken van andere tenlasteleggingen die niet bewezen zijn verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
Sector strafrecht
Parketnummer : 04/650109-06
Datum uitspraak : 4 juni 2012
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Roermond, meervoudige kamer voor strafzaken,
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboortedatum en plaats],
wonende te [adres en woonplaats]
1. Het onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen
van 14 mei 2012 en 21 mei 2012.
2. De tenlastelegging
De verdachte staat terecht ter zake dat:
1. hij meermalen althans eenmaal in of omstreeks de periode van 1 mei 2005 tot en met 11 februari 2006 te St. Hubert 47906 Kempen, in elk geval in Duitsland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres 1]) een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet; (artikel 3 Opiumwet)
2. hij meermalen althans eenmaal in of omstreeks de periode van 1 mei 2005 tot en met 12 april 2006 te Pulheim, in elk geval in Duitsland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres 2]) een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet; (artikel 3 Opiumwet)
3. hij meermalen althans eenmaal in of omstreeks de periode van 1 juli 2004 tot en met 31 maart 2006 te Wankum, in elk geval in Duitsland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres 3]) een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet; (artikel 3 Opiumwet)
4. hij meermalen althans eenmaal in of omstreeks de periode van 1 juli 2004 tot en met 12 april 2006 in de gemeente Venlo, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet; (artikel 3 Opiumwet)
5. hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2003 tot en met 31 december 2006, in de gemeente Venlo, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of ander(en), althans alleen, (telkens) (een) voorwerp(en), te weten een hoeveelhe(i)d(en) geld (afkomstig uit de handel in verdovende middelen), heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of van een voorwerp(en), te weten een hoeveelhe(i)d(en) geld (afkomstig uit de handel in verdovende middelen), gebruik heeft gemaakt, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) dat die hoeveelhe(i)d(en) geld (afkomstig uit de handel in verdovende middelen) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf. (artikel 420bis Wetboek van Strafrecht)
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.
3. De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
4. De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
5. De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Door de verdediging is het verweer gevoerd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging behoort te worden verklaard omdat het in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) bedoelde recht van verdachte op een openbare behandeling van de strafzaak binnen een redelijke termijn is geschonden. Mocht de rechtbank niet komen tot een niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging, dan dient de overschrijding van de termijn te leiden tot strafvermindering.
De rechtbank stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Dit recht strekt ertoe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Deze termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Staat jegens verdachte een handeling is verricht waaruit verdachte heeft opgemaakt en redelijkerwijs heeft kunnen opmaken dat de officier van justitie het ernstig voornemen had tegen verdachte een strafvervolging in te stellen.
De rechtbank stelt vast dat de eerste van onderhavige hennepkwekerijen in Duitsland is aangetroffen op 11 februari 2006. Na overdracht van de zaak aan de Nederlandse autoriteiten, werd verdachte op 5 februari 2007 aangehouden en in verzekering gesteld. De rechtbank is van oordeel dat dit het eerste moment is waaruit mogelijke strafvervolging kan worden afgeleid. Op 8 oktober 2008 werd vervolgens een dagvaarding uitgebracht, waarna op 3 december 2008 de eerste zitting in onderhavige zaak plaatsvond. Na een tweede zitting op 25 januari 2011 vond de inhoudelijke behandeling plaats op 14 mei 2012 en 21 mei 2012. Sinds de aanhouding van verdachte zijn op de datum van uitspraak, zijnde 4 juni 2012, ruim 5 jaren verstreken. Enerzijds is dit te wijten aan een onverklaarbare periode van inactiviteit, zoals na de aanhouding van verdachte. Anderzijds heeft ook het horen van diverse getuigen ruim 3 jaren gekost. Weliswaar is onderhavige zaak omvangrijk en complex, doch een termijn van ruim 5 jaren acht de rechtbank een overschrijving van de redelijke termijn ex artikel 6 EVRM. Overschrijding van de redelijke termijn wordt in de regel gecompenseerd door strafvermindering en leidt slechts in uitzonderlijke gevallen tot niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie. Nu gedurende het overgrote deel van de termijn geen sprake was van onverklaarbare inactiviteit, maar van het op verschillende data en locaties horen van getuigen, is de rechtbank van oordeel dat thans geen sprake is van zodanige uitzonderlijke omstandigheden dat dit dient te leiden tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie. De rechtbank verwerpt derhalve het verweer. Aangezien wel sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn, zal de rechtbank hiermee rekening houden bij de strafbepaling.
De rechtbank stelt vast dat verdachte Nederlander is, dat de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten door de Nederlandse strafwet als misdrijven worden beschouwd en dat op die feiten door de wetgeving in Duitsland, waar deze feiten zouden zijn begaan, straf is gesteld.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn overigens geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen.
6. Schorsing der vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
7. Bewijsoverwegingen
7.1. Standpunten van de officier van justitie en de verdediging.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 14 mei 2012 gevorderd dat het onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde zal worden bewezen verklaard.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte integraal dient te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde. Daartoe is aangevoerd dat de vermeende betrokkenheid van verdachte onvoldoende geconcretiseerd wordt in het dossier, aangezien slechts over ‘vermoedelijke’ en ‘mogelijke’ betrokkenheid verklaard wordt.
7.2. (Samenvatting van de) bewijsmiddelen
De overtuiging van de rechtbank dat de verdachte het 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen, welke in onderling verband en samenhang bezien dienen te worden.
7.2.1. Identificatie van de verdachten (algemeen)
De rechtbank heeft geconstateerd dat de bij de hennepkwekerijen betrokken personen veelvuldig enkel bekend zijn, althans genoemd worden, met/bij hun voornamen of bijnamen. Uit onderzoek rees bij de politie het vermoeden dat de betrokken personen de verdachten [verdachte], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zouden zijn.
Verbalisant [verbalisant 1] heeft bij de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente Venlo pasfoto’s opgevraagd van [verdachte], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]. Deze pasfoto’s werden door hem overgedragen aan de Duitse autoriteiten teneinde te worden gebruikt in het Duitse opsporingsonderzoek. Betreffende pasfoto’s van [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn met bijbehorende informatie toegevoegd aan het dossier.
In zijn diverse verhoren op 29 en 30 maart 2006 verklaarde [getuige 1] meermalen over ‘[bijnaam medeverdachte 1],’ [voornaam verdachte] en [voornaam medeverdachte 2] als op enigerlei wijze betrokken personen bij de hennepkwekerijen. Uit een aanvullend proces-verbaal met de daarbij behorende bijlagen blijkt dat vervolgens op 2 juni 2006 aan [getuige 1] de foto’s getoond werden van [verdachte], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2], welke door [getuige 1] herkend werden. Bij gelegenheid van het verhoor van [getuige 1] bij de Duitse rechter-commissaris op 19 januari 2010 verklaarde [getuige 1] dat hij de heren [verdachte], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] kende.
Aan [getuige 2] werden op 12 april 2006 genoemde foto’s getoond. Op de eerste foto herkende hij [voornaam medeverdachte 2], op de tweede de [bijnaam verdachte] en op de derde ‘[bijnaam medeverdachte 1].’ De eerste foto betrof [medeverdachte 2] , de tweede foto betrof [verdachte] en de derde foto betrof [medeverdachte 1].
Op 11 oktober 2011 werden eveneens aan [getuige 3] voornoemde foto’s getoond. Hij herkende [medeverdachte 2] als zijnde “[voornaam medeverdachte 2],” [verdachte] als zijnde “[verdachte]” en [medeverdachte 1] als zijnde “[medeverdachte 1].” In dit verhoor verklaarde hij verder dat [verdachte] door de andere twee werd aangesproken met [bijnaam verdachte] Opmerking rechtbank: In zijn verhoor van 1 augustus 2006 noemde [getuige 3] de persoon die hij inmiddels kende als [voornaam verdachte] ook wel [bijnaam verdachte] De rechtbank stelt dan ook vast dat [bijnaam verdachte] dezelfde persoon is als [bijnaam verdachte]
Op 12 april 2006 werden aan [getuige 4] de foto’s getoond van [medeverdachte 2], [verdachte] en ‘[medeverdachte 1]. [getuige 4] herkende deze personen.
Op 13 april 2006 werden aan [getuige 4] opnieuw een drietal genoemde foto’s getoond. De persoon die door verbalisanten “[voornaam medeverdachte 2]” werd genoemd, kende getuige niet bij naam. De persoon die door verbalisanten “[voornaam verdachte]” werd genoemd, heeft getuige ‘[bijnaam verdachte]’ genoemd. De persoon op de derde foto die getuige werd getoond, herkende hij als ‘[bijnaam medeverdachte 1].’
De rechtbank overweegt als volgt.
Uit het voorgaande blijkt dat onderhavige zaak thans gaat om de verdachten [verdachte], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]. Zij worden weliswaar herkend en genoemd door diverse personen, maar bij die personen zijn de verdachten enkel bekend onder hun voornamen of bijnamen. Gelet op vorenstaande gaat de rechtbank er voor het navolgende van uit dat indien gesproken wordt over [medeverdachte 1] of ‘[bijnaam medeverdachte 1]’ hiermee verdachte [medeverdachte 1] bedoeld wordt. Indien gesproken wordt over [voornaam medeverdachte 2], gaat de rechtbank er van uit dat hiermee verdachte [medeverdachte 2] bedoeld wordt en indien gesproken wordt over [voornaam verdachte], [verdachte], ‘[bijnaam verdachte]’ of ‘[bijnaam verdachte]’ hiermee verdachte [verdachte] bedoeld wordt.
7.2.2. Hennepkwekerij te Kempen (feit 1)
Uit een verslag van een onderzoek door de Duitse recherche, opgemaakt door ‘Kriminaloberkommissar’ (inspecteur 1e klas) [inspecteur 1] blijkt dat hij op 11 februari 2006 werd geïnformeerd over een mogelijke hennepplantage aan de [adres 1] te St. Hubert, 47906 Kempen (Duitsland). Ter plaatse bezichtigde hij de locatie samen met drie collega’s en twee getuigen. In de kelder van de loods voorzien van nummer [huisnummer] werden twee ruimtes aangetroffen waarin zich hennepplantages bevonden. Verdeeld over twee ruimtes werden in totaal minstens (756 + 792 + 684 + 832 =) 3064 hennepplanten aangetroffen. Uit beide ruimtes werden telkens 75 hennepplanten in alle groottes in beslag genomen. Telkens 5 planten uit iedere ruimte werden aan het LKA NRW (recherchebureau van de deelstaat Nordrhein Westfalen) toegezonden. Van de resterende telkens 70 planten uit de verschillende ruimtes werden na een droging de bladeren ‘geoogst’ en aan het LKA voor onderzoek toegezonden.
De 70 voor onderzoek toegezonden planten werden vervolgens onderzocht door het LKA NRW. Uit betreffende rapportage bleek dat de genomen monsters allen werden getest als zijnde hennepbladeren (marihuana) met als werkzame stof THC.
Uit het reeds hiervoor genoemde verslag van ‘Kriminaloberkommissar’ [inspecteur 1] blijkt dat getuigen [getuige 5] en [getuige 6] in 1998 het gebouw en terrein aan de [adres 1] te St. Hubert, Kempen kochten. Met ingang van 15 maart 2005 verhuurden zij een onderkelderde loods aan [getuige 1].
[getuige 1] verklaarde op 29 maart 2006 tegenover de recherche te Viersen (Duitsland) dat hij medio maart 2005 de loods in St. Hubert heeft gehuurd. Tijdens een gesprek met ‘[bijnaam medeverdachte 1]’ bood die hem aan de kelder te huren, waarmee hij akkoord is gegaan. ‘[bijnaam medeverdachte 1]’ had ook een sleutel van het object en kon daar doen en laten wat hij wilde. Nadat [getuige 1] een vermoeden had gekregen van een plantage, heeft hij ‘[bijnaam medeverdachte 1]’ opgebeld en ter verantwoording geroepen. Een of twee dagen later kwam hij vervolgens met [voornaam verdachte] – en naar later bleek – [voornaam medeverdachte 2] aanrijden. [medeverdachte 2] regelde alles. Er ontstond een heftige discussie en ze praatten allemaal op [getuige 1] in. Uiteindelijk hebben ze afgesproken dat het project een jaar zou blijven bestaan tot ze de kosten eruit hadden, die ze tot dan toe daar hadden gemaakt. Na de eerste oogst – dat was in augustus 2005 – was er plotseling ruzie, omdat het gewicht van 300 planten zou ontbreken. [voornaam verdachte], ‘[bijnaam medeverdachte 1]’ en [voornaam medeverdachte 2] beschuldigden [getuige 1] ervan er daar mee vandoor te zijn gegaan. [getuige 1] kon echter opheldering verschaffen. De tweede oogst was in december 2005. Op een dag kwamen ze onaangemeld zijn erf oprijden, pakten ze [getuige 1], gooiden hem in de auto en dreigden hem zijn vingers te breken. Het hoofdaanspreekpunt in die tijd was voor [getuige 1] ‘[bijnaam medeverdachte 1].’ Die kwam gemiddeld eens in de week. [voornaam medeverdachte 2] kwam niet zo vaak. Over [voornaam verdachte] kon [getuige 1] zeggen dat hij de eigenlijke geldschieter op de achtergrond was. Die kwam maar zelden. Hij was het ook die stevig bedreigde, onder andere met het breken van vingers. Uit de woorden van ‘[bijnaam medeverdachte 1]’ was duidelijk dat [voornaam verdachte] de baas was. Bij de aanplantingen ging het altijd om 3.000 planten.
Op 30 maart 2006 verklaarde [getuige 1] verder dat ‘[bijnaam medeverdachte 1]’ een helper was en [voornaam medeverdachte 2] de plantage in St. Hubert probeerde te managen – maar dat lukte hem niet zo best, omdat hij volgens [getuige 1] te veel coke gebruikte – en dat [voornaam verdachte] eigenlijk altijd pas vlak voor een oogst naar de kwaliteit van de cannabisplanten kwam kijken.
[getuige 2] verklaarde op 24 mei 2006 tegenover de recherche te Viersen dat hij in december 2005 een keer in de plantage van [betrokkene] in Kempen is geweest. ‘[bijnaam medeverdachte 1]’ heeft hem een keer in Stommeln (Pulheim, Duitsland) opgehaald om naar Venlo te rijden. Onderweg zijn ze in Kempen gestopt en zijn ze naar [betrokkene] in een gebouw met een werkplaats gegaan. Boven was een werkplaats en in de kelder was een plantage. [betrokkene], ‘[bijnaam medeverdachte 1]’ en getuige zijn toen naar de plantage in de kelder gegaan. ‘[bijnaam medeverdachte 1]’ en [betrokkene] hebben daar de cannabisplanten bekeken. Daarna zijn [getuige 2] en ‘[bijnaam medeverdachte 1]’ verder gereden naar Venlo. Toen aan [getuige 2] foto’s van de plantage in St. Hubert, Kempen, getoond worden, herkende hij die als zijnde de plantage van [betrokkene].
Tijdens dit verhoor heeft [getuige 2] de genoemde [betrokkene] herkend op de aan hem getoonde foto voorzien van nummer 3. In het vertaalde dossier bevindt zich op de pagina waar foto 3 zou staan, enkel een blanco pagina met de tekst [foto 3]. Op dezelfde plek in het Duitse dossier bevindt zich wel een foto. Blijkens een aanvullend proces-verbaal is dit een foto van [getuige 1].
[getuige 7] verklaarde op 15 januari 2007 dat hij begin november 2005 van [medeverdachte 1] opdracht kreeg om hennepstekken naar een hennepplantage aan de [adres 1] in Kempen te brengen.
7.2.3. Hennepkwekerij te Pulheim (feit 2)
Op 12 april 2006 werd het adres [adres 2] in 50259 Pulheim (Duitsland) en de schuur van het hoofdgebouw doorzocht. Uit het betreffende verslag van huiszoeking blijkt dat in die schuur, verdeeld over 4 arealen, in totaal (814 + 843 + 693 + 781 =) 3131 cannabis planten werden geteeld. Daarvan werden 28 planten in beslag genomen. Voorts werden nog 73 niet geplante cannabisplanten aangetroffen.
De 28 in beslag genomen planten werden vervolgens onderzocht door het LKA NRW. Uit betreffende rapportage bleek dat de genomen monsters allen werden getest als zijnde cannabiskruid (marihuana) met als werkzame stof THC.
[getuige 1] verklaarde op 29 maart 2006 dat hij van ‘[bijnaam medeverdachte 1]’ een aanbod kreeg om een schakelkast te bouwen. In februari 2005 legde ‘[bijnaam medeverdachte 1]’ uit waar het om ging. Op een kaart wees getuige [adres 2], D-50259 Pulheim aan. Daar zijn ze naartoe gereden. [getuige 1] heeft in Pulheim twee schakelkasten voor 100 lampen gebouwd en hij was daar samen met ‘[bijnaam medeverdachte 1].’ De plantage zelf was in de tussentijd reeds voltooid. Hij heeft [voornaam verdachte] daar gezien bij de ingebruikneming van de plantage. Ze hebben toen alles getest. Eigenlijk heeft [voornaam verdachte] de hele zaak daar voor goedkeuring geïnspecteerd. [voornaam verdachte] heeft aan [getuige 1] ook de
€ 3.000,00 gegeven, nadat deze al een aanbetaling van € 5.000,00 had ontvangen.
[getuige 2] verklaarde op 13 april 2006 dat hij sinds maart 2005 met onderbrekingen op een boerderij in Stommeln (gemeente Pulheim, Duitsland) heeft gewerkt. Hij werd door ‘[bijnaam medeverdachte 1]’ betaald en heeft van hem sindsdien ongeveer € 15.000,00 loon ontvangen. [voornaam verdachte] en [voornaam medeverdachte 2] waren enkel in het begin daar en hebben op de werken toezicht gehouden. [voornaam medeverdachte 2] was alleen een of twee keer daar. [voornaam verdachte] misschien twee of drie keer. Daarna had [getuige 2] enkel nog met ‘[bijnaam medeverdachte 1]’ van doen. Zijn werk bestond hierin dat hij op instructie van ‘[bijnaam medeverdachte 1],’ die ongeveer elke 2 weken kwam, ventilatoren aan- en uitschakelde en water met meststof verrijkte. Hij wist dat er marihuana gekweekt werd en verklaarde verder dat er ongeveer elke 9 weken geoogst werd.
Op 12 april 2006 had [getuige 2] reeds verklaard dat hij in maart 2005 in contact is gebracht met twee Nederlanders. Die Nederlanders hebben hem en drie anderen naar Stommeln gebracht en hebben hun laten zien wat ze moesten. Een van de Nederlanders werd altijd ‘[bijnaam medeverdachte 1]’ genoemd en de ander heeft zich voorgesteld als [voornaam medeverdachte 2] en werd ook zo genoemd. Bij de eerste twee oogsten was ‘[bijnaam medeverdachte 1]’ erbij. Later kwam hij alleen maar elke twee of drie weken langs. Toen kwam er ook nog een Marokkaan af en toe met ‘[bijnaam medeverdachte 1]’ mee. Die heeft zich als [voornaam verdachte] voorgesteld. [getuige 2] geloofde dat [voornaam verdachte] in de hiërarchie boven ‘[bijnaam medeverdachte 1]’ stond. Ze waren steeds maar ongeveer 20 minuten in Stommeln en ze hebben alleen maar gekeken of de planten goed groeiden. ‘[bijnaam medeverdachte 1]’ bepaalde wanneer geoogst werd. Hij bekeek de planten en stuurde dan een sms wanneer hij met de mensen zou komen. In die hele tijd heeft [getuige 2] ongeveer € 15.000,00 gekregen. De eerste keer heeft [voornaam medeverdachte 2] hem dat geld gegeven. Daarna was het steeds ‘[bijnaam medeverdachte 1]’ die het gaf. Verder verklaarde [getuige 2] dat de stroom is aangesloten door een Duitse elektricien, die zich heeft voorgesteld als [betrokkene]. Verder verklaarde [getuige 2] dat een van de helpers hem verteld heeft dat de oogst naar Venlo werd gebracht en daar verder verwerkt werd, ten aanzien waarvan de rechtbank verwijst naar hetgeen hieronder onder 7.2.5 is weergegeven.
[getuige 3] verklaarde op 12 april 2006 dat die ochtend een cannabisplantage werd ontdekt op zijn eigendom in Stommeln, [adres 2]. De grote hal had hij sinds 2005 verhuurd aan een zekere heer [betrokkene 2]. Begin zomer 2005 heeft [getuige 3] voor het eerst gemerkt dat er daar wat gaande was. Een week later was hij zelf voor het eerst in de plantage. In verband hiermee heeft hij alleen ‘[bijnaam verdachte]’ snel uit een auto zien verdwijnen. [voornaam medeverdachte 2] was helemaal aan het begin daar. Hij heeft de hal bekeken bij het aangaan van het contract en zijn akkoord gegeven. ‘[bijnaam medeverdachte 1]’ heeft meestal iedere twee maanden de huur gebracht. Tussendoor heeft [getuige 3] hem een of twee keer gezien. Verder kwam er vaker een Duitser die de schakelkasten heeft geïnstalleerd.
Verder verklaarde [getuige 3] op 1 augustus 2006 dat in februari 2005 een Nederlander aan hem werd voorgesteld die de loods wilde huren. Een week later kwam ‘[bijnaam medeverdachte 1]’ toen met de elektricien die hij inmiddels onder de naam [getuige 1] kende. Zij hebben rondgelopen en alles bekeken. Een week later kwam – zoals hij ten tijde van het verhoor inmiddels wist – [voornaam medeverdachte 2] en hij heeft toen tegen hem gezegd dat hij een schriftelijke huurovereenkomst zou maken. [voornaam medeverdachte 2] wilde dat echter niet zelf doen, maar via een Duitse partner die de huurovereenkomst zou maken. [voornaam medeverdachte 2] heeft toen de persoonsgegevens compleet met naam en nummer van het identiteitsbewijs gebracht. Toen [getuige 3] terugkwam van zijn vakantie in 2005 trof hij in de loods hasjplanten aan. Enkele dagen later kwam ‘[bijnaam medeverdachte 1]’, die de huur bracht voor twee maanden. [getuige 3] heeft hem toen gezegd dat hij niet akkoord ging met het feit dat in de loods geteeld werd en dat zij de loods uit moesten. ‘[bijnaam medeverdachte 1]’ zei toen dat dat niet zou gaan, omdat ze net nieuwe planten in de grond hadden gezet die eerst geoogst moesten worden, wat nog ongeveer 8 weken zou duren. Het duurde toen echter langer dan 8 weken. ‘[bijnaam medeverdachte 1]’ kwam toen weer langs en bracht weer huur. [getuige 3] heeft hem toen ook gezegd dat dat het was en dat zij alles weer moesten demonteren. ‘[bijnaam medeverdachte 1]’ zei echter dat dit zo niet ging, omdat zij te hoge uitgaven hadden gehad. Een paar dagen later kwam er toen een Nederlander die door [getuige 3] [bijnaam verdachte] werd genoemd. Na inzage van het dossier kent [getuige 3] hem als [voornaam verdachte]. [bijnaam verdachte] heeft hij als baas / chef van de hele zaak beschouwd. [bijnaam verdachte] benaderde hem vijandig en zei dat [getuige 3] moest oppassen dat de boerderij niet zou afbranden en dat hij op zijn vriendin en zichzelf moest passen, als [getuige 3] de politie zou inschakelen. Hij ([bijnaam verdachte]/[voornaam verdachte]) klonk behoorlijk bedreigend en hij ondersteunde die dreigingen ook met licht lichamelijk contact. Hij haalde vervolgens een stapeltje contant geld tevoorschijn met de woorden dat [getuige 3] vanaf dat moment dubbele huur zou krijgen. Die dreigementen hadden zo’n indruk op [getuige 3] gemaakt dat hij verder niets heeft ondernomen. Er vonden nog twee oogsten plaats en in april is toen de politie gekomen.
7.2.4. Hennepkwekerij te Wankum (feit 3)
Op 12 april 2006 werd eveneens het landbouwbedrijf van de familie [getuige 4] aan de [adres 3], 576698 in Wachtendonk-Wankum doorzocht in verband met een verdenking van een cannabisplantage. De doorzoeking betrof een woonhuis, de begane grond van de boerderij en de zolder boven een voormalige koeienstal. Uit het betreffende ‘proces-verbaal van bevindingen pd’ blijkt dat op de begane grond een plantage werd aangetroffen met daarin 1599 plantpotten met mineraalwol. Op de zolder boven de voormalige koeienstal werden drie plantageruimtes aangetroffen met daarin in totaal (810 + 1248 + 720 =) 2778 plantenpotten. Op grond van het onderzoek stelden verbalisanten dat zonder twijfel vast staat dat in de beschreven ruimtes een uiterst professioneel ingerichte cannabisplantage werd geëxploiteerd. Ten tijde van de doorzoeking was de laatste cannabisteelt reeds enige weken geoogst.
[getuige 4] verklaarde op 13 april 2006 dat [voornaam medeverdachte 2] en ‘[bijnaam verdachte]’ in juni/juli 2004 bij hem zijn gekomen en hem vroegen of hij ruimtes had te verhuren. Ze zeiden dat ze daarvoor
€ 1.000,00 zouden betalen. Nadat [voornaam medeverdachte 2] en ‘[bijnaam verdachte]’ na ongeveer 1 of 2 weken hun akkoord hadden gegeven, kwam ze na weer twee weken met een paar Polen die toen zijn begonnen met bouwen op de zolder. Eind januari 2005 merkte hij een ongewone geur op. Twee tot drie dagen later kwam ‘[bijnaam medeverdachte 1]’ op het erf. Desgevraagd waarom het zo stonk, zei ‘de Lange’ dat hij met verf gespoten had. Toen ‘[bijnaam medeverdachte 1]’ weer kwam, sommeerde [getuige 4] hem te laten zien wat er aan de hand was. Hij liet echter nog steeds niets zien en verdween weer. Na twee uur dook ‘[bijnaam medeverdachte 1]’ op met ‘[bijnaam verdachte].’ Zij zeiden toen tegen [getuige 4] dat hij maar rustig moest worden en namen hem mee naar boven. [getuige 4] heeft toen gezien dat daar planten verbouwd werden. Uiteindelijk zeiden ze hem dat het hennepplanten waren. Gesommeerd om hun spullen van het erf te verwijderen, zeiden ze tegen hem dat zij te veel geld erin hadden gestoken. Nadat [getuige 4] zei de politie te zullen waarschuwen, antwoordde ‘[bijnaam verdachte]’, die het volgens [getuige 4] ook voor het zeggen had, : “Dan heb je ook geen familie meer!” Volgens [getuige 4] zouden er in totaal 5 oogsten hebben plaatsgevonden.
[getuige 1] verklaarde op 29 maart 2006 dat hij ‘[bijnaam medeverdachte 1]’ in december 2004 in Venlo heeft leren kennen. Tijdens hun tweede of derde gesprek zei [getuige 1] dat hij elektrotechnicus was en vroeg ‘[bijnaam medeverdachte 1]’ hem of hij drie schakelkasten voor hem kon bouwen. De kasten heeft [getuige 1] zo snel mogelijk in de kelder van zijn woning gebouwd. ‘[bijnaam medeverdachte 1]’ is de kasten vervolgens met een busje komen halen. Ongeveer een week later belde ‘[medeverdachte 1]’ weer op en vroeg of [getuige 1] de kasten niet ter plaatse kon aansluiten. De volgende dag heeft ‘[medeverdachte 1]’ hem opgehaald. Ze zijn over de autosnelweg A40 richting Wankum gereden en hebben die bij de afslag Grefrath/Wankum verlaten. Eenmaal aangekomen heeft hij de installatie aangesloten. Hij heeft daar toen al cannabisplanten gezien. Drie of vier dagen later belde ‘[bijnaam medeverdachte 1]’ hem weer op en klaagde dat er een aantal lastrelais was doorgebrand. ‘[bijnaam medeverdachte 1]’ heeft hem diezelfde dag nog opgehaald. Tijdens die werkzaamheden zijn ‘[bijnaam medeverdachte 1]’ en hij toen een beetje bevriend geraakt. Op de weg terug zag hij waar de plantage zich bevond. Bij het vervangen van de lastrelais heeft hij toen [voornaam verdachte] leren kennen. Deze was daar gewoon en liep daar rond. Hij vroeg aan [getuige 1] of deze geen zin had ook in de toekomst voor hen te werken.
7.2.5. Import van hennep (feit 4)
Op 3 maart 2006 werd [getuige 7] met zijn kleine vrachtauto op de A61 te Mönchengladbach (Duitsland) staande gehouden voor controle op verdenking van een overtreding. In de laadruimte bevonden zich 53 zakken met pas geoogste hennep. De in beslag genomen planten werden vervolgens onderzocht door het LKA NRW. Uit betreffende rapportage bleek dat de genomen monsters allen werden getest als zijnde hennepkruid (marihuana) met als werkzame stof THC.
[getuige 7] verklaarde op 15 januari 2007 dat [medeverdachte 1] zich in september 2005 tot hem wendde. [medeverdachte 1] bood hem, [getuige 7], aan om iets bij te verdienen en verzocht hem om in Pulheim hennepplanten af te halen. De geoogste planten moesten naar Venlo worden gebracht en hij zou daarvoor € 500,00 krijgen. Hij kreeg opdracht een voertuig te huren en kreeg contant geld van [medeverdachte 1] voor de huur en de borgsom. Hij kreeg ook een mobiele telefoon. Zo zou hij bereikbaar zijn en zou hij worden geïnformeerd over politiecontroles. Overeenkomstig de instructies heeft [getuige 7] vier mannen ontmoet in Venlo en hij reed met de mannen naar een boerderij in Stommeln. Hij wist dat daar hennep werd geteeld. De man die al in de loods was, gaf getuige een briefje met daarop gegevens over het gewicht van de afzonderlijke zakken. Op een ander briefje stond een telefoonnummer en de naam [voornaam]. [getuige 7] reed met de Mercedes Sprinter in zijn eentje naar Venlo. Hij wist dat zich in het voertuig minstens 3200 planten bevonden. In Venlo droeg hij de geladen auto over aan [medeverdachte 1] en kreeg hij € 500,00 van hem. Eind februari of begin maart 2006 kreeg hij van [medeverdachte 1] opnieuw opdracht om hennepplanten in Pulheim te halen. Die moesten ook naar Venlo worden gebracht. [getuige 7] huurde op 2 maart een Mercedes Sprinter in Venlo en reed op 3 maart samen met enkele Oost-Europeanen van Venlo naar Pulheim. Hij had tevoren weer een mobiele telefoon van [medeverdachte 1] gekregen. Als loon zou hij € 500,00 krijgen. In Pulheim werd door dezelfde man als in september op hem gewacht. [getuige 7] wachtte bij het voertuig en er werden zakken met circa 735 kilogram aan hennepplanten ingeladen. In de namiddag begon hij met de terugreis naar Venlo, maar werd op de autosnelweg A61 vervolgens staande gehouden door de politie.
[getuige 2] verklaarde op 24 mei 2006 over de hennepkwekerij in Stommeln. Hij verklaarde dat een man die hij kende als ‘Opa’ in september (2005) en in maart (2006) de cannabisplanten heeft opgehaald. Gevraagd naar de oogst van maart 2006, verklaarde hij dat ‘Opa’ op 3 maart 2006 voor de deur stond en dat hij zes mannen bij zich had. De zes mannen hebben geoogst en ‘Opa’ heeft al die tijd gewacht. Alle planten werden in de witte Mercedes Sprinter van ‘Opa’ geladen. ‘Opa’ is vervolgens alleen in zijn Sprinter van de boerderij in Stommeln weggereden. Hij heeft ‘Opa’ twee briefjes meegegeven. Een met zijn voornaam en een telefoonnummer en een met de opsomming van het aantal zakken en de bijbehorende gewichten per zak in kilo’s. Als hem de pagina’s 39 en 40 (opmerking: dit betreffen thans de pagina’s 2361 2362) worden voorgehouden, herkent [getuige 2] de briefjes. Later heeft hij gehoord dat dit de cannabisoogst was die door de politie is onderschept.
Uit een notitie blijkt dat na zijn aanhouding bij [getuige 7] twee briefjes, die waren voorzien van met de hand gemaakte notities, gevonden en in beslag genomen. Het gaat om een briefje met getallen en een briefje met een telefoonnummer en de naam “[voornaam].” Bij deze notitie zijn als bijlagen op pagina’s 2361 en 2362 gevoegd kopieën van twee briefjes met daarop notities, een telefoonnummer en de naam “[voornaam].”
[getuige 1] verklaarde op 30 maart 2006 over de plantage in St. Hubert. Hij verklaarde dat een oogst altijd op dezelfde manier verliep. Nadat [voornaam verdachte] de planten had bekeken, kwam er een groep van ongeveer 6 man naar de plantage. Ze kwamen in een kleine vrachtwagen, meestal een witte met een Nederlands kenteken. De vrachtwagen werd bestuurd door een bebaarde Nederlander van ongeveer 60 jaar oud, grijs haar, klein rond postuur en hooguit 170 cm. ’s Nachts werden alle planten afgeknipt en in vuilniszakken gedaan. ’s Morgens kwam dan de vrachtauto met de bebaarde man, de chauffeur was altijd dezelfde, weer terug en werden de dozen opgeladen. Verder is hem, [getuige 1], verteld dat ‘[bijnaam medeverdachte 1]’ vooruit rijdt en kijkt of aan de grens alles safe is. Als dat niet zo is, waarschuwt hij de vrachtautobestuurder, die dan een andere grensovergang neemt.
Verder verklaarde [getuige 1] dat hij uit verhalen van ‘[bijnaam medeverdachte 1]’ weet dat de verdovende middelen naar een boerderij [adres], aan de A67, afslag Sevenum, werden gebracht.
Naar aanleiding van informatie waarbij een loods achter perceel (adres) werd aangewezen, gingen verbalisanten op 10 april 2006 ter plaatse. In deze loods werden resten van hennepplanten aangetroffen alsmede een BMW 330 cabrio voorzien van kenteken (kenteken), welk kenteken op naam was gesteld van [verdachte], verdachte.
Door de politie Limburg-Noord is nader onderzoek uitgevoerd naar de door [getuige 7] gehuurde voertuigen. Uit betreffend proces-verbaal blijkt dat door [getuige 7] in de periode van 20 oktober 2005 tot en met vrijdag 3 maart 2006 in totaal tenminste 17 voertuigen werden gehuurd bij Sterverhuur te Venlo.
7.2.6. Witwassen (feit 5)
Door verbalisant [verbalisant 2] werd een proces-verbaal opgemaakt waaruit onder meer – zakelijk weergegeven – het volgende blijkt:
“Verdachte [verdachte] heeft zich vermoedelijk schuldig gemaakt aan witwassen in Nederland. Op grond van een machtiging Strafrechtelijk Financieel Onderzoek werden bij de Belastingdienst de inkomstengegeven van verdachte opgevraagd. De echtgenote van verdachte had van 2002 tot en met 2006 geen (bekend) inkomen dan wel een uitkering. De jaarlijkse (bekende) inkomsten waarvan het gezin moest leven kunnen als volgt worden samengevat:
Jaar Bruto Loonheffing Netto Nibud-norm
2003 € 19.653,00 €4.130,00 €15.253,00 €16.260,00
2004 €24.133,00 €5.950,00 €18.183,00 €17.124,00
2005 €24.133,00 €5.950,00 €18.183,00 €17.508,00
2006 n.n.b. n.n.b. n.n.b. €19.176,00
Het gezin bestaat uit 4 personen, te weten vader en moeder met 2 kinderen. Zoals uit bovenstaande tabel kan worden afgeleid, lag het (reguliere) besteedbare (jaar)inkomen voor dit gezin van 4 personen rond de minimale Nibud-norm die gebaseerd is op een uitkering op basis van het bijstandsniveau. Het legale inkomen kan hoogstens worden aangemerkt als (net) voldoende voor het dagelijkse levensonderhoud.
Op basis van deze inkomsten zijn de getraceerde uitgaven van verdachte, die in dit dossier nader worden omschreven, absoluut niet te verklaren. Bovendien zijn de hieronder vermelde uitgaven waarschijnlijk slechts een deel van de daadwerkelijk gedane uitgaven. Immers, niet van alle aankopen / bestedingen werden facturen / bescheiden aangetroffen.
De hieronder vermelde (jaar) overzichten zijn opgesteld aan de hand van de getraceerde uitgaven, de legale inkomsten en (deels gestelde) uitgaven voor levensonderhoud. Opgemerkt wordt dat, met name voor wat betreft de uitgavenkant, deze zeer waarschijnlijk niet compleet zijn, bij gebreke van inzicht in alle uitgaven. De verwachting is dat er (veel) meer uitgaven hebben plaatsgevonden.
De (gestelde) kosten voor levensonderhoud hebben betrekking op de uitgaven voor het gezin van 4 personen, zoals, voeding, kleding, huur, verzekering(en), gas water en licht, abonnementen, sporten, autokosten, benzine, vakantie en vertier etc. en zijn afgeleid van de jaarlijkse minimum-voorbeeldbegroting van het Nibud.
Na controle bij het ministerie van VROM bleek dat het gezin in 2003 € 1.515,00 huursubsidie had ontvangen, in 2004 € 1.565,00 en in 2005 € 1.190,00. Na controle bij de Belastingdienst bleek dat zij verder in 2006 € 720,00 huurtoeslag en € 276,00 zorgtoeslag had ontvangen. Verder kreeg verdachte een bedrag aan kinderbijslag van ongeveer € 175,00 per maand.
2003
Datum Omschrijving Inkomsten Datum Omschrijving Uitgaven
Looninkomsten € 15.523,00 24-mrt Harley Davidson € 15.000,00
Huurtoeslag € 1.515,00 3-nov VW Golf € 6.000,00
Kinderbijslag € 2.100,00 6-jun Jetski Seadoo € 6.000,00
Saldo tekort € 24.122,00 Levensonderhoud € 16.260,00
-------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
€ 43.260,00 € 43.260,00
2004
Datum Omschrijving Inkomsten Datum Omschrijving Uitgaven
Looninkomsten € 18.183,00 28-mei BMW € 25.000,00
Huurtoeslag € 1.565,00 5-okt Breitling horloge € 5.300,00
Kinderbijslag € 2.100,00 Levensonderhoud € 17.124,00
7-okt Verkoop Harley € 15.000,00
Saldo tekort € 10.576,00
-------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
€ 47.424,00 € 47.424,00
In bovenstaande tabel voor 2004 is onder inkomsten de opbrengst van de verkoop van een motor meegerekend. Hoewel niet bekend is hoe deze indertijd is aangekocht, komt dit geld in 2004 ter beschikking als inkomsten. Ondanks deze bate is er nog steeds sprake van een tekort. Er werd meer uitgegeven dan er binnenkwam.
2005
Datum Omschrijving Inkomsten Datum Omschrijving Uitgaven
Looninkomsten € 18.183,00 9-sep VW Golf € 25.000,00
Huurtoeslag € 1.190,00 30-aug Seadoo € 11.000,00
Kinderbijslag € 2.100,00 25-nov Horloge € 595,00
2-sep Verkoop Golf € 6.000,00 Levensonderhoud € 17.508,00
20-jul Verkoop Seadoo € 6.000,00
Saldo tekort € 20.630,00
-------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- € 54.103,00 € 54.103,00
In bovenstaande tabel voor 2005 zijn onder de inkomsten de opbrengst van de verkoop van een auto en een jetski meegerekend. Hoewel niet bekend is hoe deze indertijd zijn aangekocht, komt dit geld in 2005 ter beschikking als inkomsten. Ondanks deze baten is er nog steeds sprake van een tekort. Er werd wederom meer uitgegeven dan er binnenkwam.
2006
Datum Omschrijving Inkomsten Datum Omschrijving Uitgaven
Looninkomsten € 13.880,00 22-mrt Honda € 5.750,00
Huurtoeslag € 720,00 25-apr Seadoo € 12.500,00
Zorgtoeslag € 276,00
Kinderbijslag € 2.100,00 1-aug Bedden bij Otto € 698,00
27-apr Honda € 4.500,00 27-mrt Slaapkamer beter bed € 2.517,00
27-apr BMW € 25.000,00 Bewakingscamera € 2.250,00
2-mei VW € 25.000,00 Manhattan meubelen € 5.995,00
27-jul Seadoo € 12.500,00 28-jun Computer Dynabyte € 1.500,00
10-apr Rolluiken P.v.K. € 12.000,00
23-mrt Peters parket € 1.450,00
Tech.bureau Ferwert € 1.013,00
29-sep Airco Teewen € 4.447,00
2-okt Storting SNS € 3.000,00
8-aug Storting SNS € 4.000,00
5 TFT tv's € 4.000,00
Luxe aanbouwkeuken € 15.000,00
Levensonderhoud € 19.176,00
Aanbouw (stelpost) € 25.000,00
Saldo tekort € 36.320,00
-------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
€ 120.296,00 € 120.296,00
In bovenstaande tabel voor 2006 zijn onder de inkomsten de opbrengst van de verkoop van 2 auto’s, een motor en een jetski meegerekend. Hoewel niet bekend is hoe deze indertijd zijn aangekocht, komt dit geld in 2006 ter beschikking als inkomsten. Ondanks deze baten is er nog steeds sprake van een tekort. Er werd ook in 2006 meer uitgegeven dan er binnenkwam.
Per 30 april 2006 werd verdachte ontslagen bij [werkgever]. Vanaf mei 2006 ontving hij een uitkering via het UWV. Voor de vaststelling van de inkomsten over 2006 is hiermee rekening gehouden. Verdachte verhuisde op 1 juni 2006 naar een nieuwbouw huurwoning aan de [adres]. Hij bouwde hier (op eigen kosten) een redelijke grote ruimte aan (volgens ingediende tekening en verleende bouwvergunning van de gemeente Venlo 36 m2 en een begrote prijs van € 18.000,00). Er is geen nota van een aannemer gevonden voor de realisatie van deze bouw, maar de aanbouw werd verzekerd bij Avero Achmea voor een bedrag van € 45.400,00. Verdachte richtte zijn nieuwe huurhuis vervolgens luxueus in. Zo werden er exclusieve meubelen en een nieuwe aanbouwkeuken gekocht, professionele airco, op alle (slaap) kamers werden TFT-tv’s geplaatst, een bewakingscamera etc.
Tijdens de doorzoeking op 5 februari 2007 werden meerdere facturen/bescheiden aangetroffen die betrekking hebben op de aankoop van goederen en de inrichting van het (nieuwe) huurhuis. Deze facturen zijn verwerkt in de hierboven opgemaakte overzichten. In het Duitse onderzoek werden in maart/april 2006 de eerste aanhoudingen verricht. Kort daarna verkocht verdachte 2 auto’s, 1 motor en 1 jetski, waarvan de opbrengsten minimaal € 48.750,00 bedroeg. De opbrengsten konden niet allemaal worden achterhaald. Hoewel er normaliter sprake is van afschrijving op goederen, werden, in het voordeel van de verdachte, de verkoopprijzen van de goederen waarvan geen opbrengst bekend is daarom gesteld op het aankoopbedrag.
Uit bovenstaande overzichten kan worden afgeleid dat er elk jaar meer geld werd uitgegeven dan er aan (reguliere) inkomsten binnen kwamen. Dit wordt weergegeven in onderstaande tabel.
Jaar Inkomsten Uitgaven Verschil
2003 € 19.138,00 € 43.260,00 € 24.122,00
2004 € 36.848,00 € 47.424,00 € 10.576,00
2005 € 33.473,00 € 54.103,00 € 20.630,00
2006 € 83.976,00 € 120.296,00 € 36.320,00
Totaal € 173.435,00 € 265.083,00 € 91.648,00
Bovenstaand bedrag betreft een absoluut minimumbedrag. In de hierboven benoemde balansstaatjes is immers aan de inkomstenkant rekening gehouden met de verkoop van auto’s, motoren en jetski’s. De verkoopopbrengsten hiervan worden vervolgens benoemd als inkomsten. Het ligt echter voor de hand dat deze bij de aanschaf zijn betaald met onverklaarbaar geld. Uit het bekende reguliere inkomen kunnen ze nimmer aangeschaft zijn, aangezien deze inkomsten hiervoor niet toereikend waren. Hierdoor ontstaat dus een vertekend beeld, waardoor bovengenoemd bedrag dus hoger moet zijn. Deze uitgaven werden aldus gedaan uit onverklaarbare bron(nen).”
7.3. Overwegingen en oordeel van de rechtbank
Hennepplantages
Uit de hiervoor onder 7.2.2 tot en met 7.2.4 vermelde bewijsmiddelen blijkt dat op 11 februari 2006 een hennepplantage werd ontdekt in Kempen, waarna op 12 april 2006 eveneens hennepplantages ontdekt werden in Pulheim en Wankum. Overigens werden door diverse personen verschillende plaatsnamen genoemd, doch uit hun verklaringen kan worden afgeleid dat zij telkens over dezelfde plaatsen spraken. Zo werd zowel over Kempen als over St. Hubert gesproken, maar nu St. Hubert een stadsdeel is van Kempen, is hierin geen onderscheid. Hetzelfde geldt voor Stommeln, dat deel uitmaakt van de gemeente Pulheim. Al de plantages hadden een capaciteit van variërend van circa 3000 tot ruim 4000 planten.
Over de plantage in Wankum overweegt de rechtbank nog als volgt.
Op de dag van aantreffen was de plantage niet meer in werking en er zijn geen tests van de aangetroffen plantenresten voorhanden. Gelet op de uiterlijke verschijningsvorm en de verklaringen van [getuige 4] en [getuige 1], die allebei verklaarden over hennep- dan wel cannabisplanten, is de rechtbank van oordeel dat, ondanks het ontbreken van tests, vast staat dat het ook hier om hennepplanten ging.
Uit de hiervoor genoemde bewijsmiddelen blijkt voorts dat de hennepplantages geen op zichzelf staande plantages waren, maar deel uitmaakten van een onderling samenhangend netwerk van plantages. In onderlinge samenwerking en in verschillende rollen waren verdachte en zijn medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] betrokken bij de opbouw van de genoemde plantages, de teelt en de oogst van de hennep. Op verschillende plantages werden dezelfde medewerkers, zoals [getuige 1] en [getuige 7] ingezet. Hoewel verdachte en beide medeverdachten over hun betrokkenheid bij de plantages geen verklaring hebben willen afleggen, kan uit de andere verklaringen toch bewijs worden geput voor ieders aandeel. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt daaruit allereerst van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]. Hoewel zij op verschillende tijdstippen alleen handelend optraden, is ook gebleken van een duidelijke samenwerking. Binnen die samenwerking had elk van hen wel een eigen rol.
[verdachte] had de leiding over de hennepplantages. Hij bepaalde de voortgang op het moment dat zich problemen voordeden en was nauw betrokken bij de oogsten. Verder voerde hij eindinspecties uit en beheerde het geld. Hij was degene die besliste dat verhuurder [getuige 3] op een gegeven moment dubbele huur zou ontvangen in ruil voor discretie omtrent de gang van zaken. [verdachte] was ook degene die er niet voor terugschrok te dreigen met geweld naar de verhuurders wanneer zij aangaven dat zij het niet eens waren met hennepteelt in de door hen verhuurde ruimtes of wanneer zij aangaven naar de politie te zullen stappen. Uit de verklaringen van [getuige 3] en [getuige 4] blijkt dat deze dreiging met geweld effect sorteerde in die zin dat de verhuurders, geïntimideerd, inbonden, de teelt daarna doorging en er kon worden geoogst.
Medeverdachte [medeverdachte 1] controleerde en regelde de feitelijke teelt op de diverse plantages en hij was het eerste aanspreekpunt voor zowel de verhuurders als voor de arbeiders. Hij vertelde de arbeiders wat te doen en hij betaalde de huur aan de verhuurders.
Uit de verklaringen komt de rol van medeverdachte [medeverdachte 2] het minst duidelijk naar voren, maar op grond van hetgeen wat wel komt vast te staan is diens rol niet minder ernstig. [medeverdachte 2] was op verschillende momenten aanwezig bij de plantages en meer in het bijzonder was [medeverdachte 2] aanwezig wanneer er sprake was van (dreiging met) geweld door [verdachte], zoals ook is verklaard door [getuige 1]. De dreigende situatie werd ondersteund door zijn aanwezigheid.
Uiteindelijk zijn alle verdachten op alle locaties gezien en hebben zij allen bijgedragen aan de verwezenlijking en instandhouding van die plantages.
De oogst en de import
De rechtbank stelt vast dat [getuige 7] de verklaring die hij aanvankelijk bij de politie heeft afgelegd, in de verhoren bij de rechter-commissaris op 27 mei 2011 en 3 november 2011 op essentiële punten herroept. De rechtbank is van oordeel dat voor de bewezenverklaring dient te worden uitgegaan van de oorspronkelijke bij de politie afgelegde verklaring, nu deze steun vindt in de verklaring van [getuige 2].
Uit de verklaring van [getuige 7], in samenhang bezien met de verklaringen van [getuige 2] en [getuige 1] leidt de rechtbank af dat [getuige 7] werd ingeschakeld als vervoerder van de hennep naar Nederland nadat de oogst had plaatsgevonden. Aannemelijk is dat de hennep waarmee [getuige 7] is aangehouden, afkomstig was van de plantage in Pulheim welke onderwerp is van feit 2. De rechtbank leidt dit af uit het feit dat [getuige 7] zelf heeft verklaard dat hij hennep heeft opgehaald in Pulheim, in combinatie met het gegeven dat [getuige 2] heeft verklaard twee briefjes te hebben meegegeven, welke briefjes zijn gevonden bij de doorzoeking van de transportwagen. Weliswaar verklaart [getuige 7] dat hij maar twee keer een transport heeft verzorgd, maar uit onderzoek is gebleken dat hij 17 maal een dergelijk voertuig heeft gehuurd. De rechtbank is er dan ook van overtuigd dat dergelijke transporten veel meer dan twee maal hebben plaatsgevonden.
Ook ten aanzien van de transporten blijkt de feitelijk organiserende rol van [medeverdachte 1], nu hij degene was in wiens opdracht [getuige 7] de transporten uitvoerde.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de oogsten en de daaropvolgende transporten geen op zichzelf staande gebeurtenissen, maar een logisch sluitstuk van de grootschalige teelt van hennep. Hoewel in de verklaringen die zien op de transporten de naam van verdachte niet terugkomt, acht de rechtbank hem, gezien zijn hiervoor aangegeven betrokkenheid bij de plantages, eveneens hiervoor medeverantwoordelijk als medepleger. De rechtbank baseert dit oordeel mede op hetgeen is bewezen verklaard ten aanzien van witwassen, de aangetroffen situatie in de loods te Sevenum (zie hiervoor onder 7.2.5) en hetgeen hierover hierna zal worden overwogen. Het is onwaarschijnlijk dat een verdachte die betrokken is bij de teelt van hennep en daarvan ook inkomsten heeft niet mede verantwoordelijk moet worden gehouden voor de oogst en het transport van die hennep. Gelet hierop acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging met medeverdachten [medeverdachte 1] en [getuige 7] meermalen hennep binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht.
Witwassen
Uit het hiervoor onder 7.2.6 weergegeven proces-verbaal blijkt dat – na doorberekening van de inkomsten en uitgaven – verdachte in de jaren 2003 tot en met 2006, gelet op de Nibud referentiegegevens, nauwelijks voldoende inkomsten had om voor een gezin bestaande uit twee ouders en twee kinderen in het levensonderhoud te voorzien.
Niettegenstaande deze beperkte bestedingsruimte heeft verdachte, in die periode diverse goederen gekocht, waaronder auto’s, jetski’s, meubilair, een aanbouwkeuken en heeft hij een uitbouw aan zijn huis laten plaatsen. Deze bestedingen heeft verdachte onmogelijk kunnen betalen met de bij de Belastingdienst bekende inkomsten. Ter terechtzitting heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat deze uitgaven zijn gedaan met gespaard geld uit de ijzerhandel tijdens voorgaande jaren. Deze overigens niet onderbouwde stelling is niet aannemelijk geworden.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte inkomsten heeft genoten uit de handel in verdovende middelen. Uit hetgeen hiervoor reeds is overwogen, is gebleken dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte zich meermalen heeft schuldig gemaakt aan grootschalige hennepteelt en import van hennep. De rechtbank is van oordeel dat het een feit van algemene bekendheid is dat uit de teelt van hennepplanten en de verkoop daarvan inkomsten worden gegenereerd. Dat zulks bij verdachte ook het geval moet zijn geweest blijkt uit het feit dat op het moment van aantreffen van de hennepplantages reeds meermalen geoogst was en reeds meermalen transporten naar Nederland hadden plaatsgevonden. Aangezien verdachte met zijn brutoloon niet kon voorzien in de kosten van zijn levensonderhoud en zijn levensstijl moet hij daarvoor gebruik hebben gemaakt van de illegale inkomsten uit hennepteelt, waarmee sprake is van witwassen. De feiten onder 1, 2, 3 en 4 hebben echter pas plaatsgevonden vanaf medio 2004, terwijl aan verdachte witwassen sinds januari 2003 is ten laste gelegd. Nu niet bewezen kan worden dat verdachte al in 2003 gelden afkomstig uit de handel in verdovende middelen heeft witgewassen, acht de rechtbank witwassen bewezen vanaf 1 juli 2004.
Ten overvloede merkt de rechtbank het volgende op. Uit het dossier blijkt dat verdachte sinds 2003 ruim 1,7 miljoen Euro had staan op een Belgische bankrekening. De herkomst van deze gelden is onbekend. Betreffende rekening is door de Belgische autoriteiten geblokkeerd en in België loopt een zelfstandig witwasonderzoek naar deze rekening. Het geld op deze rekening maakt derhalve geen onderdeel uit van het onderzoek en de bewezenverklaring van onderhavige zaak.
7.4. Bewezenverklaring
Op grond van voormelde bewijsmiddelen en overwegingen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. hij meermalen in de periode van 1 mei 2005 tot en met 11 februari 2006 te St. Hubert 47906 Kempen, tezamen en in vereniging met anderen, telkens opzettelijk heeft geteeld (in een pand aan de [adres 1]) een groot aantal hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2. hij meermalen in de periode van 1 mei 2005 tot en met 12 april 2006 te Pulheim, tezamen en in vereniging met anderen, telkens opzettelijk heeft geteeld (in een pand aan de [adres 2]) een groot aantal hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
3. hij meermalen in de periode van 1 juli 2004 tot en met 31 maart 2006 te Wankum, tezamen en in vereniging met anderen, telkens opzettelijk heeft geteeld (in een pand aan adres 3) een groot aantal hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
4. hij meermalen in de periode van 1 juli 2004 tot en met 12 april 2006 in de gemeente Venlo, tezamen en in vereniging met anderen, telkens opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
5. hij in de periode van 1 juli 2004 tot en met 31 december 2006, in de gemeente Venlo, althans in Nederland, telkens van voorwerpen, te weten hoeveelheden geld (afkomstig uit de handel in verdovende middelen), gebruik heeft gemaakt, terwijl hij, verdachte, wist dat die hoeveelheden geld (afkomstig uit de handel in verdovende middelen) - onmiddellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
8. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie
8.1. De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde is strafbaar.
8.2. Kwalificatie
Het ten laste van verdachte bewezenverklaarde levert op de navolgende strafbare misdrijven:
Ten aanzien van feit 1
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel
Ten aanzien van feit 2
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel
Ten aanzien van feit 3
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel
Ten aanzien van feit 4
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel
Ten aanzien van feit 5
witwassen
De misdrijven onder 1, 2, 3 en 4 zijn strafbaar gesteld bij de artikelen 11 lid 2 en lid 5 van de Opiumwet juncto 47 van het Wetboek van Strafrecht.
Het misdrijf onder 5 is strafbaar gesteld bij artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
9. De strafbaarheid van verdachte
De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu niet is gebleken van enige omstandigheid die verdachtes strafbaarheid opheft.
10. De straffen en/of maatregelen
10.1. De eis van de officier van justitie en het standpunt van de verdediging
De officier van justitie heeft bij gelegenheid van de terechtzitting op 14 mei 2012 gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3, 4 en 5 zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de tijd van 2 jaren, met aftrek ex artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De raadsman heeft betoogd dat verdachte integraal vrijgesproken dient te worden en heeft derhalve ten aanzien van de gevorderde straf geen standpunt ingenomen.
10.2. De overwegingen van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van hennepteelt op zeer grote schaal in Duitsland en de import van die hennep naar Nederland. Daarnaast heeft verdachte de uit dergelijke handel verworven inkomsten witgewassen door daarvan in zijn levensonderhoud te voorzien en diverse (luxe)goederen te kopen / uitgaven te doen.
De rechtbank is er van overtuigd dat verdachte, door aldus te handelen zich enkel heeft laten leiden door de wens veel geld te verdienen, welk gewin hij heeft laten prevaleren boven de door de samenleving in wetten vastgelegde grenzen. Verdachte heeft zich willens en wetens schuldig gemaakt aan het overschrijden van die grenzen. Door zijn handelwijze wordt de grootschalige handel in soft drugs bevorderd en in stand gehouden. Een handel die verboden is, omdat uit studies blijkt dat het gebruik van soft drugs de gezondheid van personen ernstige schade toebrengt. Verder gaat die handel gepaard met steeds zwaardere vormen van (georganiseerde) criminaliteit.
De rechtbank rekent het verdachte zeer zwaar aan dat deze op een dergelijke grootschalige wijze heeft bijgedragen aan de instandhouding van de hennephandel. Daarbij houdt de rechtbank bij de strafoplegging rekening met het feit dat verdachte geweld, althans dreiging daarmee, dan wel chantage niet schuwt. Op het moment dat een verhuurder van een van de panden voor problemen zorgde of dreigde naar de politie te gaan, dreigde verdachte met geweld en zorgde hij er zo, of door verdubbeling van de huur, ervoor dat de continuïteit van de hennepplantages gewaarborgd werd.
Gelet op vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat voor feiten als onderhavige en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren in beginsel passend zou zijn. De persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals ter terechtzitting bekend zijn geworden, bevatten naar het oordeel van de rechtbank geen termen om van dit uitgangspunt af te wijken.
Zoals hiervoor onder 5 reeds overwogen, is de rechtbank echter van oordeel dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn, aangezien sinds het aantreffen van de hennepkwekerijen en de aanhouding van verdachte ruim 6 respectievelijk 5 jaren zijn verstreken op het moment van dit vonnis. Gelet hierop zal de rechtbank een aanzienlijke strafvermindering toepassen.
De rechtbank ziet zichzelf voor de vraag gesteld of na een dergelijke aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn een onvoorwaardelijke gevangenisstraf nog wel gerechtvaardigd is. Gelet op hetgeen hiervoor bewezen is verklaard en hetgeen de rechtbank heeft overwegen over de organisatie en de omvang van de teelt, is de rechtbank van oordeel dat in het onderhavige geval niet kan worden volstaan met een werkstraf of enkel voorwaardelijke gevangenisstraf. Gelet hierop zal de rechtbank verdachte veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, doch in aanzienlijk lagere mate dan het uitgangspunt van 4 jaren. De verstreken termijn is voor de rechtbank verder een reden om geen voorwaardelijk strafdeel meer op te leggen. Sinds de aanhouding van verdachte, ruim 5 jaren geleden, is immers niet gebleken van enige betrokkenheid bij nieuwe soortgelijke strafbare feiten.
De rechtbank zal ook de rol van verdachte in verhouding tot die van zijn medeverdachten in onderhavige feiten en de (anders dan bij zijn medeverdachten) bewezenverklaring van witwassen van betekenis laten zijn in de strafmaat. Uit het onderzoek is gebleken dat verdachte een leidende rol had. Zo voerde verdachte de inspecties uit op de hennepplantages en kwam hij in actie bij problemen, maar acteerde hij voor het overige veelal op de achtergrond en liet anderen de hennepplantages in de praktijk uitvoeren.
Gelet op vorenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van 1 jaar passend en geboden is.
11. Toepasselijke wetsartikelen
Na te melden beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 27, 47, 57, 63, 91, 420bis
Opiumwet art. 3, 11
12. Beslissing
De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verstaat dat het aldus bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en verklaart verdachte ter zake strafbaar;
veroordeelt verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van 1 jaar;
beveelt dat de tijd door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de aan verdachte opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mrs. E.H.M. Druijf, M.B.T.G. Steeghs en A.K. Kleine, rechters, van wie mr. M.B.T.G. Steeghs voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. O.A.G. Corten en J.A.H. Bicker als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 juni 2012.