ECLI:NL:RBROE:2012:BW8494

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
15 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04/993018-06
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering van beleggingen en overtreding van de Wet toezicht kredietwezen

In deze zaak heeft de Rechtbank Roermond op 15 juni 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van verduistering van ter belegging gestorte gelden en het overtreden van de Wet toezicht kredietwezen. De verdachte, die leiding gaf aan een stichting, had in de periode van 2003 tot 2006 grote geldbedragen van beleggers ontvangen onder het voorwendsel dat deze op een geblokkeerde rekening zouden worden gestort en dat er een gegarandeerd rendement van 0,6% per maand zou worden uitgekeerd. In werkelijkheid werden de gelden echter gebruikt voor privé-uitgaven, waaronder de aankoop van exclusieve paarden. De rechtbank verwierp de niet-ontvankelijkheidsverweren van de verdediging, die onder andere stelden dat er sprake was van termijnoverschrijding en schending van het recht op een eerlijk proces. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk had gehandeld en feitelijk leiding had gegeven aan de verboden gedragingen. De rechtbank legde de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 36 maanden op, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn. Daarnaast werden er schadevergoedingsmaatregelen opgelegd aan de verdachte ten behoeve van de benadeelde partijen, die door zijn handelen aanzienlijke financiële schade hadden geleden.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
Sector strafrecht
Parketnummer : 04/993018-06
Datum uitspraak: 15 juni 2012
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Roermond, meervoudige kamer voor strafzaken,
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te '[plaats] op [datum],
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1.Het onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 21 oktober 2011 en 1 juni 2012.
2.De tenlastelegging
De verdachte staat na wijziging van de tenlastelegging terecht ter zake dat:
1.
[stichting verdachte] op één of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 5 december 2003 tot en met 6 mei 2005, althans in of omstreeks de periode van oktober 2003 tot en met juli 2006 te Kessel en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk één of meer (na te noemen) geldbedrag(en) dat/die geheel of ten dele toebehoort/toebehoren aan één of meer na te noemen (rechts)perso(o)n(en), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en welke geldbedrag(en) verdachte en/of zijn mededaders (telkens) ter bewaring en/of belegging al dan niet op/via een geblokkeerde rekening en/of voor het [programma]/een beleggingsprogramma, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich heeft/hebben, zich (telkens) wederrechtelijk heeft/hebben toegeëigend,
het betreft:
- [slachtoffer 1] (D/34, 4/112) 500.000 euro, in elk geval een geldbedrag, en/of
- [slachtoffer 2] (D/34, 23/112) 200.000,- euro, in elk geval een geldbedrag, en/of
- [slachtoffer 3](D/34, 23/112) 400.000,- euro, in elk geval een geldbedrag, en/of
[slachtoffer 4](D/34, 71/112) 125.000,- euro, in elk geval een geldbedrag, en/of
- [slachtoffer 5] (D/34 12/112 en 48/112) 225.000,- euro, in elk geval een geldbedrag, en/of
- [slachtoffer 6] (D/34, 47/112) 35.000,- euro, in elk geval een geldbedrag, en/of
- [s[slachtoffer 7]ffer 7] (D/34, 21/112) 250.000,- euro, in elk geval een geldbedrag, en/of
- [slachtoffer 8] (D/34, 6/112) 100.000,- euro, in elk geval een geldbedrag, en/of
- [slachtoffer 9] (D/34, 3/112) 250.000,- euro, in elk geval een geldbedrag, en/of
- [slachtoffer 10] (D/34, 47/112) 30.000,- euro, in elk geval een geldbedrag, en/of
- [sla[slachtoffer 11] (D/34, 59/112) 1.000.000,- euro, in elk geval een geldbedrag, en/of
- [slachtoffer 12] (D/34, 15/112) 850.000,- euro,in elk geval een geldbedrag, en/of
- [slachtoffer 13] (D/34, 22/112 en D/34, 75/112) 375.000,- euro,in elk geval een geldbedrag, en/of
- [slachtoffer 14] (D/34, 75/112) 600.000,- euro,in elk geval een geldbedrag,
tot welk(e) feit(en) hij verdachte, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opdracht heeft gegeven en/of aan welke verboden gedraging(en) hij verdachte, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, feitelijke leiding heeft gegeven;
(artikel 321 Wetboek van Strafrecht juncto artikel 51 Wetboek van Strafrecht)
Althans indien terzake het vorenstaande onder 1 geen veroordeling zou volgen:
Hij op één of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 5 december 2003 tot en met 6 mei 2005, althans in of omstreeks de periode van oktober 2003 tot en met juli 2006 te Kessel en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk één of meer (na te noemen) geldbedrag(en) dat/die geheel of ten dele toebehoort/toebehoren aan één of meer na te noemen (rechts)perso(o)n(en), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en welke geldbedrag(en) verdachte en/of zijn mededaders (telkens) ter bewaring en/of belegging al dan niet op/via een geblokkeerde rekening en/of voor het [programma]/een beleggingsprogramma, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich heeft/hebben, zich (telkens) wederrechtelijk heeft/hebben toegeëigend,
het betreft:
- [slachtoffer 1] (D/34, 4/112) 500.000 euro, in elk geval een geldbedrag, en/of
- [slachtoffer 2] (D/34, 23/112) 200.000,- euro, in elk geval een geldbedrag, en/of
- [slachtoffer 3](D/34, 23/112) 400.000,- euro, in elk geval een geldbedrag, en/of
- [slachtoffer 4](D/34, 71/112) 125.000,- euro, in elk geval een geldbedrag, en/of
- [slachtoffer 5] (D/34 12/112 en 48/112) 225.000,- euro, in elk geval een geldbedrag, en/of
- [slachtoffer 6] (D/34, 47/112) 35.000,- euro, in elk geval een geldbedrag, en/of
- [slachtoffer 7] (D/34, 21/112) 250.000,- euro, in elk geval een geldbedrag, en/of
- [slachtoffer 8] (D/34, 6/112) 100.000,- euro, in elk geval een geldbedrag, en/of
- [slachtoffer 9] (D/34, 3/112) 250.000,- euro, in elk geval een geldbedrag, en/of
- [slachtoffer 10] (D/34, 47/112) 30.000,- euro, in elk geval een geldbedrag, en/of
- [slachtoffer 11] (D/34, 59/112) 1.000.000,- euro, in elk geval een geldbedrag, en/of
- [slachtoffer 12] (D/34, 15/112) 850.000,- euro,in elk geval een geldbedrag, en/of
- [slachtoffer 13] (D/34, 22/112 en D/34, 71/112) 375.000,- euro,in elk geval een geldbedrag, en/of
- [slachtoffer 14] (D/34, 75/112) 600.000,- euro,in elk geval een geldbedrag,
(artikel 321 Wetboek van Strafrecht)
Althans indien terzake al het vorenstaande onder 1 geen veroordeling zou volgen:
hij op één of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 5 december 2003 tot en met 28 juli 2004, althans in of omstreeks de periode van oktober 2003 tot en met augustus 2004 te Kessel en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, (telkens) één of meer van na te noemen (rechts) perso(o)n(en)/inleggers heeft bewogen tot de afgifte van een (na te noemen) geldbedrag, in elk geval enig goed,
- [slachtoffer 1], tot een bedrag van 500.000 euro, en/of
- [slachtoffer 2], tot een bedrag van 200.000,- euro, en/of
- [slachtoffer 3], tot een bedrag van 400.000,- euro, en/of
- [slachtoffer 4], tot een bedrag van 125.000,- euro, en/of
- [slachtoffer 5], tot een bedrag van 225.000,- euro, en/of
- [slachtoffer 6], tot een bedrag van 35.000,- euro, en/of
- [slachtoffer 7], tot een bedrag van 250.000,- euro, en/of
- [slachtoffer 8], tot een bedrag van 100.000,- euro, en/of
- [slachtoffer 9], tot een bedrag van 250.000,- euro, en/of
- [slachtoffer 10], tot een bedrag van 30.000,- euro, en/of
- [slachtoffer 11], tot een bedrag van 1.000.000,- euro, en/of
- [slachtoffer 12], tot een bedrag van 850.000,- euro, en/of
- [slachtoffer 13], tot een bedrag van 375.000,- euro, en/of
- [slachtoffer 14], tot een bedrag van 600.000,- euro,
hebbende hij, verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) (telkens) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven- valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid medegedeeld en/of doen
mededelen dat:
* de mogelijkheid bestaat om deel te nemen aan een "treasury programma" /beleggingsrogramma (onder de naam [programma]), in elk geval een beleggingsprogramma en/of
* de door voormelde inleggers gestorte gelden op een (voor 40 weken en 5 dagen) geblokkeerde rekening zouden worden gestort en/of
* de over/met betrekking tot de(ze) inleg af te geven bankgarantie(s) verhandeld zouden worden en/of
* de inleggers een rente van 0,6% per maand zouden krijgen over de ingelegde gelden en/of
* de gelden (na een periode van 40 weken en 5 dagen) zouden worden teruggestort naar de voormelde inleggers,
waardoor voornoemde inlegger(s) werd(en) bewogen tot afgifte van één of meer (voormelde) geldbedrag(en), in elk geval een goed;
(artikel 326 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij, op één of meer tijdstippen gelegen in de periode van 5 december 2003 tot en met 28 juli 2004, althans in of omstreeks de periode van oktober 2003 tot en met augustus 2004, te Kalenberg (gemeente Steenwijkerland) en/of te Tilburg en/of te Melick (gemeente Roerdalen) en/of te Beneden Leeuwen (gemeente West Maas en Waal) en/of te Helvoirt (gemeente Haaren) en/of te Heesch (gemeente Bernheze) en/of te Den Haag en/of te Wijchen en/of te Mook (gemeente Mook en Middelaar) en/of te Vught en/of te Oisterwijk en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens) al dan niet opzettelijk bedrijfsmatig (onder meer) na te noemen al dan niet op termijn opvorderbare gelden van het (onder meer) hierna te noemen publiek, heeft aangetrokken en/of heeft doen aantrekken en/of ter beschikking heeft verkregen:
publiek: gelden:
- [slachtoffer 1] tot een bedrag van 500.000,- euro, en/of
- [slachtoffer 2] tot een bedrag van 200.000,- euro, en/of
- [slachtoffer 3] tot een bedrag van 400.000,- euro, en/of
- [slachtoffer 4] tot een bedrag van 125.000,- euro, en/of
- [slachtoffer 5] tot een bedrag van 225.000,- euro, en/of
- [slachtoffer 6] tot een bedrag van 35.000,- euro, en/of
- [slachtoffer 7] tot een bedrag van 250.000,- euro, en/of
- [slachtoffer 8] tot een bedrag van 100.000,- euro, en/of
- [slachtoffer 9] tot een bedrag van 250.000,- euro, en/of
- [slachtoffer 10] tot een bedrag van 30.000,- euro, en/of
- [slachtoffer 11] tot een bedrag van 1.000.000,- euro, en/of
- [slachtoffer 12] tot een bedrag van 850.000,- euro, en/of
- [slachtoffer 13] tot een bedrag van 375.000,- euro, en/of
- [slachtoffer 14] tot een bedrag van 600.000,- euro,
art 82 lid 1 Wet toezicht Kredietwezen
Althans indien terzake het vorenstaande onder 2 geen veroordeling zou volgen:
[stichting verdachte], op één of meer tijdstippen gelegen in de periode van 5 december 2003 tot en met 28 juli 2004, althans in of omstreeks de periode van oktober 2003 tot en met augustus 2004, te Kalenberg (gemeente Steenwijkerland) en/of te Tilburg en/of te Melick (gemeente Roerdalen) en/of te Beneden Leeuwen (gemeente West Maas en Waal) en/of te Helvoirt (gemeente Haaren) en/of te Heesch (gemeente Bernheze) en/of te Den Haag en/of te Wijchen en/of te Mook (gemeente Mook en Middelaar) en/of te Vught en/of te Oisterwijk en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens) al dan niet opzettelijk bedrijfsmatig (onder meer) na te noemen al dan niet op termijn opvorderbare gelden van het (onder meer) hierna te noemen publiek, heeft aangetrokken en/of heeft doen aantrekken en/of ter beschikking heeft verkregen:
publiek: gelden:
- [slachtoffer 1] tot een bedrag van 500.000,- euro, en/of
- [slachtoffer 2] tot een bedrag van 200.000,- euro, en/of
- [slachtoffer 3] tot een bedrag van 400.000,- euro, en/of
- [slachtoffer 4] tot een bedrag van 125.000,- euro, en/of
- [slachtoffer 5] tot een bedrag van 225.000,- euro, en/of
- [slachtoffer 6] tot een bedrag van 35.000,- euro, en/of
- [slachtoffer 7] tot een bedrag van 250.000,- euro, en/of
- [slachtoffer 8] tot een bedrag van 100.000,- euro, en/of
- [slachtoffer 9] tot een bedrag van 250.000,- euro, en/of
- [slachtoffer 10] tot een bedrag van 30.000,- euro, en/of
- [slachtoffer 11] tot een bedrag van 1.000.000,- euro, en/of
- [slachtoffer 12] tot een bedrag van 850.000,- euro, en/of
- [slachtoffer 13] tot een bedrag van 375.000,- euro, en/of
- [slachtoffer 14] tot een bedrag van 600.000,- euro,
tot welk(e) feit(en) hij verdachte, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opdracht heeft gegeven en/of aan welke verboden gedraging(en) hij verdachte, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, feitelijke leiding heeft gegeven;
(art 82 lid 1 Wet toezicht Kredietwezen juncto artikel 51 Wetboek van
Strafrecht)
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.
3.De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
4.De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
5.De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Door de verdediging is als verweer gevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Daartoe zijn een viertal argumenten aangevoerd, te weten:
-het verhoor van de getuige [getuige 1] voldeed niet aan de daaraan te stellen eisen, nu de getuige [getuige 1] op voorhand in kennis is gesteld van de door de verdediging aan hem te stellen vragen, waardoor er een onherstelbaar vormverzuim heeft plaatsgevonden;
-opzettelijke grove schending van het recht van verdachte op een eerlijk proces en handelen in strijd met de goede procesorde doordat het openbaar ministerie het verhoor van [getuige 2] heeft willen frustreren en heeft nagelaten om [getuige 2] op te sporen en als verdachte aan te merken waardoor het voor de verdediging niet mogelijk was [getuige 2] als getuige te horen. Daardoor bevat het dossier onvoldoende informatie bevat ter ontlasting van verdachte waardoor er eveneens in strijd met het Edwards beginsel is gehandeld;
-het buiten het dossier houden van e-mailberichten die ontlastend zijn, waardoor het voor de verdediging niet mogelijk is om de rol van verdachte te verduidelijken en evenmin om getuigen met de inhoud van deze e-mails te confronteren;
-overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
Voor de niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie op grond van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering is slechts plaats in geval het vormverzuim daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.
De rechtbank stelt op basis van het verhandelde ter terechtzitting het volgende vast.
Ter terechtzitting van de rechtbank van 18 april 2008 heeft de rechtbank het verzoek tot het horen van onder andere [getuige 2] en [getuige 1] toegewezen en de stukken daartoe in handen van de rechter-commissaris gesteld.
Getuige [getuige 1] is met behulp van videoconferentie in China gehoord. Het initiatief om de vragen van de verdediging aan deze getuige ter beschikking te stellen is geheel uitgegaan van de Chinese autoriteiten waarbij het openbaar ministerie geen enkel verwijt treft en niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor het feit dat [getuige 1] vóór zijn verhoor reeds de beschikking had gekregen over de vragen. Ten overvloede wijst de rechtbank er op dat de verdediging alle gelegenheid heeft gehad om vragen aan de getuige te stellen maar dat zij om haar moverende reden er voor gekozen slechts een beperkt aantal vragen aan de getuige [getuige 1] te stellen. Wat er ook zij van de gang van zaken rondom het verhoor van getuige [getuige 1], van enig onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv waarvoor het openbaar ministerie verantwoordelijk zou zijn, is geen sprake.
Voor het horen van getuige [getuige 2] heeft de rechter-commissaris een rechtshulpverzoek ingediend bij de Griekse autoriteiten. Uit de reactie van de Griekse autoriteiten bleek dat het verzoek niet kon worden uitgevoerd omdat het niet mogelijk bleek om getuige te lokaliseren en ook bleek evenmin van enige inschrijving of bestaan van een vennootschap met de handelsnaam [naam] zoals [getuige 2] die zou hebben.
Vervolgens heeft de rechter-commissaris via het IRC en I-Pol de vraag uitgezet of de vennootschap ooit in Griekenland ingeschreven had gestaan en werd – op voorstel van de verdediging - nog een alternatief adres waar de getuige [getuige 2] zich mogelijk kon bevinden doorgegeven. Ook op dat adres werden de getuige en de vennootschap niet aangetroffen. De rechter-commissaris heeft de Griekse autoriteiten vervolgens diverse malen herinnerd aan haar uitgezette vraag maar daar werd niet op gereageerd.
De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat in alle redelijkheid genoeg inspanningen door de rechter-commissaris zijn geleverd om de getuige [getuige 2] ten behoeve van de verdediging te horen en dat in elk geval op die wijze geen inbreuk is gemaakt op de beginselen van een goede procesorde. Daarnaast kan de rechtbank de verdediging niet volgen in haar stelling dat de officier van justitie uitdrukkelijk zou hebben willen voorkomen dat [getuige 2] zou worden gehoord. Op de eerste plaats heeft het openbaar ministerie – dat zich juist niet heeft verzet tegen het horen van [getuige 2] – geen enkele rol gehad in de uitvoering van het rechtshulpverzoek. Op de tweede plaats staat het niet aanmerken van [getuige 2] als verdachte niet ter beoordeling van de rechtbank en is daarbij evenmin gebleken van enige handeling van het openbaar ministerie die er toe zou kunnen leiden dat aan het recht van verdachte op een eerlijk proces tekort is gedaan.
Wat betreft het buiten het dossier houden van e-mails wijst de rechtbank er op dat de door de verdediging bedoelde e-mails ter terechtzitting zijn overgelegd en aldus thans deel uitmaken van het procesdossier en dat reeds om die reden geen sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv. De rechtbank kan niet vaststellen wanneer de verdediging de beschikking heeft gekregen over de e-mails. Desgevraagd ter terechtzitting van 21 oktober 2011 heeft de verdediging hier geen antwoord op willen geven. Of de verdediging ten tijde van het horen van de getuigen de beschikking had over de e-mails kan de rechtbank derhalve niet vaststellen en voor het overige merkt de rechtbank op dat de verdediging op geen enkel moment heeft verzocht om getuigen (opnieuw) te horen zodat de getuigen met e-mails geconfronteerd zouden kunnen worden.
De rechtbank verwijst voor wat betreft de overschrijding van de redelijke termijn naar het arrest van de Hoge Raad van 17 juni 2008 (NJ 2008, 358, LJN BD2578) waarin werd geoordeeld dat overschrijding van de redelijke termijn niet, ook niet in uitzonderlijke gevallen, leidt tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie.
De rechtbank verwerpt het verweer mitsdien in al zijn onderdelen. Nu ook overigens geen feiten of omstandigheden zijn aangevoerd of enigszins aannemelijk zijn geworden die zouden moeten leiden tot de niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie is het openbaar ministerie ontvankelijk in de vervolging.
6.Schorsing der vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
7.Bewijsoverwegingen
7.1.Standpunten van de officier van justitie en de verdediging.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 telkens primair ten laste gelegde zal worden bewezen verklaard.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken, nu verdachte zelf het slachtoffer is geworden van de oplichtingpraktijken en ieder geval geen enkele opzet heeft gehad om wie dan ook te benadelen. Subsidiair dient verdachte wegens afwezigheid van alle schuld te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
7.2.Vrijspraakoverwegingen van de rechtbank
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder feit 2 primair is ten laste gelegd. Uit de hierna opgenomen bewijsmiddelen blijkt dat verdachte namens de [stichting verdachte] als feitelijk leidinggevende heeft gehandeld en niet in persoon heeft gehandeld, zodat alleen een bewezenverklaring voor het onder feit 2 subsidiair ten laste gelegde feit kan volgen. De verdachte zal derhalve van het onder feit 2 primair ten laste gelegde feit worden vrijgesproken.
7.3.Bewijsmiddelen en overwegingen van de rechtbank
De overtuiging van de rechtbank dat de verdachte het onder 1 primair en onder 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen .
De hieronder vermelde bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
De verdachte heeft ter terechtzitting – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard .
Het is juist dat ik in de periode van oktober 2003 tot en met juli 2006 betrokken ben geweest bij een beleggingsprogramma genaamd (Programma ). Beleggers hebben geld gestort op een bankrekening van [stichting verdachte]]. Dit zou een geblokkeerde bankrekening betreffen. Ik heb van deze bankrekening echter geld opgenomen voor eigen gebruik. [stichting verdachte] betrof de vennootschap waarin de derdengelden konden worden ondergebracht. Mij wordt gevraagd of er ook gelden zijn gestort op een rekening bij de [bank 1] te Leiden ten name van [stichting verdachte] zoals zou kunnen blijken uit bijlage D/34 bij het proces-verbaal. Deze rekening heb ik geopend. Het was de bedoeling op deze rekening de rendementen[naam]te storten. [bv 1] hadden echter nog meer mensen die wat wilden verdienen. Die gelden zijn op betreffende rekening gestort. Het is juist dat er op de rekening van [stichting verdachte] gelden werden aangetrokken van beleggers, terwijl er geen vergunning was. Mij wordt voorgehouden de al genoemde brief van [naam] van 27 februari 2004 bijlage D/40 bij het proces-verbaal. Deze brief zou aangetekend aan mij zijn toegezonden. Al in deze brief word ik er op gewezen dat [getuige 1] niet betrouwbaar zou zijn en dat [bv 1] slechts een beperkte vergunning hadden. Die brief ken ik. De derdengeld rekening zou slechts tijdelijk worden gebruikt. Er was geen vergunning. [getuige 2] wilde [stichting verdachte] kopen, daarom moest mijn compagnon [naam] uitgekocht worden. [naam] ging het uitkopen van [naam] regelen. [naam] is toen betaald van de derdengeld rekening. De € 925.000,00 voor de uitkoop van [naam] is van de derdengeld rekening gehaald. Het geld van de [stichting verdachte] moest geblokkeerd worden. Het is juist dat ik van de derdengeld rekening ook managementfee’s, een hek voor om mijn huis en een beveiligingssysteem heb betaald. Het geld daarvoor heb ik niet ergens anders weggehaald. Ik ga daarvoor toch geen geld van mezelf gebruiken.
Bij de FIOD heeft verdachte meerdere verklaringen afgelegd. Zo verklaart hij:
“Alle bedragen die zijn ingelegd zijn afkomstig van [naam] van [bv 1]. Er werd voor elke investeerder een verklaring afgegeven door [medeverdachte 3], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] waarin stond dat ze maandelijks 0,6% rendement zouden krijgen over hun ingelegde kapitaal en dat er een kapitaalsgarantie was afgegeven die erop zag dat het nominale bedrag van de ingelegde gelden na een looptijd van 40 weken en 5 dagen teruggestort zou worden” .
en
Het was natuurlijk de bedoeling dat de bedragen doorgestort zouden worden. Dat is niet gebeurd. Maar de mensen moesten natuurlijk wel betaald worden, ook nu er feitelijk geen rendementen waren. Ik ben dat daarom maar gaan doen vanaf deze rekening. Ik ben het met u eens dat de betalingen die de investeerders onder het mom van rendementen hebben ontvangen in feite voor een deel uit hun eigen inleg afkomstig zijn” .
De verdachte heeft voorts bij de FIOD het volgende verklaard .
Ik was in september/oktober 2003 bezig met een dressuurpaard, [naam], te kopen. In december 2003 werd [naam] op de veiling gebracht en toen moest ik gaan bieden. Het paard moest betaald worden. Ik zat met een groot probleem. Ik heb toen gezegd dat er op de rekening van [stichting verdachte] geld stond van investeerders, dat ik niet naar [firma] doorstortte.
U vraagt mij wat [bv 2] is en wat ik kan verklaren over de betalingen die in 2003 en 2004 aan [bv 2] zijn verricht. [bv 2] is ook een vennootschap van mij. Hiervoor geldt dat dit even voorgeschoten is van deze rekening in verband met de achterstand in mijn boekhouding. U vraagt mij wat [bv 3] is en wat ik kan verklaren over de betalingen die in 2003 en 2004 aan [bv 3] zijn verricht. [bv 3] is de vennootschap waarin ik mijn stoeterij heb ondergebracht. Deze betalingen zijn vanaf de rekening van [stichting verdachte] gedaan, wederom omdat mijn boekhouding een achterstand had. U houdt mij voor dat op 30 juni 2004 een bedrag van € 288.540 werd overgemaakt aan [naam] inzake “Livin Easy”. [naam] is de handelsstal waar ook [naam] werd aangekocht. “Livin Easy” is gelijk met de afrekening van [naam] meegekomen.
Door de medeverdachte [medeverdachte 2] is een verklaring afgelegd . Hij verklaart het volgende. In 2003 was ik mededirecteur van [bv 1] BV. De andere directeur was [naam]. In september 2003 ben ik via [naam] in contact gekomen met [getuige 2] en [medeverdachte 1]. [getuige 2] kwam met het verhaal dat de klanten van [bv 1] konden deelnemen aan een Treasury-programma. Dit hield in dat cliënten gelden konden inleggen dat vastgezet zou worden op een geblokkeerde rekening gedurende de looptijd van 40 weken en 5 werkdagen. Gedurende deze looptijd zouden de klanten een rendement over hun ingelegde kapitaal ontvangen van 0,6% per maand. Na afloop van de looptijd zou het geld van de geblokkeerde rekening weer teruggestort worden naar de klant. De gelden zouden worden geblokkeerd op [rekening], een rekening bij de [bank 2]. [verdachte] heeft mij gezegd dat hij contract had met de [bank 2] waarin stond dat de gelden op deze rekening geblokkeerd zouden worden op deze [rekening]. Daarnaast gaf [verdachte] extra zekerheid door [naam] van [bedrijf] in het verhaal te betrekken. [naam] zou de Stichting (de rechtbank leest: [stichting verdachte]) van [verdachte] controleren en daarmee bedoel ik uiteraard specifiek op alles wat met het Treasury-programma te maken had. De enige cliënt die ik heb aangebracht in dit Programma is de heer [slachtoffer 1] uit Amsterdam. Het was in eerste instantie de bedoeling dat de inleg van de heer [slachtoffer 1] op zijn eigen rekening geblokkeerd zou worden. Later zei [verdachte] dat dit niet kon. [slachtoffer 1] moest zijn inleg overmaken naar [stichting verdachte] (de rechtbank leest; [stichting verdachte]), waarna [verdachte] het door zou storten naar de [rekening] bij de [bank 2]. [verdachte] verzekerde mij op de dag van de storting dat de inleg van [slachtoffer 1] zou worden doorgestort. [verdachte] heeft mij een heel andere gang van zaken voorgespiegeld dan dat werkelijk is gebeurd. Het gevolg is dat ik aansprakelijk gesteld ben door [slachtoffer 1] voor het door hem geleden verlies.
Door de medeverdachte [medeverdachte 1] is ook een verklaring afgelegd . Hij verklaart het volgende. De naam [programma] ken ik. Die naam stond ook op de papieren van [verdachte]. Via mijn vriendin ben ik in contact gekomen met [verdachte]. [verdachte] gaf aan dat hij aanspreekpunt was voor [naam] omdat deze partij [stichting verdachte] zou overnemen. Hij zou ook zorgen voor de contracten en zekerheden. [verdachte] wilde ook een vermogensbeheerder in zijn onderneming. Er was een afspraak gemaakt tussen [naam] en [bv 1]. [bv 1] had al beleggers gevonden. Voordat de beleggers hun geld hadden ingelegd had [naam] een verklaring afgelegd. Ook door de [bank 3] was een zekerheid afgegeven voor de blokkering van de [bank 3]-rekening. Het geld van de eerste beleggers werd gestort op de [bank 3] rekening van [stichting verdachte]. De bedragen moesten worden teruggestort. De beleggers kregen toen van [naam] de mogelijkheid om alsnog nog mee te doen en het geld dan door te storten naar de [bank 2]rekening van de [firma]. Van alle zekerheden, de verklaring van [naam], de brief van [naam] en de zekerheid van de [bank 3] maakte [naam] setjes. Die gaf hij dan aan de beleggers. De beleggers hadden zoveel vertrouwen in hun vermogensbeheerder dat ze blind gestort hebben. Document D14 is een brief die door mij opgemaakt. [verdachte] had deze brief ondertekend op een blanco brief van [stichting verdachte]. Ik had een stapeltje blanco brieven van [verdachte] gekregen die vooraf door hem van een handtekening waren voorzien. De tekst van deze brief is opgemaakt in samenspraak met [verdachte]. De toegezegde rendementen werden ook vastgesteld door [verdachte]. De rendementen werden niet door [naam] of door mij vastgesteld. [verdachte] gaf mij de gegevens door. Ik gebruikte dan de brieven die al door [verdachte] waren ondertekend. Een soortgelijke brief, uw document D/13 is gericht aan [naam]. Voor een soortgelijke brief aan [slachtoffer 13], uw document D/14, geldt hetzelfde. Deze brief is ook door mij opgemaakt.
Bij het proces-verbaal van de FIOD-ECD is als bijlage D/34 een aantal documenten gevoegd, zijnde kopieën van rekeningafschriften van rekeningnummer [nummer] ten name van [stichting verdachte]. Uit deze afschriften blijkt dat op voormelde rekening gedurende het tijdvak van 24 november 2003 tot en met 28 juli 2004 de navolgende bedragen zijn gestort:
- [slachtoffer 1] (D/34, 4/112) 1.000.000,- euro en
- [slachtoffer 2] (D/34, 23/112) 200.000,- euro en
- [slachtoffer 3](D/34, 23/112) 400.000,- euro en
- [slachtoffer 4](D/34, 71/112) 125.000,- euro en
- [slachtoffer 5] (D/34 12/112 en 48/112) 225.000,- euro en
- [slachtoffer 6] (D/34, 47/112) 35.000,- euro en
- [slachtoffer 7] (D/34, 21/112) 250.000,- euro en
- [slachtoffer 8] (D/34, 6/112) 100.000,- euro en
- [slachtoffer 9] (D/34, 3/112) 250.000,- euro en
- [slachtoffer 10] (D/34, 47/112) 30.000,- euro en
- [slachtoffer 11] (D/34, 59/112) 1.000.000,- euro en
- [slachtoffer 12] (D/34, 15/112) 850.000,- euro en
- [slachtoffer 13] (D/34, 22/112 en D/34, 75/112) 375.000,- euro en
- [slachtoffer 14] (D/34, 75/112) 600.000,- euro,
Door de ambtenaar van de belastingdienst en buitengewoon opsporingsambtenaar
[naam] wordt in zijn overzichtsproces-verbaal het volgende vermeld .
Van de beleggers zijn de gelden achtergebleven op de [bank 1]-rekening van [stichting verdachte]. Opgemerkt wordt dat de helft van de belegging van [slachtoffer 1] op de bankrekening van [firma] is gestort, de andere helft is achtergebleven op de bankrekening van [stichting verdachte]. Alle beleggers is voorgehouden dat hun geld op de bankrekening van [firma] dan wel op die van [stichting verdachte] voor de looptijd van “[programma]” zou worden geblokkeerd, waardoor terugbetaling werd gegarandeerd.
Door [accountant] is een verklaring afgelegd. Hij verklaart het volgende.
Als accountant/beleggingsadviseur van [slachtoffer 11] beheer heb ik eind juni 2004 geld, 1.000.000 euro, overgemaakt naar rekening [nummer] op verzoek van [verdachte] en met toestemming van [slachtoffer 11].
Uit een uittreksel d.d. 19 oktober 2004 uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Rijnland blijkt dat verdachte penningmeester/secretaris van en alleen/zelfstandig bevoegd is om de [stichting verdachte] te vertegenwoordigen. Uit het uittreksel blijkt voorts dat verdachte vanaf 1 oktober 2003 de enige bestuurder was van [stichting verdachte].
Bij het dossier is een brief , ondertekend door [verdachte], gevoegd met documentnummer D/14 waarin – zakelijk weergegeven – het volgende wordt vermeld:
Geachte heer [slachtoffer 13],
1) Het gestort bedrag zal gedurende de 40 weken plus 5 werkdagen geblokkeerd blijven staan.
2) Als [stichting verdachte] het bedrag van € 250.000,-- heeft ontvangen voor 10 januari 2004 dan bevestigen wij u bij deze een gegarandeerde rente voor een periode van 40 weken plus 5 werkdagen van 0,7% per maand.
3) De rente van 0,7% zal per maand aan u worden uitgekeerd.
Mocht door [stichting verdachte] te Leiden onverwijld niet aan haar rendementsgarantie worden voldaan, bent u gerechtigd per direct het door u gestorte bedrag € 250.000,-- op te eisen.
Hoogachtend
[stichting verdachte]
[verdachte].
Door de ambtenaar van de belastingdienst en buitengewoon opsporingsambtenaar [naam] wordt in zijn overzichtsproces-verbaal het volgende vermeld .Aan de beleggers die hebben gestort op voornoemde [bank 1]-rekening is namens [stichting verdachte] door [verdachte] een brief verzonden, waarin onder meer te lezen staat dat het gestorte bedrag gedurende 40 weken en 5 werkdagen geblokkeerd zal blijven staan. Tevens wordt middels deze brief een rendement- en een kapitaalgarantie verstrekt. Deze brief is gericht aan [slachtoffer 13]. Wij, verbalisanten, merken op dat uit het onderzoek naar voren komt dat [verdachte] een soortgelijke brief aan alle beleggers heeft gestuurd, die op de [bank 1]-rekening van [stichting verdachte] hebben gestort.
Opzet verduistering
Door de verdediging is als verweer gevoerd dat verdachte geen enkel opzet heeft gehad om wie dan ook te benadelen.
De rechtbank leidt uit voormelde bewijsmiddelen af dat de door beleggers ingelegde gelden op de rekening van de [stichting verdachte] zijn gestort ter bewaring en belegging in [programma]. Verdachte heeft als enige bevoegde bestuurder en feitelijk leidinggevende van deze stichting in strijd met de beleggers gemaakte afspraken de gelden op deze rekening niet geblokkeerd, maar deze gelden gebruikt voor de financiering van diverse (grote) privé uitgaven. Deze privé opnames ten laste van de rekening van de [stichting verdachte] zijn nadien evenmin teruggestort waardoor de beleggers hun geld zijn kwijtgeraakt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte zich, door te handelen zoals hij heeft gedaan, schuldig gemaakt aan verduistering. Zelfs indien verdachte een ander doel dan zelfverrijking zou hebben gehad, hetgeen de rechtbank op grond van de aard en de omvang van de gedane privé uitgaven geenszins aannemelijk acht, dan nog kan hem dit niet baten, immers ook dan is er sprake van verduistering omdat hij de gelden zich wederrechtelijk heeft toegeëigend en daarover als heer en meester heeft beschikt.
Opzet en overtreding van artikel 82 van de Wet toezicht kredietwezen 1992.
De eis dat de verdachte zich ervan bewust was dat hij in strijd met het verbod van artikel 82, eerste lid, Wtk 1992 handelde is niet vereist. Voldoende is dat verdachte zich willens en wetens bedrijfsmatig op termijn opvorderbare gelden heeft aangetrokken, verkregen en/of ter beschikking heeft gehad en/of daarbij heeft bemiddeld. Uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt dat [stichting verdachte] zich daarmee welbewust bezig heeft gehouden en dat verdachte daar feitelijk leiding aan heeft gegeven. In die zin heeft zowel [stichting verdachte] als verdachte dan ook opzettelijk gehandeld.
Bedrijfsmatig
Onder het begrip “bedrijfsmatig” dient naar het oordeel van de rechtbank te worden verstaan binnen het kader van de onderneming of instelling dan wel geregeld en stelselmatig buiten een dergelijk kader. Uit de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen blijkt dat verdachte als leidinggevende van de [stichting verdachte] heeft gehandeld. De gelden die door de beleggers op de rekening van [stichting verdachte] werden gestort hadden telkens bewaring en belegging voor het [programma] tot doel. Een en ander blijkt uit het feit dat voor elke investeerder een verklaring werd afgegeven door [naam], [medeverdachte 1] of [medeverdachte 2] waarin de belegger over een vastgestelde termijn van 40 weken en 5 dagen een maandelijks rendement van 0,6% over het ingelegde kapitaal in het vooruitzicht werd gesteld. De omvang van de belegde bedragen bedroeg in totaal circa € 5.500.000. Het handelen door [stichting verdachte], de stelselmatigheid waarmee gelden door beleggers werden gestort en de omvang van die gelden maken dat het handelen van [stichting verdachte] als bedrijfsmatig kan worden gekwalificeerd.
Ten slotte overweegt de rechtbank nog het volgende.
Bij pleidooi is door de verdediging, zoals hiervoor al gezegd, een groot aantal
e-mailberichten overgelegd. De stelling van de verdediging komt – kort gezegd – hierop neer dat verdachte slachtoffer is van oplichting door de andere verdachten en betrokkenen, met name [getuige 2] en de medeverdachte [getuige 1], die inmiddels ook voor zijn aandeel in het onderhavige feitencomplex is veroordeeld. Bestudering van deze e-mails zou, aldus de verdediging, tot de conclusie moeten leiden dat verdachte geen schuld heeft aan de gang van zaken rond “[programma]”.
De rechtbank heeft bedoelde e-mails bestudeerd en stelt vast dat deze berichten licht werpen op de gang van zaken rond de totstandkoming van het “[programma]” en een indruk geven van de verschillende rollen die de betrokkenen daarin zouden kunnen hebben gehad.
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen deze e-mails verdachte echter niet baten. Wat er ook zij van een eventuele kwalijke betrokkenheid van [getuige 1] of [getuige 2] bij het “[programma]” en wat er ook zij van de opvatting van verdachte dat hij in de veronderstelling verkeerde mee te werken aan een bonafide beleggingsprodukt en zelf slachtoffer is geworden van oplichting, feit is dat uit het hiervoor weergegeven bewijsmateriaal blijkt dat verdachte alleen bevoegde vertegenwoordiger van [stichting verdachte] was. In brieven, gestuurd aan beleggers, en ondertekend met de naam van verdachte, werd beleggers de mogelijkheid geboden gelden te storten op de rekening van [stichting verdachte] waartoe verdachte als enige toegang had. Verdachte wist dat [stichting verdachte] daartoe geen vergunning had. Vervolgens heeft verdachte gelden van deze rekening gebruikt om grote privé-uitgaven, waaronder de aankoop van het paard [naam], te doen. Dit was de eigen keuze van verdachte en zijn standpunt dat als [getuige 1] zijn toezegging, dat hij overboekingen naar de rekening van [stichting verdachte] zou doen, gestand had gedaan, alle problemen waren opgelost, doet hieraan niet af, nu het verdachte gewoon niet vrijstond om de door de beleggers gestorte bedragen anders te gebruiken dan aan de beleggers was toegezegd.
7.4.Bewezenverklaring
Op grond van voormelde bewijsmiddelen en overwegingen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het sub 1 primair en sub 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
[stichting verdachte] op tijdstippen gelegen in de periode van 5 december 2003 tot en met 6 mei 2005 in Nederland, telkens opzettelijk na te noemen geldbedragen die toebehoren aan na te noemen (rechts)perso(o)n(en) en welke geldbedragen verdachte telkens ter bewaring en belegging voor h[programma]] onder zich heeft gehad
zich telkens wederrechtelijk heeft toegeëigend, het betreft:
- [slachtoffer 1] (D/34, 4/112) 500.000 euro en
- [slachtoffer 2] (D/34, 23/112) 200.000,- euro en
- [slachtoffer 3](D/34, 23/112) 400.000,- euro en
- [slachtoffer 4](D/34, 71/112) 125.000,- euro en
- [slachtoffer 5] (D/34 12/112 en 48/112) 225.000,- euro en
- [slachtoffer 6] (D/34, 47/112) 35.000,- euro en
- [slachtoffer 7] (D/34, 21/112) 250.000,- euro en
- [slachtoffer 8] (D/34, 6/112) 100.000,- euro en
- [slachtoffer 9] (D/34, 3/112) 250.000,- euro en
- [slachtoffer 10] (D/34, 47/112) 30.000,- euro en
- [slachtoffer 11] (D/34, 59/112) 1.000.000,- euro en
- [slachtoffer 12] (D/34, 15/112) 850.000,- euro en
- [slachtoffer 13] (D/34, 22/112 en D/34, 75/112) 375.000,- euro en
- [slachtoffer 14] (D/34, 75/112) 600.000,- euro,
aan welke verboden gedragingen hij, verdachte, feitelijk leiding heeft gegeven;
2.
[stichting verdachte] op tijdstippen gelegen in de periode van oktober 2003 tot en met augustus 2004 in Nederland tezamen en in vereniging met anderen telkens opzettelijk bedrijfsmatig na te noemen op termijn opvorderbare gelden van het hierna te noemen publiek ter beschikking heeft verkregen:
publiek: gelden:
- [slachtoffer 1] tot een bedrag van 500.000,- euro, en
- [slachtoffer 2] tot een bedrag van 200.000,- euro, en
- [slachtoffer 3] tot een bedrag van 400.000,- euro, en
- [slachtoffer 4] tot een bedrag van 125.000,- euro, en
- [slachtoffer 5] tot een bedrag van 225.000,- euro, en
- [slachtoffer 6] tot een bedrag van 35.000,- euro, en
- [slachtoffer 7] tot een bedrag van 250.000,- euro, en
- [slachtoffer 8] tot een bedrag van 100.000,- euro, en
- [slachtoffer 9] tot een bedrag van 250.000,- euro, en
- [slachtoffer 10] tot een bedrag van 30.000,- euro, en
- [slachtoffer 11] tot een bedrag van 1.000.000,- euro, en
- [slachtoffer 12] tot een bedrag van 850.000,- euro, en
- [slachtoffer 13] tot een bedrag van 375.000,- euro, en
- [slachtoffer 14] tot een bedrag van 600.000,- euro,
aan welke verboden gedragingen hij, verdachte, feitelijk leiding heeft gegeven;
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen.
Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
8.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie
8.1. Toepasselijke regelgeving
Onder feit 2 is overtreding van artikel 82, eerste lid, van de Wet toezicht kredietwezen 1992 (Wtk 1992) ten laste gelegd. Het verbod van artikel 82 Wtk 1992 is per 1 januari 2007 vervangen door artikel 3:5, eerste lid, van de Wet op het financieel toezicht (Wft). De bedoeling van beide wetten is echter dezelfde: bescherming bieden aan partijen die dat nodig hebben. Van gewijzigd inzicht bij de wetgever in de strafwaardigheid van de gedragingen die door deze wetgeving worden gereguleerd, is geen sprake. Er is evenmin sprake van een nieuwe wettelijke regel van sanctierecht die zou moeten worden toegepast omdat die regel ten gunste van de verdachte werkt, gelet op het in artikel 6 van de Wet op de economische delicten gestelde strafmaximum op overtreding van artikel 3:5 eerste lid van de Wft en op overtreding van artikel 82, eerste lid, van de Wtk 1992. De rechtbank is dus van oordeel dat artikel 82, eerste lid van de Wtk 1992 van toepassing is.
8.2.Kwalificatie
Het ten laste van verdachte bewezenverklaarde levert op de navolgende strafbare misdrijven:
Ten aanzien van feit 1 primair:
feitelijk leiding geven aan verduistering, meermalen gepleegd;
Het misdrijf is strafbaar gesteld bij artikel 321 junctis de artikelen 51 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
Ten aanzien van feit 2 subsidiair:
medeplegen van een overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 82, eerste lid, van de Wet toezicht kredietwezen 1992 (zoals deze gold ten tijde van de overtreding), opzettelijk begaan door een rechtspersoon, terwijl verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd.
Het misdrijf is strafbaar gesteld bij artikel 6 van de Wet op de economische delicten.
9.De strafbaarheid van verdachte
Ter terechtzitting is door de raadsman betoogd – zakelijk weergegeven – dat verdachte heeft gedwaald omtrent de wederrechtelijkheid van de hem verweten feiten nu hij er op mocht vertrouwen dat [bv 1] in het bezit was van een vergunning om gelden aan te trekken dan wel ter beschikking te hebben.
Voor het slagen van een beroep op afwezigheid van alle schuld wegens dwaling ten aanzien van de wederrechtelijkheid van het bewezenverklaarde feit, is vereist dat het aannemelijk is geworden dat een verdachte heeft gehandeld in een verontschuldigbare onbewustheid ten aanzien van de ongeoorloofdheid van de hem verweten gedraging. Daarvan kan sprake zijn indien de verdachte is afgegaan op het advies van een persoon of instantie aan wie of waaraan zodanig gezag valt toe te kennen dat de verdachte in redelijkheid op de deugdelijkheid van het advies mocht vertrouwen.
Nog daargelaten of verdachte is afgegaan op de beweerdelijke mededeling van [bv 1] dan wel of verdachte daar op heeft mogen vertrouwen, kan verdachte zich niet met succes beroepen op afwezigheid van schuld. Het is immers niet [bv 1] die de gelden van de beleggers ter beschikking heeft gekregen maar de [stichting verdachte]. Het is de stichting die zich op de financiële markt heeft begeven zonder daartoe over de vereiste vergunning te beschikken. Juist omdat vermogensbeheer verdachte, zoals de verdediging stelt, “branche-vreemd” was, had verdachte zich vóór het begeven op die financiële markt moeten laten voorlichten door een onafhankelijke deskundige op het gebied van de financiële dienstverlening over de wijze waarop en de voorwaarden waaronder de stichting zich op de financiële markt mocht begeven. Uit het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat verdachte wist dat zijn stichting niet beschikte over de benodigde vergunning. Het verweer wordt verworpen.
10.De straffen en/of maatregelen
10.1.De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de bewezenverklaarde feiten onder 1 en 2 zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van 40 maanden, met aftrek, waarbij de officier van justitie rekening heeft gehouden met een strafreductie van 2 maanden wegens overschrijding van de redelijke termijn met een periode van 5 maanden.
10.2.Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de gevorderde straf aangevoerd dat verdachte ten gevolge van de onderhavige strafzaak failliet is verklaard en miljoenen is kwijtgeraakt en al veel ellende heeft moeten ondervinden. De raadsman heeft een werkstraf bepleit voor het geval de rechtbank toch tot een veroordeling zou komen.
10.3.De overwegingen van de rechtbank
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het meermalen verduisteren van ingelegde gelden en het overtreden van een verbod van de Wet toezicht kredietwezen. Aan deze verboden gedragingen heeft verdachte feitelijk leiding gegeven.
De beleggers, rechtspersonen en particulieren, werd voorgespiegeld dat zij aan een uniek en zeer winstgevend beleggingsprogramma konden deelnemen zonder daarbij enig risico te lopen. De inleggelden zouden worden gestald op een geblokkeerde rekening gedurende een periode van 40 weken en 5 dagen waarbij maandelijks een vast gegarandeerd rendement over het ingelegde kapitaal zou worden uitbetaald. Verdachte heeft daarbij een centrale en leidinggevende rol vervuld. Hij bepaalde het rendement en was verantwoordelijk voor de condities en garanties die aan de beleggers schriftelijk werden verstrekt. Door zijn handelen en dat van zijn mededaders werden de beleggers bewogen tot het storten van grote sommen geld op de rekening van [stichting verdachte] waarvan verdachte alleen bestuurder was. Vervolgens heeft verdachte zich deze gelden wederrechtelijk toegeëigend en deze gelden voor exorbitant hoge privé uitgaven aangewend waardoor beleggers voor miljoenen euro’s zijn gedupeerd.
Verdachte heeft voorts door te handelen zoals hiervoor omschreven tevens de Wet toezicht kredietwezen 1992 meermalen overtreden. De [stichting verdachte], waarvan verdachte alleen bestuurder was, heeft namelijk gelden van het publiek ter beschikking gekregen en gehad zonder de daarvoor vereiste vergunning. Het in voornoemde wet opgenomen vergunningenstelsel strekt ertoe de stabiliteit en de integriteit van de financiële sector en het bankwezen in het bijzonder te beschermen. Niet-geregistreerde instellingen die financiële diensten verlenen moeten de toegang tot de markt worden ontzegd. Aldus wordt bewerkstelligd dat degene die zijn geld aan een ander toevertrouwt, ervan kan en mag uitgaan dat hij dat geld ook weer terugkrijgt. Door zonder vergunning op de markt actief te zijn heeft verdachte de Wet toezicht kredietwezen 1992 ontdoken en daarmee alle zekerheden en garanties die voornoemde wet beoogt te bieden met voeten getreden. Daarmee is de financiële sector schade toegebracht en is deze in een kwaad daglicht gezet.
Ter terechtzitting heeft verdachte zich opgesteld als een slachtoffer van P. [getuige 2] en heeft hij op geen enkel wijze blijk (willen) gegeven van inzicht in de ernst en de omvang van hetgeen hem verweten wordt. Verdachte beklaagt zich er enkel over dat hij van tal van zaken niet op de hoogte is geweest en altijd te goeder trouw is geweest en hij teveel op de hem omringende deskundigen vertrouwd heeft. Deze instelling baart de rechtbank zorgen. Verdachte was een succesvol zakenman en wist een miljoenenvermogen (10-15 miljoen volgens zijn eigen verklaring) met zijn ondernemingen te vergaren. Om dit te kunnen bereiken moet verdachte naar het oordeel van de rechtbank wel beschikken over een gezond verstand en een goed ontwikkeld zakelijk talent, zodat de rechtbank het geenszins aannemelijk acht dat hij niettegenstaande voormelde kwaliteiten het slachtoffer is geworden van [getuige 2] zoals hij de rechtbank heeft doen voorkomen. Verdachtes zakelijke en harde opstelling blijkt eveneens uit zijn uitspraak gedaan ter zitting dat hij voor het schadeloos stellen van de beleggers toch niet “geld van mezelf ga gebruiken.” Ofschoon verdachte ter terechtzitting het tegendeel heeft beweerd heeft verdachte evenmin aan de hand van verificatoire bescheiden aannemelijk gemaakt dat hij het grootste deel van de slachtoffers van zijn praktijken schadeloos heeft gesteld.
De ernst en de omvang van de strafbare feiten, de persoon van verdachte alsmede de omstandigheden waaronder zij zijn gepleegd, maken naar het oordeel van de rechtbank dat niet anders kan worden gereageerd dan door het opleggen van een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf.
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals deze ter terechtzitting zijn gebleken. Uit het uittreksel Justitiële Documentatie blijkt dat verdachte in Nederland niet eerder met de strafrechter in aanraking is geweest. Als gevolg van deze strafzaak is verdachte failliet verklaard.
Bij de bepaling van de strafmaat houdt de rechtbank rekening met de schending van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM die op 29 november 2005 met de inverzekeringstelling van verdachte is aangevangen. Op het moment dat de strafzaak tegen verdachte voor het eerst op zitting komt – 18 april 2008 – is de redelijke termijn vijf maanden geschonden. De periode die is gelegen tussen 18 april 2008 en de daarop volgende terechtzitting op 1 juni 2011 is vervolgens gebruikt voor het (proberen te) horen van een aantal getuigen. Zulks was op verzoek van de verdediging en om die reden betrekt de rechtbank die periode niet bij de beoordeling van de duur van de redelijke termijn. Hetzelfde geldt voor de periode die ligt tussen 21 oktober 2011 waarop de rechtbank – achteraf bezien ten onrechte - werd gewraakt en de datum van onderhavig eindvonnis. Dat ligt anders voor de periode tussen 1 juni 2011 en 21 oktober 2011. Ook daarin ziet de rechtbank een schending die niet voor rekening van verdachte behoort te komen.
De rechtbank komt aldus tot een overschrijding van de redelijke termijn van bijna 10 maanden en zal in verband met die overschrijding een strafvermindering van 10% toepassen. Als de redelijke termijn niet was overschreden had de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd van 40 maanden. Door toepassing van strafvermindering van 10 % zal de rechtbank de verdachte tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 36 maanden veroordelen.
10.4.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
Ontvankelijkheid van de vorderingen
Met betrekking tot de ingediende vorderingen benadeelde partij overweegt de rechtbank dat verdachte als gevolg van deze zaak in staat van faillissement is verklaard. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de betreffende vorderingen zijn ontstaan vóór het faillissement van verdachte. Rechtsvorderingen die strekken tot het verrichten van betalingen ten laste van de failliete boedel kunnen op geen andere wijze worden ingesteld dan door die vorderingen ter verificatie aan te melden bij de curator in het faillissement. Aangezien de vorderingen thans zijn ingediend bij de rechtbank in plaats van bij bedoelde curator, kunnen naar het oordeel van de rechtbank de benadeelde partijen niet worden ontvangen in hun vorderingen. Daarom zal de rechtbank genoemde benadeelde partijen niet ontvankelijk in hun vorderingen verklaren. Gezien de redenen die leiden tot niet-ontvankelijkheidverklaring ziet de rechtbank echter wel termen aanwezig verdachte te veroordelen in de kosten van de benadeelde partijen.
De schademaatregel
Met betrekking tot het opleggen van de schademaatregel overweegt de rechtbank als volgt.
Gedurende de looptijd van het faillissement staat het de verdachte als regel niet vrij om ten laste van de boedel uitgaven te doen die de bijstandsnorm voor levensonderhoud te boven gaan. Derhalve heeft de verdachte het vanwege zijn faillissement in beginsel niet zelf in de hand om, zolang het faillissement niet ie geëindigd, enige in het kader van de strafzaak opgelegde betalingsverplichting na te komen.
In tegenstelling tot de overwegingen van het Hof in een vergelijkbare zaak (LJN: BG9498, Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 24 december 2008) acht de rechtbank het opleggen van de schademaatregel in deze zaak wel opportuun. Het ligt immers in de lijn der verwachting dat het faillissement van verdachte op een gegeven moment zal worden opgeheven wegens gebrek aan baten. Alsdan staan de huidige benadeelde partijen wederom met lege handen. Ze hebben nog steeds geen executoriale titel, die zij bij toewijzing van de vordering van de benadeelde partij wel gehad zouden hebben, en moeten dan weer investeringen doen in hun pogingen hun geleden schade terug te vorderen van verdachte. Indien de schademaatregel wordt toegewezen, worden in elk geval nog ten gunste van de benadeelde partijen invorderingsactiviteiten door het CJIB verricht.
Nu gelet op de omstandigheden in deze zaak nog maar zeer de vraag is of verdachte ooit in staat zal zijn de schade terug te betalen, en het niet de bedoeling is dat door het opleggen van de schademaatregel het beginsel van gelijkheid van schuldeisers in het faillissement wordt doorkruist, zal de rechtbank, ongeacht de hoogte van het toegewezen bedrag aan het opleggen van de schademaatregel, slechts één dag hechtenis verbinden.
11.Toepasselijke wetsartikelen
Na te melden beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht: 10, 27, 36f, 51, 57, 91 en 321;
Wet toezicht kredietwezen 1992: 82 (oud);
Wet op de economische delicten: 1 (oud), 2 (oud) en 6 (oud).
12.Beslissing
De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair en onder 2 subsidiair ten laste gelegde zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verstaat dat het aldus bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en verklaart verdachte ter zake strafbaar;
veroordeelt verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van 36 maanden;
beveelt dat de tijd door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de aan verdachte opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
Ten aanzien van de vordering benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
verklaart de benadeelde partij[slachtoffer 12] niet ontvankelijk in haar vordering;
legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat te betalen een som geld ten bedrage van € 850.000,00, subsidiair 1 dag hechtenis, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 12] , met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de opgelegde verplichting tot schadevergoeding ten behoeve van de benadeelde partij niet opheft;
veroordeelt verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van voormeld alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 11] niet ontvankelijk in haar vordering;
legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat te betalen een som geld ten bedrage van € 1.000.000,00, subsidiair 1 dag hechtenis, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 11], met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de opgelegde verplichting tot schadevergoeding ten behoeve van de benadeelde partij niet opheft;
veroordeelt verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van voormeld alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 15] niet ontvankelijk in haar vordering, nu deze vordering geen vordering betreft waarvoor verdachte veroordeeld wordt. Deze vordering vormt immers geen onderdeel van de tenlastelegging;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van het geding door de verdachte ten behoeve van zijn verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot op nihil;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 5] niet ontvankelijk in haar vordering;
legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat te betalen een som geld ten bedrage van € 225.000,00, subsidiair 1 dag hechtenis, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 5], met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de opgelegde verplichting tot schadevergoeding ten behoeve van de benadeelde partij niet opheft;
veroordeelt verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak.
Vonnis gewezen door mrs. E.H.M. Druijf, P.M.S. Dijks en C.C.W.M. Aretz, rechters, van wie mr. E.H.M. Druijf voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.C.M. Müller als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 15 juni 2012.
Mr. C.C.W.M. Artez en mr. P.C.M. Müller zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.