RECHTBANK ROERMOND
Sector strafrecht
Parketnummer : 04/850152-11
Datum uitspraak: 13 juni 2012
Vonnis van de rechtbank Roermond, meervoudige kamer voor strafzaken,
[naam verdachte],
geboren te [geboortedatum],
thans gedetineerd in [detentie adres].
1. Het onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting
van 30 mei 2012.
De verdachte staat terecht ter zake dat:
1.
hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 1 januari 2005 tot en met 22 april 2011 in de gemeente Roermond, in elk geval in het arrondissement Roermond en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of heeft afgeleverd en/of heeft verstrekt en/of heeft vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, hoeveelheden of een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en/of cocaïne, zijnde heroïne (diacetylmorfine)
en/of cocaïne (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(artikel 2 Opiumwet)
2.
hij, verdachte, op of omstreeks 23 april 2011 in de gemeente Roermond, in elk geval in het arrondissement Roermond, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 18,02 gram, in elk geval een hoeveelheid, van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en/of ongeveer 9,92 gram, in elk geval een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne (diacetylmorfine) en/of cocaïne (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(artikel 2 Opiumwet)
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.
3. De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
4. De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
5. De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen.
6. Schorsing der vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
7.1. Standpunten van de officier van justitie en de verdediging.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 30 mei 2012 gevorderd dat
beide ten laste gelegde feiten zullen worden bewezen verklaard.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte partieel dient te worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde, met name van diverse delen in de tenlastelegging vermelde periode nu verdachte lange periodes in het buitenland heeft verbleven. De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde.
7.2. Bewijsmiddelen en overwegingen van de rechtbank
De overtuiging van de rechtbank dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen.
De hieronder vermelde bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Samenvatting van de bewijsmiddelen en oordeel van de rechtbank
- [betrokkene 1] heeft tegenover de politie het volgende verklaard.
Eind 2005 begin 2006 heb ik voor het eerst van grote [verdachte] en [medeverdachte] gehoord. Zij kwamen uit Rotterdam en ik ken hen via [betrokkene 2] en [betro[betrokkene 3]. Zij dealden voor die twee. Dit was in de periode 2005/2006. In 2007 heb ik grote [verdachte] via [betrokkene 3] leren kennen. In 2008 heb ik [medeverdachte] voor het eerst gezien. Ik heb vanaf 2005 verdovende middelen, heroïne, van [betrokkene 3] gekocht. In 2005 kreeg [betrokkene 3] zijn drugs van [verdachte]. Vanaf december 2007 heb ik grote [verdachte] voor een jaar niet meer gezien. [medeverdachte] viel in als grote [verdachte] een langere tijd weg was. In februari 2009 kwam grote [verdachte] weer in beeld en nam de zaken over. Toen grote [verdachte] in 2010 weer weg was, kwam [medeverdachte] weer in beeld; dat was in september 2010. In 2008 verbleef [betrokkene 3] bij [adres] en op een gegeven moment kwam er een geldkistje. Er zat de dagopbrengst en de drugs die aan het eind van de dag over was in. Grote [verdachte] of [medeverdachte] leegde en vulde het kistje bij. In 2007 heb ik ook voor grote [verdachte] gedeald.
- De politie relateert dat zij op 2 mei 2011 aan [betrokkene 1] een twaalftal foto’s heeft getoond. Terwijl [betrokkene 1] naar de foto’s keek, zei hij uit eigener beweging; “Ja, dat is ‘m nummer 4 100% zeker, nee 1000% zeker.” De verbalisant ziet dat [betrokkene 1] naar foto 4 wees, terwijl hij het vorenstaande zei. Op de vraag wie de man op de foto is, zegt [betrokkene 1]: “[verdachte], die vent waar ik voor gedeald heb”. De foto die op plaats 4 stond betreft de foto van [naam verdachte], geboren op [geboortedatum]
- De politie relateert dat zij op 23 juni 2011 aan [betrokkene 1] een twaalftal foto’s heeft getoond. Terwijl [betrokkene 1] naar de foto’s keek, hoorde de verbalisant dat hij uit eigener beweging zei; “Ja, dat is hem, foto 6.” De verbalisant zag dat [betrokkene 1] met zijn hoofd knikte, terwijl hij het vorenstaande zei. De foto die op plaats 6 stond betreft de foto van [[medeverdachte]
- [betrokkene 3] heeft tegenover de politie onder meer het volgende verklaard.
[medeverdachte] is een jongere broer van [verdachte]. In 2004 ben ik gaan dealen voor [verdachte]. Kort nadat ik voor [verdachte] in 2004 ben gaan lopen, heb ik [medeverdachte] leren kennen. [medeverdachte] zit ook in de drugshandel en hij brengt de drugs. [verdachte] is de baas. Ik heb vanaf januari 2004 tot de lente 2005 voor [verdachte] gelopen. Op 7 februari 2008 heb ik ongeveer 10 gram cocaïne van [verdachte] gekocht. Rond het jaar 2007 heb ik voor [verdachte] gedeald. Ik verkocht toen ongeveer 10 gram cocaïne en 20 gram heroïne, een pakje bruin was 0,5 gram en een pakje wit 0,2 gram. Als tegenprestatie kreeg ik 2 gram wit en bruin. Ik droeg het geld af aan [medeverdachte] en ik kreeg elke dag nieuw spul. In februari 2008 verbleef ik bij [adres] op de [adres] Ik heb toen voor [verdachte] en [medeverdachte] verkocht. [medeverdachte] kwam vaker in de woning van [betrokkene 4] en hij bracht materiaal, ik bedoel drugs, en haalde het geld op. Ik de woning was een geldkistje. Daar zat geld en drugs in. Ik verkocht aan Duitsers. Als ik meer moest hebben, het ging dan om 6 tot 20 gram, belde ik [medeverdachte] en die belde [verdachte] op. [medeverdachte] kwam het dan brengen. Als tegenprestatie voor de verkoop van heroïne en cocaïne kreeg ik van grote [verdachte] heroïne en cocaïne. Als [verdachte] weg was, nam [medeverdachte] de handel over.
- [betrokkene 5] heeft tegenover de politie het volgende verklaard.
Ik heb een paar keer drugs verkocht, eind november 2007, en ik liep mee met [betrokkene 3]. Wij verkochten op straat aan gebruikers in Roermond. Ik denk dat [betrokkene 3] zijn drugs koopt bij / krijgt van [verdachte]. In november 2007 heb ik enkele dagen op verzoek van [verdachte] voor [verdachte] gelopen. Met lopen bedoel ik drugs verkopen. Door [betrokkene 3] heb ik [verdachte] leren kennen. [verdachte] heeft een chauffeur, genaamd [medeverdachte].
- [betrok[betrokkene 6] heeft tegenover de politie het volgende verklaard.
Ik heb grote [verdachte] omstreeks de zomer 2008/september-oktober (de rechtbank begrijpt 2008) voor het eerst ontmoet. Hij verkoopt heroïne en cocaïne in Roermond. Grote [verdachte] zegt dat [medeverdachte] zijn broertje is en [medeverdachte] zegt dat grote [verdachte] zijn broertje is. [medeverdachte] en [verdachte] doen samen in drugs. Ik heb met hen persoonlijk contact gehad. Grote [verdachte] heeft mij in 2008 benaderd en gevraagd of ik voor hem drugs wilde verkopen. Dat heeft hij mij diverse keren gevraagd doch ik heb het niet gedaan. Inmiddels liepen onder andere [betrokkene 7] en [betrokkene 1] voor hen. Als grote [verdachte] het niet bracht dan bracht [medeverdachte] het en omgekeerd. Ze hadden gelijktijdig meerdere runners, onder wie [betrokkene 3] lopen.
Ik heb van 6 juli 2009 tot en met 28 september 2009 samen met [betrokkene 8] drugs verkocht. Ik verkocht toen in opdracht van grote [verdachte]. [betrokkene 8] hield een soort klantenlijst bij. Als er op de pof werd verkocht, moest ik eerst overleggen met grote [verdachte] of [medeverdachte]. De kwaliteit van de verkochte heroïne en cocaïne was erg goed. Rond 25 september 2008 bleef ik gedurende ongeveer 2 maanden geregeld bij [adres], [adres] te Roermond slapen. Rond 12 november 2008 kwam ik vaak in de woning van [adres]. In de meterkast van de woning stond een bak met daarin het geld en de voorraad heroïne en cocaïne. In die tijd kwam [medeverdachte] de voorraad bij [betrokkene 4] brengen. [medeverdachte] bracht de drugs en nam het geld mee.
- De politie relateert dat zij op 2 mei 2011 aan [betrokkene 6] een twaalftal foto’s heeft getoond. Terwijl [betrokkene 6] de foto’s keek, zei hij uit eigener beweging: “Dit kan hem wel eens zijn, nummer 10. Maar dan is het wel een oude foto. Hij lijkt er eigenlijk sprekend op.” De vraag wie de man op foto 10 is, wordt beantwoord met: “het is [verdachte] die van Rotterdam, het is ‘grote [verdachte]’ ”. Verbalisant zag dat [betrokkene 6] met een vinger foto 10 aanwees. De foto die op plaats 10 stond betreft de foto van [naam verdachte], geboren op [geboortedatum]
- De politie relateert dat zij op 23 juni 2011 aan [betrokkene 6] een twaalftal foto’s heeft getoond. Terwijl [betrokkene 6] de foto’s keek, zei hij uit eigener beweging: “Dat is ‘m. Ik weet zeker dat ik bingo heb. De persoon waar het om gaat is foto nummer 5. [medeverdachte].” Verbalisant zag dat [betrokkene 6] met de rechter arm naar het beeldscherm, met zijn vingers knipt en zei: “dat is ‘m.”. De foto die op plaats 5 stond betreft de foto van [medeverdachte]
- [betrokkene 6] heeft op 14 maart 2012 tegenover de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Roermond het volgende verklaard.
[verdachte] was wel eens langere tijd weg. Hij ging dan naar Frankrijk of Spanje. Hij was sowieso langere tijd niet te bereiken in de ramadan. [medeverdachte] nam de zaken dan over. [betrokkene 9]betrokkene 9] heeft op 23 april 2011 tegenover de politie het volgende verklaard.
Vandaag was ik samen met [naam verdachte] in een auto onderweg van Roermond naar Herkenbosch toen wij door de politie werden aangehouden. De door de politie aangetroffen drugs in het doorzichtige plastic zakje heeft [naam verdachte] aan mij gegeven op het moment dat wij met de auto stilstonden. [verdachte] haalde het uit zijn binnenzak en gaf het aan mij.
- Verdachte heeft op 24 april 2011 tegenover de politie onder meer het volgende verklaard.
Ik ben in 1990 naar Nederland gekomen en in Rotterdam gaan wonen. Rond 1996 ben ik aan heroïne en cocaïne verslaafd geraakt. In 2006 was ik weer lichamelijk clean. In 2007 heb ik drugs naar Roermond gebracht en ik ben nu al twee maanden in Roermond en ik verkoop cocaïne.
Gisteren ben ik naar [betrokkene 9] in Herkenbosch gegaan. Wij zijn samen in de auto naar Roermond gereden. Onderweg zag ik politie en ik heb toen plastic met daarin ongeveer 10 gram heroïne en 10 gram cocaïne aan [betrokkene 9] gegeven. Ik ken [betrokkene 9] vanaf 2009 en soms koopt hij bij mij heroïne en cocaïne. In 2007 hebben [betrokkene 3] en [betrokkene 1] voor mij gelopen. In april 2011 heeft [betrokkene 1] 2 weken voor mij gelopen. [betrokkene 1] heeft ook in april 2009 voor mij gelopen. [betrokkene 9] heeft de afgelopen 4 weken voordat we gepakt werden voor mij gelopen. Ik gaf hem bruin en wit en als het op was, belde [betrokkene 9] mij en bracht ik weer nieuwe drugs. Ik had de drugs vaak op zak. Ik verkocht tussen de € 300,00 en € 400,00 per dag. In een week verkocht ik bijna 20 gram bruin en 15 gram wit.
Ik heb spullen geleverd aan [betrokkene 1] en dat kon hij dan van mij kopen. Ik kwam in 2006 / 2007 bij [betrokkene 1] en [betrokkene 3]. Ik gaf hen de spullen en ik kreeg daarvoor geld. Ik leverde [betrokkene 3] bruin en wit.
De raadsman heeft het navolgende als verweer gevoerd.
De tenlastelegging behelst een periode van ruim vijf jaren. Gedurende die vijf jaren is verdachte langere perioden niet in Nederland aanwezig geweest dan wel van zijn vrijheid beroofd geweest. Verdachte heeft erkend dat hij diverse malen in vorenbedoelde periode alleen zowel heroïne als cocaïne heeft verkocht, verstrekt, afgeleverd en vervoerd; van samenwerken met anderen is echter geen sprake geweest. Hij ontkent dat hij zich met de handel in drugs heeft beziggehouden in de perioden dan hij niet in Nederland dan wel van zijn vrijheid beroofd was. Naar de mening van de verdediging bevat het dossier onvoldoende aanwijzingen dat verdachte in laatste bedoelde perioden met personen in Nederland heeft gedeald. Verdachte zal daarom moeten worden vrijgesproken van het dealen in die perioden.
De rechtbank overweegt omtrent het door de raadsman aangevoerde dat uit de verklaringen van [betrokkene 3], [betrokkene 1]h en [betrokkene 6] blijkt dat er wel degelijk sprake is geweest van samenwerken tussen verdachte en zijn broer [medeverdachte]. Als [verdachte] niet met drugs kwam dan kwam [medeverdachte] wel en zij worden vaak samen gezien. Uit genoemde verklaringen blijkt dat [medeverdachte] drugs brengt op het moment dat [verdachte] voor langere tijd niet in de Roermondse scene verschijnt en dus het werk van [verdachte] overneemt, terwijl [verdachte] bij terugkomst in de scene weer naadloos inschuift in de eerder door zijn broer [medeverdachte] overgenomen werkzaamheden.
De rechtbank is van oordeel dat het op deze wijze overnemen van werkzaamheden van verdachte door zijn broer [medeverdachte] en omgekeerd blijkt dat tussen beide broers een zeer nauwe samenwerking bestond, die niet ophield tijdens verdachtes afwezigheid in Roermond, ook niet tijdens zijn verblijf in het buitenland. Deze samenwerking moet worden gekwalificeerd als medeplegen. Het verweer van de raadsman wordt daarom verworpen.
- Verdachte heeft tegenover de politie het volgende verklaard.
Gisteren ben ik naar [betrokkene 9] in Herkenbosch gegaan. Wij zijn samen in de auto naar Roermond gereden. Onderweg zag ik politie en ik heb toen plastic met daarin ongeveer 10 gram heroïne en 10 gram cocaïne aan [betrokkene 9] gegeven.
- De politie heeft op 23 april 2011 op de Keulsebaan in de gemeente Roermond een personenauto doen stoppen ter controle op de naleving van de regels en bepalingen gesteld in de Wegenverkeerswet 1994. De bestuurder overhandigde een ‘Permiso de Residencia’ ten name van [naam verdachte], geboren op [geboortedatum] De bestuurder is hierna aangehouden in het kader van diverse signaleringen. [verdachte] voornoemd werd door een der verbalisanten herkend en het was hem ambtshalve bekend dat deze [verdachte] handelde in verdovende middelen. Door dezelfde verbalisant werd de bijrijder herkend als [betrokkene 9], een harddruggebruiker. In de auto werd onder [betrokkene 9] wit en bruin poeder aangetroffen. [betrokkene 9] zei dat het een beetje wit en een beetje bruin voor eigen gebruik was. In de kleding van [betrokkene 9] werden diverse gripzakjes met bruin- en wit-kleurige substantie aangetroffen. Deze zakjes zijn in beslaggenomen.
- Door de politie zijn op 23 april 2011 in de fouillering van [betrokkene 9] verdovende middelen aangetroffen en deze zijn samen met de in de auto aangetroffen substantie nader onderzocht en gestikkerd ten behoeve van nader onderzoek door het Nederland Forensisch Instituut (NFI).
- Het NFI heeft de aangeboden substanties onderzocht en de bevindingen in een rapport neergelegd. Het NFI komt tot de conclusie dat de aangeboden monsters heroïne respectievelijk cocaïne bevatten.
- [betrokkene 9] heeft tegenover de politie het volgende verklaard.
Vandaag was ik samen met [naam verdachte] in een auto onderweg van Roermond naar Herkenbosch toen wij door de politie werden aangehouden. De door de politie aangetroffen drugs in het doorzichtige plastic zakje zijn niet van mij. Dit zakje heeft [verdachte] aan mij gegeven op het moment dat wij met de auto stilstonden. [verdachte] haalde het uit zijn binnenzak en gaf het aan mij.
Op grond van voormelde bewijsmiddelen en overwegingen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij, verdachte, in de periode van 1 januari 2005 tot en met 22 april 2011 in de gemeente Roermond tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk heeft verkocht en heeft afgeleverd en heeft verstrekt en heeft vervoerd hoeveelheden van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en cocaïne, zijnde heroïne (diacetylmorfine) en cocaïne middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
2.
hij, verdachte, op 23 april 2011 in de gemeente Roermond opzettelijk heeft vervoerd en verstrekt en tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk aanwezig heeft gehad hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne (diacetylmorfine) en cocaïne middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen.
Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
8. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie
Het bewezenverklaarde is strafbaar.
Het ten laste van verdachte bewezenverklaarde levert op de navolgende strafbare misdrijven:
ten aanzien van feit 1:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 aanhef en onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
ten aanzien van feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 aanhef en onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 aanhef en onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
De misdrijven zijn strafbaar gesteld bij de artikelen 10 van de Opiumwet juncto 47 van het Wetboek van Strafrecht.
9. De strafbaarheid van verdachte
De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu niet is gebleken van enige omstandigheid die verdachtes strafbaarheid opheft.
10.1. De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij gelegenheid van de terechtzitting op 30 mei 2012 met betrekking tot de op te leggen straf gevorderd dat verdachte ter zake van beide ten laste gelegde feiten zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van 6 jaren met aftrek ex artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
10.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de gevorderde straf aangevoerd dat deze te hoog is gelet op de bepleite partiële vrijspraak in feit 1.
10.3. De overwegingen van de rechtbank
Ten laste van verdachte is bewezen verklaard het voorhanden hebben van harddrugs en het gedurende een vijftal jaren samen met anderen handelen in harddrugs. Uit de verklaringen van diverse personen die voor verdachte en zijn broer de drugs verkochten, blijkt dat deze handel goed georganiseerd was.
Door het handelen in heroïne heeft verdachte bijna 5 jaren de verslaving van diverse drugsverslaafden in stand gehouden. Welke gevolgen een verslaving voor drugsgebruikers heeft dan wel kan hebben, weet verdachte maar al te goed, immers hij is zelf ook enige tijd verslaafd geweest. Het een feit van algemene bekendheid dat harddrugs naast de grote gevaren die deze opleveren voor de gezondheid van gebruikers ook vaak tot gevolg heeft dat die gebruikers hun verslaving door diefstal of ander crimineel handelen trachten te bekostigen, waardoor aan de samenleving ernstige schade wordt berokkend. De rechtbank is er van overtuigd dat verdachte, door te handelen als bewezenverklaard zich enkel heeft laten leiden door de wens veel geld te verdienen, welk gewin hij heeft laten prevaleren boven de door de samenleving in wetten vastgelegde grenzen en de gezondheid van degenen aan wie de drugs werden verkocht dan wel verstrekt. Verdachte heeft zich willens en wetens schuldig gemaakt aan het overschrijden van die grenzen en het in gevaar brengen van de gezondheid van de druggebruikers.
De rechtbank is van oordeel dat de bewezen verklaarde feiten ernstige feiten zijn die, in het bijzonder gelet op het feit dat de handel in harddrugs gedurende een langere periode heeft plaatsgevonden en de straffen die voor soortgelijke delicten in het algemeen worden opgelegd, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enkele jaren rechtvaardigen.
Bij de bepaling van de hoogte van de op te leggen straf heeft de rechtbank ook rekening gehouden met gegeven dat verdachte al eerder ter zake van handel in drugs is veroordeeld en met de persoonlijke omstandigheden zoals vermeld in het over verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies d.d. 22 november 2011. De rechtbank is van oordeel dat met het oog op een juiste normhandhaving, gezien de omvang en de ernst van de bewezen verklaarde feiten niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lagere straf dan de hierna vermelde onvoorwaardelijke vrijheidsstraf voor de tijd van zes jaren.
11. Toepasselijke wetsartikelen
Na te melden beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht: art. 10, 47, 57, 63, 91
Opiumwet: art. 2 en 10
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verstaat dat het aldus bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en verklaart verdachte ter zake strafbaar;
veroordeelt verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van zes jaren;
beveelt dat de tijd door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan verdachte opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Vonnis gewezen door mrs. M.J.A.G. van Baal, V.P. van Deventer en A.K. Kleine,
rechters, van wie mr. M.J.A.G. van Baal voorzitter, in tegenwoordigheid van
J.A.H. Bicker als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de
rechtbank op 13 juni 2012.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.