ECLI:NL:RBROE:2012:BW8120

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
31 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/1483
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging vergunningvoorschriften voor zeugenhouderij naar vleesvarkenshouderij en de toepassing van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Roermond op 31 mei 2012 uitspraak gedaan in een geschil over de wijziging van vergunningvoorschriften voor een zeugenhouderij die omgevormd wilde worden naar een vleesvarkenshouderij. De vergunninghouder had een aanvraag ingediend om de bestaande vergunning aan te passen, waarbij verweerder de wijziging had goedgekeurd. Eiser, die zich tegen dit besluit verzette, stelde dat de wijziging in strijd was met de Wet ammoniak en veehouderij, omdat de wijziging van de diercategorieën en de bijbehorende huisvestingssystemen niet onder de bestaande vergunning kon vallen. De rechtbank oordeelde dat de wijziging van de vergunning niet binnen de grenzen van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) viel, omdat de wijziging van de activiteiten een nieuwe omgevingsvergunning vereiste. De rechtbank concludeerde dat de wijziging van de vergunningvoorschriften niet kon worden goedgekeurd, omdat dit zou leiden tot een andere inrichting dan waarvoor de oorspronkelijke vergunning was verleend. Het bestreden besluit werd vernietigd en het beroep van eiser werd gegrond verklaard. De rechtbank oordeelde verder dat er geen aanleiding was om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten, omdat er geen aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de wijziging van de inrichting was ingediend. De rechtbank veroordeelde verweerder in de proceskosten van eiser, die op € 874,00 werden vastgesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 11 / 1483
Uitspraak van de meervoudige kamer van 31 mei 2012 in de zaak tussen
[eiser], te Grathem, eiser
(gemachtigde: mr. L. Opsteen),
en
het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Leudal, verweerder
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[belanghebbende], te Grathem.
Procesverloop
Bij besluit van 22 september 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder de vergunningvoorschriften voor het in werking hebben van een inrichting gewijzigd ten behoeve van het omzetten van een zeugenhouderij naar een vleesvarkenshouderij door [belanghebbende], verder te noemen vergunninghouder.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft voor het verweerschrift verwezen naar het verweerschrift dat is ingediend in het kader van het verzoek om voorlopige voorziening (zaaknummer [nummer]).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 maart 2012. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door H. van Roij en W. Boonen. Vergunninghouder is in persoon verschenen.
Overwegingen
1. Vergunninghouder exploiteerde een zeugenhouderij op grond van een omgevingsvergunning, voorheen milieuvergunning, van 20 maart 2000. Naar aanleiding van een handhavingsverzoek van eiser, een controle op 17 mei 2011 en een voornemen een dwangsom op te leggen, heeft vergunninghouder op 4 juli 2011 een omgevingsvergunning gevraagd voor het aanpassen van de vigerende vergunning op grond van artikel 2.30 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Daarbij heeft vergunninghouder aangegeven in de voormalige dragende-zeugen-stal en in de voormalige kraamstal vleesvarkens te houden, terwijl de gespeende biggen emissiearm gehuisvest blijven in dezelfde stal als voorheen.
2. Met toepassing van artikel 2.31, tweede lid en onder b, van de Wabo heeft verweerder de gevraagde aanpassing van de vergunning toegestaan. Daarbij heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat met de gevraagde wijziging niet de grondslag van de aanvraag om de eerdere vergunning wordt verlaten, dat de ammoniakuitstoot gelijk blijft, dat voldaan is aan de criteria van de Wet geurhinder en veehouderij en dat er geen nadelige gevolgen zijn voor de bodem, afval, energie, geluid en externe veiligheid en dat de gevolgen voor de luchtkwaliteit de grenswaarden niet overschrijden. De door eiser en één ander ingebrachte zienswijzen zijn door verweerder ongegrond verklaard.
Op grond van de aangepaste vergunning kan vergunninghouder (460 +146 =) 606 vleesvarkens en 363 gespeende biggen houden. Verweerder heeft voorts gewezen op het Actieplan ammoniak veehouderij (aangeboden aan de Tweede Kamer bij brief van 1 december 2009; betreft: gedoogbeleid Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij) en het feit dat vergunninghouder heeft aangegeven zijn bedrijf na 2013 te beëindigen, als gevolg waarvan geldt dat vanaf 1 januari 2010 geen uitbreiding van het veebestand is toegestaan.
3. In beroep is aangevoerd dat het besluit in strijd is met artikel 3, derde lid, van de Wet ammoniak en veehouderij en is een beroep gedaan op een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 26 januari 2011 (LJN: [nummer]). Op grond van dat artikel, bezien in samenhang met voormelde utspraak, mag geen gebruik worden gemaakt van interne saldering omdat niet is voldaan aan de voorwaarde daarvoor: dat de gewijzigde huisvestingssystemen al op 1 januari 2007 aanwezig waren. Volgens eiser is er in verband met het houden van andere diercategorieën en verschillende huisvestingssystemen sprake van een wijziging van de inrichting en moeten de stallen voldoen aan het vereiste van de beste beschikbare technieken.
4. Op grond van artikel 2.31, tweede lid, aanhef en onder b. van de Wabo kan het bevoegd gezag voorschriften van een omgevingsvergunning wijzigen voor zover deze betrekking hebben op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, voor zover dit in het belang van de bescherming van het milieu is.
5. De rechtbank dient allereerst te beoordelen of het bestreden besluit blijft binnen de grenzen van artikel 2.31 van de Wabo en overweegt als volgt. Een vergunning die destijds krachtens de Wet Milieubeheer is verleend, en die nu wordt gelijkgesteld met een omgevingsvergunning krachtens artikel 2.1, eerste lid, onder e, juncto artikel 2.14 van de Wabo, kan op grond van artikel 2.31 van de Wabo niet zodanig worden gewijzigd dat daarmee de grondslag van de aanvraag om die vergunning wordt verlaten. Voor een dergelijke verandering is van toepassing een omgevingsvergunning krachtens artikel 2.1, aanhef en onder e ten tweede, dan wel artikel 2.6 van de Wabo.
6. De vergunning van 20 maart 2000 is verleend voor het houden van 191 guste-dragende zeugen in traditionele huisvesting, 15 opfokzeugen op een volledige roostervloer met een hokoppervlakte van maximaal 0,8 m² per dier, 54 kraamzeugen in traditionele huisvesting, 2 dekberen, 473 gespeende biggen in traditionele huisvesting met een hokoppervlakte van maximaal 0,35 m² per dier en 347 gespeende biggen op het verbeterde groen label stalsysteem BB 95.12.031V1 (mestgoot met schuine wand en ontmestingssysteem) in een nieuw te bouwen stalruimte.
Op grond van het bestreden besluit mogen in de inrichting ten hoogste de volgende aantallen dieren aanwezig zijn:
- 460 vleesvarkens gehuisvest in stalsysteem [nummer]
- 363 gespeende biggen gehuisvest in stalsysteem [nummer]
- 146 vleesvarkens gehuisvest in stalsysteem [nummer]
7. De rechtbank is van oordeel dat de wisseling van diercategorieën vanwege de wijzigingen in huisvestingssystemen en daarmee samenhangende emissiefactoren (ammoniak, geur en fijnstof), en de toename van het aantal gespeende biggen in de groen label stal, niet kan worden gegund door een wijziging van een vergunningsvoorschrift zoals geregeld in artikel 2.31, tweede lid en onder b, van de Wabo. In het onderhavige geval dient de wisseling van diercategorieën aangemerkt te worden als een verandering van activiteiten ten opzichte van de vergunning van 20 maart 2000. Dat de ammoniakuitstoot van de inrichting gelijk blijft aan de voorheen vergunde situatie, en dat er ten aanzien van de inrichting van vergunninghouder gedoogbeleid zoals neergelegd in het Actieplan ammoniak veehouderijen van toepassing is, leidt niet tot een andere conclusie. Dat in het kader van het gedoogbeleid wisseling van diercategorieën is toegestaan, betekent op zich zelf nog niet dat dit met een wijziging van de vergunningvoorschriften mag worden gefaciliteerd. Genoemde factoren komen aan de orde bij de milieuhygiënische beoordeling van een vergunningverlening op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wabo voor veranderingen in de inrichting van zeugenhouderij naar vleesvarkenshouderij.
8. Het voorgaande betekent dat toepassing van artikel 2.31 van de Wabo er niet toe kan leiden dat er een andere, of anders werkende, inrichting ontstaat dan waarvoor op 20 maart 2000 revisievergunning is verleend. Het bestreden besluit is dan ook in strijd met de artikelen 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, en 2.31 van de Wabo verleend en het beroep van eiser dient gegrond te worden verklaard. Het bestreden besluit zal op die grond worden vernietigd.
9. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten, omdat een aanvraag voor een omgevingsvergunning tot het veranderen of veranderen van de werking van de inrichting niet voorligt en die aanvraag op grond van artikel 2.14 van de Wabo ook een ruimer milieuhygiënisch beoordelingskader vergt dan in het aan de rechtbank voorgelegde dossier aan de orde is. De enkele stelling van verweerders vertegenwoordiger ter zitting dat er inhoudelijk geen ander resultaat tot stand zou zijn gekomen dan materieel in het bestreden besluit is neergelegd, leidt de rechtbank niet tot de conclusie dat de rechtsgevolgen in stand dienen te worden gelaten.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 874,00. Voor de in aanmerking te nemen proceshandelingen wordt twee punten toegekend (voor het beroepschrift en voor het verschijnen ter zitting). Het gewicht van de zaak wordt bepaald op gemiddeld, hetgeen correspondeert met de wegingsfactor 1.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de kosten van de beroepsprocedure bij de rechtbank, aan de zijde van eiser begroot op € 874,00 (wegens kosten van rechtsbijstand) te betalen aan eiser;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het door of namens deze betaalde griffierecht ten bedrage van € 152,00 volledig vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M.J.A. barones van Hövell tot Westerflier-Dassen (voorzitter), mr. T.M. Schelfhout, en mr. R.J.G.H. Seerden, leden, in aanwezigheid van J.N. Buddeke, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2012.
w.g. J.N. Buddeke,
griffier w.g. mr. L.M.J.A. van Hövell tot Westerflier-Dassen,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op: 31 mei 2012.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.