RECHTBANK ROERMOND
Sector strafrecht
Parketnummer : 04/805012-11
Datum uitspraak : 23 mei 2012
Vonnis van de rechtbank Roermond, meervoudige kamer voor strafzaken,
[naam verdachte]
geboren te [bgeboortedatum],
thans gedetineerd in [detentie adres]
1. Het onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting
van 9 mei 2012.
De verdachte staat terecht ter zake dat:
hij op of omstreeks 28 januari 2011 in de gemeente Venlo ter uitvoering van
het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slac[slachtoffer] van het
leven te beroven, met dat opzet genoemde [slachtoffer] meermalen met een schaar, in
elk geval met een scherp voorwerp, in de nek heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; welke vorenomschreven poging tot doodslag werd gevolgd van enig strafbaar feit, te weten diefstal, gepleegd op 28 januari 2011 in de gemeente Venlo ten opzichte van genoemde [slachtoffer], en welke poging tot doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk
te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf straffeloosheid
en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
(art. 288 jo 45 Wetboek van Strafrecht)
Althans indien terzake het vorenstaande onder 1 geen veroordeling zou volgen:
hij op of omstreeks 28 januari 2011 in de gemeente Venlo met het oogmerk van
wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een pinpas, in elk geval enig
goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan
een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan van
geweld tegen genoemde [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor
te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad
aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het
gestolene te verzekeren,
welk geweld heeft bestaan in het meermalen met een schaar, in elk geval met
een scherp voorwerp, steken in de nek van genoemde [slachtoffer];
(art. 312 Wetboek van Strafrecht)
3. De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
4. De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
5. De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen.
6. Schorsing der vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
7.1. Standpunten van de officier van justitie en de verdediging.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 9 mei 2012 gevorderd dat het primair ten laste gelegde zal worden bewezen verklaard.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de poging doodslag nu er meer waarde toegekend zou moeten worden aan de verklaring van verdachte dan aan de verklaring van aangever. Verdachte moet bovendien wegens gebrek aan bewijs voor het benodigde opzet in de vorm van het oogmerk van het primair en subsidiair ten laste gelegde feit worden vrijgesproken.
7.2. Bewijsmiddelen en overwegingen van de rechtbank
De overtuiging van de rechtbank dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen .
In het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] staat het volgende vermeld. Op vrijdag 28 januari 2011 waren wij verbalisanten belast met de noodhulp in het district Venlo. Omstreeks 14.25 uur kregen wij de melding om te gaan naar de [adres] te Venlo. Aldaar zou een persoon in zijn woning zijn overvallen. De bewoner zou hierbij gestoken zijn door de dader. Vervolgens zijn wij verbalisanten ter plaatse gegaan. Op weg naar de [adres] kregen wij verdere informatie van de meldkamer dat de verdachte van de overval een bekende van het slachtoffer zou zijn. De verdachte zou [naam verdachte] heten en afkomstig zijn uit Swalmen. De verdachte zou de pinpas van het slachtoffer hebben ontvreemd. Omstreeks 14.30 uur waren wij verbalisanten ter plaatse en zagen dat het perceel [adres] gelegen was op de vierde etage van de flat genaamd [naam] Via de galerij van de vierde etage hebben wij de woning bereikt. Via een raam aan de rechterzijde van de woning hadden wij zicht op de keuken en een gedeelte van de woonkamer van het perceel. Wij zagen in de woonkamer een persoon op de grond liggen. Wij zagen alleen de benen en het onderlichaam van een persoon liggen. De persoon op de grond reageerde niet op ons aanroepen en kloppen op het raam. Vervolgens heb ik, verbalisant [verbalisant 1], met een breekijzer de ruit van de keuken ingeslagen. Omstreeks 14.32 uur ben ik, verbalisant [naam verbalisant 2], via het keukenraam naar binnen geklommen. Ik, verbalisant [naam verbalisant 2], zag dat het slachtoffer op zijn buik op de grond lag en dat het slachtoffer met zijn linkerhand de achterzijde van zijn nek vast hield en dat de linkerhand en de kleding van het slachtoffer onder het bloed zaten. Tevens zag ik dat de haren van het slachtoffer doordrenkt waren van bloed. Ik hoorde dat het mannelijk slachtoffer zei: “Ik mag eigenlijk niets aan de politie vertellen wat er gebeurd is, maar ik ben gestoken in mijn nek”. Ik, verbalisant [naam verbalisant 2], vroeg vervolgens aan de man het signalement van de verdachte. Ik hoorde dat de verdachte (de rechtbank leest: slachtoffer) zei: “[naam verdachte] heeft dit gedaan. [naam verdachte] was op bezoek bij mij.” Hierna hoorde ik dat het slachtoffer verklaarde dat [naam verdachte] zijn bankpas had meegnomen en dat hij de pincode van zijn bankpas had moeten afgeven. Het slachtoffer gaf op te zijn:
[slachtoffer], [voornamen], wonende [adres], [postcode] Omstreeks 14.35 uur was het ambulancepersoneel ter plaatse welke de medische zorg overnam. Het slachtoffer is omstreeks 15.15 uur vervoerd naar het Viecurie Medisch Centrum.
Uit de verstrekte medische informatie betreffende [slachtoffer], opgemaakt door
[naam forensisch ge[naam forensisch geneeskudige]] forensisch geneeskundige, d.d. 23 maart 2011, blijkt dat de arts [naam forensisch geneeskundige] op 3 februari 2011 bij het slachtoffer [slachtoffer] het volgende letsel heeft waargenomen. In de nek bevindt zich links naast het doornuitsteeksel van de 1e nekwervel een gesloten wondje van circa 1 cm, schuin naar linksbuiten omhooglopend. In de hals bevindt zich rechts boven het strottenhoofd een gesloten wondje van circa 1cm horizontaal verlopend. De diepte van de geobjectiveerde verwondingen is niet visueel vast te stellen. De wonden kunnen veroorzaakt worden door een scherp voorwerp.
De medische informatie behelst tevens een transcriptie van de intercollegiale brief van neurochirurgen azM, [naam arts 1] en [naam arts 2] d.d. 9 maart 2011, kenmerk NCT/AM 5.854.569 inhoudende:
Betrokkene was van 01-02-11 t/m 03-02-11 opgenomen in het academisch ziekenhuis te Maastricht op de afdeling neurochirurgie. Reden hiervoor was de verdenking op neurologische uitval na een steekwond in de nek. Bij beeldvervormende diagnostiek (CT-scan en MRI-scan van de nek) bleek de wond in de nek door te lopen tot op de 1e nekwervel (C1). Aldaar is een stukje bot uit de 1e nekwervel gebroken en dat botfragment ligt tegen het “harde” hersenvlies (dura) dat de hersenstam omgeeft. Er wordt door de neurochirurg melding gemaakt van bloedproduct (stolsel) dat zich tussen de hersenstam en onder het genoemde hersenvlies bevindt, op de plaats waar het botfragment tegen het harde hersenvlies aanligt. Tevens is er zwelling van het weefsel buiten het genoemde hersenvlies en rond het botfragment. Uiteindelijk bleek er geen sprake van neurologische uitval of andere klachten, anders dan betrokkene al voor het steekincident had. Voorlopig is door de neurochirurg besloten af te wachten wat het beloop zal zijn. Indien er alsnog neurologische verschijnselen optreden zal er wellicht operatief ingegrepen moeten worden.
Volgens [naam forensisch geneeskudige] had gezien de aard en de plaats van de (steek)verwonding dit voor betrokkene potentieel fataal kunnen aflopen. De beschreven wond in de hals voor lijkt oppervlakkig en is niet gehecht. Een diepere steekwond ter plekke had evenwel de rechter diepe halsslagader kunnen raken waarbij betrokkenen vrijwel zeker ter plekke was verbloed c.q. gestikt in zijn eigen bloed.
Door [slachtoffer] is aangifte gedaan. Hij verklaart: Ik doe aangifte van een poging doodslag/diefstal met geweld gepleegd in mijn woning [adres] te Venlo door de mij bekende [naam verdachte]. [naam verdachte] heb ik circa 7 jaar geleden voor het eerst ontmoet. Hij is toen een aantal malen bij mij thuis geweest. [naam verdachte] heeft wel eens goederen van mij gestolen in die tijd. Ik ben hem toen uit het oog verloren. Op vrijdag 28 januari 2011 stond [naam verdachte] weer voor de deur. Ik heb vervolgens de deur opengemaakt en hem binnengelaten in mijn woning. Op een gegeven moment ben ik naar de keuken gelopen. Ik denk dat [naam verdachte] toen ongeveer 20 minuten in mijn woning was. Daarna ben ik naar mijn slaapkamer gelopen om zakdoekjes te pakken. Die lagen in in een rieten mand in de slaapkamer, links naast het bed. Toen ik overeind kwam nadat ik voorover gebukt had, voelde ik ineens een hevige pijnscheut achter in mijn nek. Door de pijn viel ik in de slaapkamer op de grond. Ik zag toen dat [n[naam verdachte]rdachte] bij mij stond. Op een gegeven moment zag ik dat [naam verdachte] de slaapkamer uitliep. Ik probeerde op te staan, dit lukte enigszins. Op dat moment voelde ik ook de pijnscheuten in mijn nek. Ik ben half op bed gaan zitten. En zag toen [naam verdachte] weer mijn slaapkamer binnen komen lopen. Ik zag dat [naam verdachte] naar mij toe liep en in zijn hand een mes hield, het was geen zakmes, het was een soort broodmes. Toen hij bij mij stond maakte hij 1 maal een snijbeweging aan de voorzijde van mijn hals. Ik voelde pijn aan mijn hals, maar minder hevig als de pijnscheuten achter in mijn nek. Bijna gelijktijdig zei [naam verdachte] “wat is je pincode” en “heb je meer geld”. Ik heb mijn pincode aan [naam verdachte] gegeven omdat ik bang was dat hij mij dood zou maken. Na het geven van de pincode zei [naam verdachte] “geen politie bellen”. Daarna zag ik dat [naam verdachte] de slaapkamer uit liep en de slaapkamerdeur dicht deed. Nadat ik [naam verdachte] niet meer zag en hoorde in mijn woning heb ik met mijn vaste telefoon de politie gebeld. Ik voelde en voel mij enorm bedreigd door [naam verdachte] en heb meerdere malen gedacht dat hij me dood zou maken. Ik heb [naam verdachte] geen toestemming gegeven dit feit te plegen.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard. Op 28 januari 2012 ben ik naar de woning van de mij bekende [slachtoffer] in Venlo gegaan. In de slaapkamer van deze woning heb ik [slachtoffer] met een schaar in zijn nek gestoken. Na het steken van [slachtoffer] heb ik de portemonnee van [slachtoffer] gepakt en daaruit zijn bankpas gehaald. Voor de pincode ben ik naar [slachtoffer] teruggelopen. Ik heb hem twee keer naar zijn pincode gevraagd. Ik heb dat op dwingende toon gevraagd. Vervolgens heb ik de woning verlaten en heb ik met de bankpas van [slachtoffer] geld van zijn bankrekening opgenomen en drank gekocht in een supermarkt.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs.
Op grond van voormelde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte het slachtoffer met een schaar in zijn nek heeft gestoken, daarna de bankpas van het slachtoffer heeft gepakt en op dwingende toon om de pincode heeft gevraagd, waarna verdachte met die die pas geld heeft op genomen en een betaling heeft verricht.
Betrouwbaarheid van verklaringen
Door de raadsman is als verweer gevoerd dat de verklaringen van het slachtoffer onvoldoende betrouwbaar zijn en derhalve niet voor bewijs mogen worden gebruikt. Zo heeft aangever [slachtoffer] zowel bij de politie als bij het horen bij de rechter-commissaris wisselend verklaard over de plaats waar de zakdoekjes bewaard werden. Die wisselende verklaringen van aangever [slachtoffer] leveren een ongeloofwaardig verhaal op. Aangever ontkent weliswaar dat hij seksuele toenadering zocht bij verdachte, maar de verdediging acht deze ontkenning en daarmede ook de overige inhoud van de aangifte ongeloofwaardig. Aangever liegt immers volgens de verdediging ook over de reden van zijn aanwezigheid in de slaapkamer. Aangever stelt weliswaar dat hij in de slaapkamer zakdoekjes ging pakken, maar er zijn geen zakdoekjes aangetroffen in de slaapkamer. Sterker nog de zakdoekjes lagen gewoon op een bureau in de woonkamer. Daarentegen dient, aldus de raadsman, aan de verklaring van verdachte geloof te worden gehecht. De verklaring van verdachte houdt - kort samengevat – in dat hij zich op 28 januari 2011 in de middag in de woning van [slachtoffer] bevond alwaar [slachtoffer] seksuele toenadering tot hem zocht. Op het moment dat verdachte naar huis wilde gaan laat [slachtoffer] hem wat schilderwerk zien, een klusje dat verdachte zou kunnen doen. Vervolgens lopen zij naar de slaapkamer. Op de slaapkamer voelt verdachte zich niet lekker (wegraking) en gaat hij enkele ogenblikken op de rand van het bed zitten. Daar heeft verdachte zijn ogen dichtgedaan. Als hij zijn ogen weer open doet ziet hij [slachtoffer] met een schaar in de hand voor hem zitten. Verdachte reageert in een “psychologische reflex, een automatische gedachtesprong” op deze door hem als bedreigend ervaren situatie en grijpt de hand van [slachtoffer] met daarin de schaar en slaat met de hand tegen het hoofd van [slachtoffer]. Daarna staat hij op en loopt hij verdwaasd, als in een roes, de woonkamer in. Hij pakt de portefeuille van [slachtoffer] en vraagt [slachtoffer] om zijn pincode en verlaat daarna de woning. Nog ontdaan van hetgeen is voorgevallen loopt hij in de richting van het station. Onderweg passeert hij een pinautomaat, waar hij met het bankpasje van [slachtoffer] geld opneemt, en een supermarkt, waar hij met het bankpasje van [slachtoffer], inkopen doet.
De rechtbank overweegt met betrekking tot dit verweer het volgende. Naar het oordeel van de rechtbank stemmen de verklaringen van aangever op hoofdlijnen overeen. Het feit dat er discrepanties bestaan na verloop van tijd tussen de verschillende verklaringen in detail acht de rechtbank geenszins bezwaarlijk. Door aangever zijn consistente verklaringen over het het letsel aan zijn nek en hals afgelegd. Deze vinden bevestiging de verstrekte medische informatie met betrekking tot het letsel van [slachtoffer].
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij zich na een wegraking/flauwte altijd slap voelt, hetgeen eveneens tijdens de observatie van verdachte in het Pieter Baan Centrum is waargenomen. In de onderhavige zaak heeft verdachte ook aangevoerd dat hij in de slaapkamer van [slachtoffer] een wegraking kreeg. Verdachtes optreden na deze wegraking staat naar het oordeel van de rechtbank echter in schril contrast met het gebruikelijk beeld van zijn verminderde lichamelijke kracht na een wegraking. Immers wanneer hij weer bij zijn positieven komt, reageert verdachte naar eigen zeggen door de hand van aangever met daarin de schaar vast te pakken en aangever hiermee tegen zijn hoofd te slaan. Verdachte reageert derhalve onmiddellijk en zeer alert. Na het steekincident is verdachte eerst in de keuken zijn bebloede handen gaan wassen. Vervolgens is hij op zoek gegaan naar de portemonnee van het slachtoffer. Zodra hij de portemonnee c.q. het bankpasje heeft gevonden gaat hij, voorzien van pen en papier, weer naar het slachtoffer toe om, zoals hij zelf heeft verklaard, deze op dwingende toon heeft gevraagd zijn pincode af te geven. Verdachte heeft door te handelen zoals hij heeft gedaan zich niet alleen van een koelbloedige en brute kant laten zien, maar zich evenmin gemanifesteerd op een wijze die bij hem gebruikelijk is na een “wegraking”, integendeel. Voorts is het bij [slachtoffer] geconstateerde letsel consistent met zijn verklaringen. Eerst werd hij in zijn nek gestoken, daarna kreeg hij een mes tegen de hals gedrukt. Op beide plekken is letsel geconstateerd. De lezing van verdachte biedt slechts verklaring voor het nekletsel.
Gelet op vorenstaande feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank de verklaring van aangever [slachtoffer] authentiek en geloofwaardig. De rechtbank bezigt deze verklaring dan ook tot bewijs. De verklaring van verdachte, wijst de rechtbank als niet geloofwaardig van de hand.
Tot slot is de rechtbank van oordeel dat, ofschoon de zakdoekjes op een andere plek bleken te liggen lagen dan dat aangever meende dat ze lagen, dit niet maakt dat de verklaring van aangever om die reden als ongeloofwaardig moet worden aangemerkt.
Het is een feit van algemene bekendheid dat een (steek)verwonding hoog in de nek nabij de schedelbasis/hersenstam levensbedreigend kan zijn en gemakkelijk tot de dood van een persoon kan leiden. Verdachte moet daarvan, evenals ieder weldenkend mens, op de hoogte zijn geweest.
Door met een scherp voorwerp hoog in de nek van het slachtoffer te steken heeft verdachte bewuste de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij bij het slachtoffer fataal (zenuw)letsel zou veroorzaken en aldus het slachtoffer van het leven zou beroven, zodat zijn opzet op dat gevolg gericht was.
Door de verdediging is als verweer aangevoerd dat de diefstal van het bankpasje een ingeving van verdachte is geweest die geheel los staat van het incident op de slaapkamer van aangever. Verdachte had geen opgezet plan om aangever te beroven. De verdediging heeft tot vrijspraak geconcludeerd voor het primair en subsidiair ten laste gelegde feit wegens gebrek aan bewijs voor het benodigde opzet in de vorm van “het oogmerk”.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Dat de verdachte vorenbedoeld oogmerk wel heeft gehad leidt de rechtbank af uit de volgende feiten en omstandigheden. Verdachte is na de uitschakeling van [slachtoffer] meteen in de woning op zoek gegaan naar waardevolle spullen en/of geld. Deze werden niet door hem aangetroffen, wel trof verdachte in de portemonnee van het [slachtoffer] een bankpas aan. Vervolgens heeft verdachte met toepassing van instrumenteel geweld [slachtoffer] bedreigd waardoor deze werd bewogen tot afgifte van zijn pincode. Met de buitgemaakte bankpas en bijbehorende pincode heeft verdachte bij een pinautomaat in de buurt geld van de bankrekening van [slachtoffer] opgenomen en aankopen bij een supermarkt gedaan.
Op grond van voormelde bewijsmiddelen en overwegingen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 28 januari 2011 in de gemeente Venlo ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet genoemde [slachtoffer] met een scherp voorwerp in de nek heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welke vorenomschreven poging tot doodslag werd gevolgd van enig strafbaar feit, te weten diefstal, gepleegd op 28 januari 2011 in de gemeente Venlo ten opzichte van genoemde [slachtoffer], en welke poging tot doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en gemakkelijk te maken.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen.
Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
8. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie
Het ten laste van verdachte bewezenverklaarde levert op het navolgende strafbare misdrijf:
poging tot doodslag, gevolgd van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden of gemakkelijk te maken.
Het misdrijf is strafbaar gesteld bij artikel 288 juncto artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht.
9. De strafbaarheid van verdachte
De verdediging heeft een beroep op noodweer, subsidiair putatief noodweer, meer subsidiair noodweerexces en meest subsidiair putatief noodweerexces gedaan. Aan dit verweer heeft de verdediging de lezing van verdachte met betrekking tot het gebeuren op 28 januari 2011 ten grondslag gelegd. De rechtbank heeft onder het kopje 7.2 (betrouwbaarheid van de verklaringen) zowel de lezing van het slachtoffer als de lezing van verdachte besproken en beslist dat de verklaring van verdachte, in tegenstelling tot de verklaring van het slachtoffer, als ongeloofwaardig van de hand moet worden gewezen. Nu de verklaring van verdachte door de rechtbank als ongeloofwaardig ter zijde is geschoven is daarmee tevens de grondslag aan het verweer komen te ontvallen, zodat dit verweer geen nadere bespreking meer behoeft.
Verdachte heeft zijn medewerking verleend aan een onderzoek door het Pieter Baan Centrum. In het omtrent verdachte uitgebrachte rapport d.d. 20 maart 2012 van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie komen de deskundigen [naam psycholoog], psycholoog, en [naam psychiater], psychiater, tot de conclusie dat verdachte uit het onderzoek naar voren komt als een eenvoudige en zwakbegaafde man met een beperkte stresstolerantie die duidelijk structuurbehoeftig is. Uit het milieuonderzoek, de verklaringen van verdachte en het strafdossier komt naar voren dat bij verdachte vanaf zeer vroege leeftijd sprake is van alcoholgebruik en verslavingsproblematiek. Genoemde deskundigen concluderen dat verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens in de vorm van afhankelijkheid van alcohol. Ook het vooral antisociaal gekleurd gedragspatroon van verdachtes justitiële voorgeschiedenis moet worden bezien binnen de context van de gestagneerde persoonlijkheidsontwikkeling van verdachte. Een persoonlijkheidsstoornis kan niet met zekerheid gediagnosticeerd worden omdat onduidelijk is wat het effect van de vroege alcoholverslaving op verdachtes persoonlijkheid is geweest. De deskundigen achten de bij verdachte genoemde beperkingen in zijn sociaal functioneren zodanig structureel en kenmerkend, dat naar hun oordeel - gegeven de onderzekerheden over het diagnostisch kader hierbij - in juridische zin gesproken kan worden van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens.
De deskundigen, uitgaande van de verklaring van verdachte over wat zich in de woning van het slachtoffer heeft afgespeeld, komen tot de conclusie dat zij vanuit de bij verdachte vastgestelde problematiek geen duidelijk pathologisch gemotiveerde verklaring kunnen vinden voor het ten laste gelegde feit en adviseren om die reden verdachte voor dit feit, indien bewezen, volledig toerekeningsvatbaar te achten.
Uit het rapport blijkt voorts dat verdachte in het verleden, ook zonder alcoholgebruik, instrumenteel geweld heeft toegepast. Dit geweld past volgens de deskundigen binnen de voorgeschiedenis en de pathologie van verdachte. Waar in het verleden wel sprake is geweest van geweldgebruik door verdachte, was deze agressie vooral functioneel gekleurd in het kader van antisociale gedragingen in periodes van stress en structuurverlies.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het door verdachte aangewende geweld “instrumenteel” moet worden geacht. De conclusie van de deskundigen die van niet-instrumenteel geweld uitgingen, is daarom niet houdbaar. Uit het rapport blijkt enerzijds dat instrumenteel geweld past bij de pathologie van verdachte, anderzijds is niet gebleken van een zodanige stoornis dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden geacht. De rechtbank gaat op grond hiervan uit van verminderde toerekeningsvatbaarheid.
De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu overigens niet is gebleken van enige omstandigheid die verdachtes strafbaarheid opheft.
10. De straffen en/of maatregelen
10.1. De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij gelegenheid van de terechtzitting op 9 mei 2012 met betrekking tot de op te leggen straf gevorderd dat verdachte ter zake van het primair bewezene zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van vier jaar, met aftrek ex artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarbij tevens de maatregel terbeschikkingstelling met dwangverpleging zal worden opgelegd.
10.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman acht, gelet op verdachtes achtergrond, de door de deskundigen van het Pieter Baan Centrum en de reclassering geuite zorg begrijpelijk, maar is van mening dat een noodzaak tot begeleiding nog geen terbeschikkingstelling van verdachte rechtvaardigt zoals door de officier van justitie is gevorderd. Verdachte heeft een hulpvraag en wil in aanmerking komen voor begeleid wonen.
10.3. De overwegingen van de rechtbank
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt een poging tot doodslag gevolgd door een diefstal. Poging tot doodslag is een ernstig delict, dit geldt temeer als het om een gekwalificeerde poging tot doodslag gaat. Verdachte heeft met een scherp voorwerp in de nek van [slachtoffer] gestoken. Na de uitschakeling van [slachtoffer] heeft verdachte
de bankpas van [slachtoffer] gestolen en [slachtoffer] gedwongen zijn pincode af te geven waarna hij de gewonde [slachtoffer] in hulpeloze toestand in diens woning heeft achtergelaten.
Dat het bij een poging is gebleven is een omstandigheid die niet aan verdachte is toe te schrijven. Het slachtoffer verklaart dat hij volgens de behandelend arts heel veel “geluk” heeft gehad, het scheelde nog geen millimeter of hij zou zijn overleden. Verdachte heeft door aldus te handelen ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
Het slachtoffer ondervindt nog dagelijks de nadelige gevolgen van wat hem op 28 januari 2011 in zijn woning is overkomen. Hoe traumatisch het gebeuren voor het slachtoffer is geweest, en ook in de toekomst nog zal zijn, blijkt uit de inhoud van de zich in het dossier bevindende schriftelijke slachtofferverklaring. Als gevolg van de steekverwonding in zijn nek heeft het slachtoffer een aantal weken in het ziekenhuis gelegen. Naast een aantal andere lichamelijke ongemakken en beperkingen gaat het lopen niet goed meer waardoor hij zijn hobby, wandelen, niet meer kan beoefenen. Elke nacht wordt het slachtoffer rond twee uur wakker waarna hij niet meer in slaap kan komen. Ook is hij onrustig en zenuwachtig geworden. Het veiligheidsgevoel is verdwenen.
De rechtbank heeft kennis genomen van het reeds onder 9 aangehaalde rapport van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie d.d. 20 maart 2012. In dat rapport komen de beide gedragsdeskundigen tot de conclusie dat verdachte lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens. Dit was ook het geval ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde feit.
In het verleden is aan verdachte eerder de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden opgelegd voor meerdere (poging tot) diefstallen met geweld (in vereniging). De rechtbank heeft helaas moeten constateren dat deze maatregel niet het gewenste effect op verdachte heeft gehad, terwijl uit het onderhavige geval een toename blijkt van de aard van het door verdachte uitgeoefende geweld. Gelet op de bevindingen van de deskundigen, die de rechtbank deels heeft overgenomen als hiervoor omschreven, de aard en bijzondere ernst van het bewezen verklaarde en de persoon van verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging in deze aangewezen is. Zij zal dan ook deze maatregel conform de vordering van de officier van justitie opleggen en bevelen dat verdachte van overheidswege zal worden verpleegd.
Bij dit oordeel is tevens in aanmerking genomen het oordeel van de deskundigen dat verdachte onvoldoende in staat is om zelf structuur in zijn leven aan te brengen. Bij een gebrek aan structuur in combinatie met oplopende stress is verdachte echter geneigd tot het gebruik van alcohol en tot antisociaal gedrag en is er meer algemeen gevaar op delinquent handelen, al dan niet gepaard met (instrumenteel) geweld, op basis waarvan gesteld kan worden dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel eist.
Naast de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging acht de rechtbank op grond van de hierboven weergegeven strafoverwegingen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier jaar geïndiceerd.
10.4. De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
[slachtoffer] heeft een vordering benadeelde partij ingediend met betrekking tot de als gevolg van het hiervoor primair ten laste gelegde feit geleden materiële schade en immateriële schade.
[slachtoffer] voornoemd heeft de materiële schade op een bedrag van € 996,00 en de immateriële schade op een bedrag van € 3.500,00 gesteld, en wil die schades vergoed krijgen.
Ten laste van verdachte is het hiervoor primair ten laste gelegde feit bewezen. Het is een strafbaar feit en verdachte zal ter zake van dat feit worden veroordeeld.
Met betrekking tot de toewijsbaarheid van de hoogte van het schadebedrag overweegt de rechtbank dat materiële schade is opgebouwd uit de navolgende posten:
reiskosten € 66,00, legeskosten € 65,00, ziekenhuis € 468,00, kosten dierenpension € 244,00, kosten fysiotherapie € 150,00 en telefoonkosten € 3. De gevorderde bedragen komen de rechtbank alleszins redelijk voor en komen voor vergoeding in aanmerking met uitzondering van de trimmkosten ad € 35.00 voor de hond van het slachtoffer, welke kosten zijn opgevoerd onder de post dierenpension. Deze kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking, nu deze kosten niet in relatie staan tot het delict.
Immateriele schade:
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank als
volgt. Gelet op de aard van het bewezenverklaarde is het een ervaringsregel dat daardoor bij het slachtoffer immateriële schade van enige omvang wordt veroorzaakt. Het gevorderde bedrag komt de rechtbank alleszins redelijk voor. De vordering immateriële schade, die door verdachte niet is weersproken, is naar het oordeel van de rechtbank dan ook voor toewijzing vatbaar. Het bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag, te rekenen vanaf 28 januari 201 tot de dag der algehele voldoening.
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade.
De rechtbank zal over de vordering van de benadeelde partij, overeenkomstig het hiervoren overwogene, beslissen zoals hierna is vermeld, alsmede over de kosten die door de benadeelde partij zijn gemaakt, thans begroot op nihil.
De rechtbank zal tevens aan verdachte de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van € 4.461,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag, te rekenen vanaf
28 januari 2011 tot de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 54 dagen, te betalen ten behoeve van [slachtoffer] voornoemd, zoals hierna in het dictum genoemd.
11. Toepasselijke wetsartikelen
Na te melden beslissing is gegrond op de artikelen:
10, 24, 24c, 27, 36f, 37a, 37b, 45 en 288 van het Wetboek van Strafrecht.
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verstaat dat het aldus bewezenverklaarde het hiervoor vermelde strafbare feit oplevert en verklaart verdachte ter zake strafbaar;
veroordeelt verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van 4 jaar;
beveelt dat de tijd door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan verdachte opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld;
beveelt dat de terbeschikkinggestelde van overheidswege zal worden verpleegd.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij van € 4.461,00;
veroordeelt verdachte om tegen bewijs van betaling aan bedeelde partij [slachtoffer] te betalen een bedrag van € 4.461,00 te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag te rekenen vanaf 28 januari 2011 tot de dag der algehele afdoening;
wijst de vordering af voor het overige;
legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat te betalen een som geld ten bedrage van € 4.461,00, subsidiair 54 dagen hechtenis, ten behoeve van [slachtoffer] voornoemd met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de opgelegde verplichting tot schadevergoeding ten behoeve van de benadeelde partij niet opheft;
bepaalt dat indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 4.461,00 ten behoeve van voornoemd slachtoffer daarmee de verplichting van verdachte om dit bedrag aan voornoemde benadeelde partij te betalen komt te vervallen en dat indien dit bedrag door verdachte aan voornoemde benadeelde partij is betaald, daarmee de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de Staat ten behoeve van voornoemd slachtoffer komt te vervallen;
veroordeelt verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en toen behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van voormeld bedrag alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Vonnis gewezen door mrs. M.J.A.G. van Baal, V.P. van Deventer en
N. Montulet-van de Meer, rechters van wie mr. V.P. van Deventer voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.C.M. Müller als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 23 mei 2012.
Mr. N. Montulet-van de Meer is buiten staat om dit vonnis mede te ondertekenen.