RECHTBANK ROERMOND
Sector kanton
Zaaknummer: 327767 \ CV EXPL 12-164
Vonnis van de kantonrechter te Roermond d.d. 15 mei 2012,
1. [eiser sub 1], wonende te [woonplaats],
2. [eiseres sub 2], wonende te [woonplaats],
eisers,
gemachtigde: mw. mr. L. van Ham,
[gedaagde], wonende te [woonplaats], [land], aan het adres [adres],
gedaagde,
gemachtigde: mr. H.E. Menger.
1. Het verloop van de procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende, door partijen uitgewisselde processtukken:
• het (herstel)exploot van dagvaarding d.d. 12 januari 2012, met bijlagen,
• de conclusie van antwoord, met bijlagen,
• de conclusie van repliek, met bijlage,
• de conclusie van dupliek, met bijlage.
Na uitwisseling van deze processtukken is de zaak op vonnis gesteld, waarvan de uitspraak is bepaald tegen heden.
Uit het over en weer door partijen naar voren gebrachte, kunnen de volgende vaststaande feiten worden afgeleid:
• eiser sub 1 en eiseres sub 2 zijn echtelieden en beiden van reeds gevorderde leeftijd; zij zijn op woensdag 22 september 2010 samen per fiets onderweg geweest;
• op enig moment zijn eiser sub 1 en eiseres sub 2, als fietsers, naast elkander, aanwezig geweest op een rijwielpad terzijde van de Oude Maasweg, tussen Maasbracht en Stevensweert; dit rijwielpad is bestemd voor verkeer in beide richtingen en heeft een totale, niet verder van belijning voorziene breedte van tussen de 150 cm en 200 cm;
• op enig moment is gedaagde, evenzeer als fietser, eiser sub 1 en eiseres sub 2 van achteren genaderd, waarbij de door gedaagde (evenals de hem per fiets vergezellende echtgenote van gedaagde) gevoerde snelheid hoger is geweest dan die van eiser sub 1 en eiseres sub 2;
• al dan niet na daaraan voorafgegaan belsignaal heeft gedaagde getracht eiser sub 1 en eiseres sub 2 links in te halen op dit rijwielpad, waarbij gedaagde eiser sub 1 – die op dat moment naast dan wel links dicht achter eiseres sub 2 fietste – heeft aangeraakt; als gevolg van deze aanraking zijn alle drie partijen, zowel gedaagde als ook eiser sub 1 en eiseres sub 2, ten val gekomen;
• voor gedaagde en eiser sub 1 zijn de gevolgen van deze valpartij relatief meegevallen; eiseres sub 2 evenwel is min of meer ernstig gewond geraakt, aangezien zij een arm heeft gebroken en ook een hoofdtrauma heeft opgelopen, dat in ieder geval aanvankelijk zich ernstig liet aanzien.
3. De stellingen en vorderingen van eisers
Eisers stellen zich, kort en goed gezegd, op het standpunt dat gedaagde als fietser een inhaalmanoeuvre is aangevangen op een moment dat de situatie zo een manoeuvre niet toeliet. Daarin ligt om die reden een onrechtmatige gedraging besloten, die gedaagde tegenover eisers burgerrechtelijk aansprakelijk doet zijn.
De door eisers geleden schade wordt door hen, voor wat eisers sub 1 betreft, begroot op een bedrag van € 377,95 en, voor wat eiseres sub 2 betreft, op een bedrag van € 6477,08, exclusief eventueel in de verdere toekomst nog optredende verdere schade. Die schadeposten dienen vervolgens te worden vermeerderd met rente en ook met buitengerechtelijke incassokosten.
Op deze gronden vorderen eisers enerzijds verklaring voor recht dat gedaagde tegenover hen vanwege de aanrijding op 22 september 2010 aansprakelijk is voor de daardoor ontstane schade en vervolgens ook veroordeling tot vergoeding van deze schade tot bedragen zoals zo-even aangeduid, kosten rechtens.
4. Het verweer van gedaagde
Het verweer van gedaagde is in feite tweeledig.
Enerzijds heeft gedaagde weersproken dat hij burgerrechtelijk aansprakelijk kan worden gehouden voor het ontstaan van het ongeval op 22 september 2010. In de zienswijze van gedaagde zijn het juist eiser sub 1 en eiseres sub 2 geweest die, kennelijk als personen van reeds gevorderde leeftijd, het door gedaagde gegeven belsignaal niet hebben waargenomen dan wel daar in ieder geval al niet adequaat op hebben vermogen te reageren. In feite zijn het daarom juist eiser sub 1 en/of eiseres sub 2 die om die reden juist burgerrechtelijk aansprakelijk zijn tegenover gedaagde. Gedaagde ziet er evenwel om hem moverende redenen vanaf deze burgerrechtelijke aansprakelijkheid van eisers van zijn kant aan de orde te stellen.
Anderzijds heeft gedaagde van schadepost tot schadepost de omvang weersproken van de door eisers aan de orde gestelde, door hen als gevolg van het ongeval op 22 september 2010 geleden schade.
5. Het oordeel van de kantonrechter
In de onderhavige zaak is de vraag aan de orde naar aansprakelijkheid voor een ongeval, ontstaan in het kader van een inhaalmanoeuvre van een fietser die getracht heeft 2 andere, voor hem rijdende fietsers in te halen op een rijwielpad, dat op zichzelf genomen - los gezien van de exacte breedte daarvan – onvoldoende breed is geweest om ruimte te bieden aan drie fietsers die zich tezelfdertijd min of meer naast elkander willen voortbewegen.
Tegen deze achtergrond stelt de kantonrechter voorop dat geen van partijen een rechtstreeks op deze situatie ziende verkeersgedragsregel heeft overtreden. Ingevolge het bij partijen bekend veronderstelde artikel 3 van het reglement verkeersregels en verkeerstekens mogen fietsers immers naast elkaar rijden, terwijl ingevolge artikel 11 van datzelfde reglement inhalen is toegestaan, terwijl dat links dient te geschieden.
Vervolgens is er evenwel de algemene gedragsregel van artikel 5 van de Wegenverkeerswet. Ingevolge die regel is het voor een ieder, dus ook voor gedaagde, verboden zich zodanig te gedragen dat gevaar op de weg wordt veroorzaakt of kan worden veroorzaakt. Als vanzelf leidt dat tot de conclusie dat gedaagde, inhalend in een situatie die achteraf voor zo een manoeuvre nu eenmaal geen (voldoende) ruimte bood, dit algemene voorschrift heeft overtreden. Daarmee is handelen in strijd met een rechtsplicht aan de orde, hetgeen met zich brengt dat er ingevolge de wet sprake is van een onrechtmatige, tot vergoeding van schade verplichtende gedraging. Voor zoveel eisers een verklaring voor recht op dit punt hebben gevorderd, komt hun vordering om deze reden voor toewijzing in aanmerking.
Aangezien onrechtmatigheid en een verplichting, op die basis, tot vergoeding van schade aan de zijde van gedaagde aan kan worden gewezen, dient vervolgens te worden bezien of er sprake is van gehele of gedeeltelijke eigen schuld aan de zijde van eisers en dan in het bijzonder: van eiser sub 1, een en ander zoals voorzien in artikel 6: 101 burgerlijk wetboek. Zo een eigen schuld is inderdaad aan de orde, gelet op de omstandigheid dat het eerdergenoemde artikel 5 Wegenverkeerswet zich evenzeer tot eisers richt, verbiedend zich zodanig te gedragen dat het verkeer op de weg wordt gehinderd of kan worden gehinderd. Door en als gevolg van de omstandigheid dat eisers, samen en naast elkander fietsend, de doorgang voor gedaagde (en de hem vergezellende echtgenote) hebben belemmerd, is als vanzelf ook van zo een – verboden – hinder sprake.
Ingevolge dit artikel 6: 101 burgerlijk wetboek dient derhalve in eerste instantie de mate te worden bepaald waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen (causaliteitsbijdrage), terwijl daarna dient te worden bezien of een aldus gegeven verdeling alsnog dient te vervallen of een andere gedaante dient te krijgen, indien de billijkheid dit wegens de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten of andere omstandigheden van het geval vereist (billijkheidscorrectie).
Aangezien de achteraf niet verantwoorde inhaalmanoeuvre evenveel heeft bijgedragen aan het ontstaan van het ongeval als de omstandigheid dat eisers zich naast elkaar hebben voortbewogen en zijn blijven voortbewegen op een rijwielpad dat onvoldoende ruimte bood voor een in die situatie onbelemmerde doorgang van een tegemoetkomende dan wel hen inhalende fietser, hebben beide partijen in gelijke mate bijgedragen aan het ontstaan van het ongeval. Om die reden dient derhalve 50% van de door eisers geleden schade voor hun eigen rekening te blijven. Een vervolgens ter hand te nemen correctie om reden van, kort gezegd, billijkheid, vormt geen reden deze 50%-50% verdeling alsnog te veranderen. Mede ook in aanmerking genomen, dat eisers geen enkele omstandigheid hebben aangevoerd die in dit opzicht ter zake doet dan wel ter zake zou kunnen doen. De reeds gevorderde leeftijd van eisers die als zodanig in aanmerking zou kunnen komen, wordt immers door eisers in tegenovergestelde zin gewaardeerd, door en met hun standpunt dat zij volledig in staat en bekwaam zijn geweest de situatie te overzien en tegemoet te treden, waartoe zij zelfs aanbieden zich ter comparitie van partijen als personen te komen presenteren.
Aldus wordt thans definitief de slotsom getrokken dat gedaagde, het algemene gevaars- en hinder verkeersvoorschrift overtredend, burgerrechtelijk aansprakelijk is en schadeplichtig is tegenover eisers, zij het beperkt tot 50%. De kantonrechter voegt op dit punt overigens ten overvloede nog toe dat een en ander op zichzelf genomen ook spoort met het standpunt van de schaderegelaar aan gedaagdes eigen zijde (Dekra Claim Services) die immers ook geen integrale vergoeding aan gedaagde heeft toegekend voor de door gedaagde zelf geleden schade, kennelijk om reden van mede aan de zijde van gedaagde zelf aanwezig geoordeelde schuld.
De vervolgens door eisers aan de orde gestelde schadeposten staan opgesomd, enerzijds in productie 9 bij exploot van dagvaarding en anderzijds in (anders dan door eisers dan wel door hun gemachtigde aangegeven:) productie 13.
Wat de door eiser sub 1 opgevoerde schadeposten betreft, ziet de kantonrechter geen aanleiding tot toekenning van smarten geld. De luttele schaafwonden die eiser sub 1 als gevolg van de valpartij met zijn fiets heeft opgelopen, vormen daartoe op zichzelf genomen onvoldoende aanleiding, terwijl er overigens geen aanknopingspunten aan zijn gereikt die alsnog tot een in aanmerking te nemen immateriële schade bedrag aanleiding zouden kunnen geven. Dat betekent derhalve dat slechts een bedrag van € 77,95 als schadebedrag in aanmerking komt, terwijl 50% daarvan € 38,98 beloopt. Aan eiser sub 1 is mitsdien een bedrag van € 38,98 toewijsbaar.
Wat de door eiseres sub 2 opgevoerde schadeposten betreft, is er enerzijds sprake van materiële schade. Dit betreft schade aan haar fiets (€ 35,00), reiskosten ziekenhuis (in totaal € 16,08), eigen risico medische kosten (in totaal € 170,00) en kleding schade (gefixeerd bedrag van € 125,00). Deze schadeposten zijn niet dan wel niet genoegzaam weersproken en op zichzelf liggen zij alle in de rede, door en als gevolg van een valpartij van een fietsster van reeds gevorderde leeftijd. Ter zake van materiële schade is aldus een bedrag van in totaal € 346,08 aan de orde, waarvan 50% ofwel ook € 173,04 aan eiseres toewijsbaar is.
Vervolgens zijn er nog, vanuit het perspectief van materiële schade bezien, de kosten van huishoudelijke hulp, zoals die feitelijk in de periode van herstel van eiseres sub 2 door eiser sub 1 voor zijn rekening is genomen. Aangezien eisers reeds op gevorderde leeftijd zijn en geen extra huishoudelijke hulp hebben gehad, voorafgaand zowel als na het ongeval, is er onvoldoende reden feitelijke huishoudelijke activiteiten van eiser sub 1 als een vorm van door eiseres sub 2 geleden schade aan te merken. Deze schadepost wordt mitsdien van de hand gewezen.
Wat de door eiseres sub 2 opgevoerde schadeposten betreft, is er anderzijds sprake van immateriële schade, zowel bij wege van "daggeldvergoeding ziekenhuis" als ook bij wege van smartengeld in algemene zin. Bij de weging van de door eiseres sub 2 ondervonden pijn en ongemak (botbreuk, hoofdtrauma en zeer korte ziekenhuisopname met relatief korte nabehandeling) kent de kantonrechter eiseres sub 2 een totaal smartengeld van € 2500,00 toe, zodat, gelet op de hierboven bedoelde schuldverdeling, een bedrag van € 1250,00 aan eiseres op dit punt toewijsbaar is.
Gelet op de wet is gedaagde vertragingsrente verschuldigd met ingang van de datum van het ongeval (22 september 2010), terwijl de door eisers aan de orde gestelde incassokosten, gelet op de daaraan aan te leggen dubbele redelijkheidstoets, dienen te worden bepaald aan de hand van het uiteindelijk toewijsbaar gebleken schadebedrag, zodat (op de grondslag van het bij de gemachtigde van eisers bekend veronderstelde incassotarief ingevolge de staffel, gehanteerd door kantonrechters) op dit punt een bedrag van € 357,00, inclusief BTW, zal worden toegewezen.
Bij deze uitkomst van de procedure kan, gelet op de slechts gedeeltelijke toewijzing van de vorderingen van eisers, geen van partijen gelden als de in overwegende mate in het gelijkgestelde partij. Redenen waarom de proceskosten zullen worden gecompenseerd op een wijze zoals hierna te bepalen. Er wordt daarom al met al beslist als volgt.
Verklaart voor recht dat gedaagde aansprakelijk is (voor 50%) voor de door eiser sub 1 en eiseres sub 2 als gevolg van het incident op 22 september 2010 opgetreden, geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade.
Veroordeelt gedaagde tot betaling aan eiser sub 1 van een bedrag van € 38,98, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 22 september 2010 tot aan de dag van algehele voldoening.
Veroordeelt gedaagde tot betaling aan eiseres sub 2 van een bedrag van € 1423,04, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 22 september 2010 tot aan de dag van algehele voldoening.
Veroordeelt gedaagde verder ook tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten tot een bedrag van € 357,00, inclusief BTW.
Compenseert de proceskosten zo, dat elke partij haar eigen kosten draagt.
Wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.M.P. Brouns, kantonrechter, en ter openbare civiele terechtzitting op 15 mei 2012 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.