RECHTBANK ROERMOND
Parketnummers : 04/850411-11 en 04/850181/10 (tul)
Datum uitspraak : 6 april 2012
Vonnis van de rechtbank Roermond, meervoudige kamer voor strafzaken,
in de zaak tegen de minderjarige verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1996,
wonende te [woonplaats], van [adres],
thans gedetineerd in RIJ Den Hey-Acker, Galderseweg 7 Breda.
1. Het onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
26 maart 2012.
De verdachte staat terecht ter zake dat:
1.
hij op of omstreeks 13 november 2011 in de gemeente Roermond ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
a. met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen een hoeveelheid geld en/of sigaretten, in elk geval wat van hun/zijn gading was, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1], te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
b. met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te dwingen tot de afgifte van een hoeveelheid geld en/of sigaretten, in elk geval wat van hun/zijn gading was, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
met dat oogmerk die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] hebben/heeft gevraagd naar sigaretten en/of geld en/of zich hebben/heeft opgedrongen aan die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 1] heeft vastgepakt en/of geslagen en/of getrapt en/of (vervolgens) met een mes, in elk geval een scherp voorwerp, in het onderlichaam heeft gestoken, zulks terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge had, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 312/317 jo. 45 Str.)
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.
3. De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
4. De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
5. De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen.
6. Schorsing der vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
7.1. Standpunten van de officier van justitie en de verdediging.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 26 maart 2012 gevorderd dat het onder a ten laste gelegde zal worden bewezen verklaard.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde kan worden bewezen verklaard.
7.2. Bewijsmiddelen en overwegingen van de rechtbank
De overtuiging van de rechtbank dat de verdachte het onder b ten laste gelegde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen.
De genoemde geschriften zijn slechts gebruikt in verband met de inhoud van de overige bewijsmiddelen.
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen:
De aangifte en de aanvullende verklaring van het slachtoffer [slachtoffer 1], inhoudende – zakelijk weergegeven -:
“Ik ging op zaterdag 12 november 2011 omstreeks 22.20 uur samen met [slachtoffer 2] naar de bioscoop Foroxity in Roermond. Net voor de pauze waren de twee mannen naast ons heel luidruchtig aan het praten. Ik vroeg of ze rustig wilden doen. De film was om 00.50 uur afgelopen. [slachtoffer 2] en ik wilden nog iets eten in de stad en zijn in de richting van de voetgangerstunnel gelopen. Ongeveer halverwege kreeg ik de indruk dat wij achtervolgd werden. De twee mannen uit de bioscoop haalden ons in en ik werd door één van de mannen geslagen en geschopt en ik kreeg een knietje in het gezicht.
Ik liep richting de brug van de N280, op een gegeven moment liepen de mannen terug richting de passagetunnel. Ik zag dat zij omhoog gingen en boven aan de trap richting kerk. [slachtoffer 2] en ik zijn weer terug gegaan naar de bioscoop om mij op te lappen.
Op het moment dat ik mij omkeerde om naar de tunnel toe te lopen hoorde ik dat er boven bij de roltrappen gelachen werd. Ik hoorde dat [slachtoffer 2] zei dat die twee jongens de stad in gingen. Op dat moment zag ik dat een groep van vijf personen glijdend over de roltrappen naar beneden ging.
De groep jongens zag ons en kwam naar ons toe. Degene die volgens mij een beetje de baas was van die groep vroeg mij of ik klappen had gehad. Ik zei dat dit klopte. Zij gingen om mij heen staan, hierna liep de groep jongens met ons mee richting bioscoop. Ik had het gevoel dat het mis zou gaan. Die jongens hadden allemaal een capuchon op. De groep bestond uit 1 echte donkere jongen. Degene die mij vast had was best wel blank. Een van hen vroeg om sigaretten. Dat was niet degene die mij vast had en ook niet die donkere jongen. Ik zei dat ik niet rookte. De jongen die mij eerst vast had vroeg aan [slachtoffer 2] of hij geld had. [slachtoffer 2] zei: “nee, ik ben blut”. Toen vroeg hij dat aan mij. Ik zei toen”ja”. Ik wilde eigenlijk nee zeggen. Hij zei dat ik hem mijn geld moest geven. Ik antwoordde toen dat ze mij met rust moesten laten omdat ik al klappen had gehad. Op driekwart van de tunnel draaide hij mij om zodat ik hem recht aan kon kijken. Ik zag en voelde dat hij mij twee linkse stoten met zijn linkervuist tegen mijn rechterzij tegen de nieren gaf en een rechts stoot. Toen zag ik dat mes. Ik was ingesloten door die anderen van de groep. Zij hielden mij niet vast, maar ik kon geen kant op. Hij had het mes rechts vast. Ik kon het mes niet goed zien, want hij had het mes op een rare manier vast, meer tussen de vingers en niet in zijn hand. Ik zag dat hij meer een “sla-beweging” maakte met zijn vuist en niet echt een stoot. Ik voelde de messteek niet. Ik zag wel het mes glimmen. Ik wist dat hij een mes had en dat hij met dat mes had gestoten.
Ik rukte mij los en zei tegen [slachtoffer 2]:”weg”. Toen rende ik de trappen op. Ik had een dikke winterjas aan en dacht dat het mes niet door mijn jas was gegaan. Ik weet niet of de jongens mij achtervolgden, maar ik was er wel bang voor. Toen zag ik een grote container waar ik achter ben gaan zitten. Ik zag dat ik bloedde, ik voelde toen nog geen pijn.”
De verklaring van getuige [slachtoffer 2], inhoudende – zakelijk weergegeven -:
“Op 12 november 2011 ging ik samen met [slachtoffer 1] naar de bioscoop Foroxity in Roermond. De film was om 00:40 uur afgelopen. Wij hebben de bioscoop omstreeks 00:45 uur verlaten. Wij zijn via de roltrap en de tunnel richting het centrum gelopen. In de tunnel zag ik dat er twee jongens achter ons liepen, een was de jongen die wij in de bioscoop hadden aangesproken op hun gedrag. Wij zijn het fietspad opgelopen dat naast N280 ligt. [slachtoffer 1] werd toen aangesproken en kreeg vervolgens klappen in zijn gezicht en meerdere malen een trap van één van die jongens. De jongen werd door zijn vriend van [slachtoffer 1] afgetrokken en zij liepen richting centrum. Wij kenden die jongens allebei niet.
Wij zijn toen via het voetgangerspad weer teruggelopen naar de tunnel, we wilden naar de bioscoop om de wonden van [slachtoffer 1] te verzorgen. Op het moment dat wij net via het voetgangerspad de tunnel betraden kwamen wij een groep van 5 buitenlandse personen tegen. Dit waren 3 getinte jongens, 1 donkere jongen en 1 blanke jongen. Ik hoorde dat 3 van de 5 personen aan ons vroegen of wij sigaretten bij ons hadden.
Ik heb gezegd dat wij niet rookten en geen sigaretten bij ons hebben. Wij zijn verder gelopen ik zag dat de groep jongens achter ons aan liep. Ik hoorde dat de jongens een opmerking maakten over het gezicht van [slachtoffer 1]. Ik hoorde dat ze aan [slachtoffer 1] vroegen of dat nu net gebeurd was. Ik hoorde dat [slachtoffer 1] zei dat het inderdaad net gebeurd was. Ik hoorde dat de jongens in eerste instantie medeleven toonden tegen [slachtoffer 1]. Ik hoorde dat 1 van de jongens vroeg of wij geld bij ons hadden. Ik heb gezegd dat ik geen geld had. Ik hoorde dat [slachtoffer 1] zei dat hij wel geld bij zich had. Ik zag dat de blanke jongen steeds dichter naar [slachtoffer 1] toe liep. Ik zag dat de blanke jongen [slachtoffer 1] vervolgens bij de kraag vast pakte. Ik hoorde dat hij zei: “geef gewoon wat geld”. Ik hoorde dat [slachtoffer 1] nee zei en dat de jongen hem met rust moest laten omdat hij genoeg had meegemaakt, ik zag dat de blanke jongen vervolgens een vlindermes uit zijn rechterjaszak haalde en dit openklapte. Ik zag dat hij het vlindermes in zijn rechterhand hield. Ik hoorde dat hij tegen [slachtoffer 1] zei: “geef gewoon geld”. Ik hoorde dat [slachtoffer 1] nee zei. Ik zag dat die jongen van onderuit een stekende beweging maakte met het mes in de richting van het middel van [slachtoffer 1]. Ik heb gezien dat de punt van het mes door de jas van [slachtoffer 1] ging. Ik zag dat [slachtoffer 1] zich lostrok en wegrende in de richting van de bioscoop. Ik zag dat de jongens door de tunnel wegrenden in de richting van het centrum.”
Uit de medische verklaringen blijkt het volgende:
“Wond onder in buik, ong. 1,5-2 cm iets rechts van het midden; letsel past bij diepe steekwond (mgl 5-10 cm diep) onder in de buik met aanprikken 2 dunne darm lissen.
De buik moest worden opengemaakt om de darmletsels te overhechten.”
“Steekletsels bevinden zich zeer dichtbij een grote ader en dichtbij de aorta (= grote lichaamsslagader), als deze laatste geraakt zou zijn, dan zouden gevolgen zeer ernstig, mogelijk fataal geweest zijn. De messteek is dwars door de buik tot in het bekkenbot gekomen. Dit geeft aan dat de kracht waarmee messteek is toegebracht heel groot moet zijn geweest.”
De getuige [getuige] verklaart – zakelijk weergegeven als volgt:
“Op zaterdag 12 november 2011 was ik met een aantal mensen uit geweest. De taxi heeft ons op de Kraanpoort ter hoogte van waar vroeger VVV zat afgezet, bijna op de hoek met de Markt. Aan de overkant, op de hoek van de straat, stonden vier jongens. Zij waren duidelijk aanwezig, er werd wat geroepen en er werden geluiden gemaakt. Als wij lachten, deden deze jongens ons na. Op een gegeven ment stootte [X] mij aan en zei: “Volgens mij heeft hij een mes”.
Toen ik naar de jongens keek, zag ik direct dat de jongens die het meest links stond van de vier (van mij uit gezien) iets in zijn handen had. Ik herkende dit als een vlindermes. Hier twijfelde ik niet over. Ik zag dat die jongen met dit mes bezig was en dit mes aan het in- en uitklappen was. Ik zag ook dat het mes glinsterde.
Het is daar redelijk licht, er is straatverlichting. Ik kon het goed zien.
Ik heb politie rond 00.30 uur gebeld en verteld dat die jongens daar stonden en dat ik een mes had gezien. Gezien de hele setting zou het voor mij onvoorstelbaar zijn als die andere drie jongens dit mes niet hebben gezien.”
Uit de in het proces-verbaal opgenomen prints van de camerabeelden en het relaas van verbalisant [verbalisant] blijkt het volgende:
“Camera 72:
00.46.27 uur
Groep van 4 pp houden zich op bij roltrap zijde Centrum. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] lopen vanaf fietspad de tunnel in richting Outlet. Groep van 4 pp loopt achter hen aan. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] worden kennelijk aangesproken, want zij kijken om. Vervolgens lopen allen gezamenlijk verder.
00.47.00 uur
Groep stopt en is met elkaar in gesprek
00.47.34 uur
Persoon 4 heeft met zijn linkerhand [slachtoffer 1] vast bij zijn rechter arm cq borst. Persoon 4 heeft mes in zijn hand.
00.47.36 uur
Persoon 2 trapt met zijn rechterbeen tegen de bovenbenen van [slachtoffer 1], terwijl persoon 2 zich met zijn linkerhand vasthoudt aan de rechterarm van persoon 4.
00.47.37 uur
Persoon 4 houdt [slachtoffer 1] nog steeds vast met linkerhand. Persoon 4 beweegt zijn rechterarm met in zijn rechterhand het mes naar achteren en beweegt hierna zijn rechter arm met een stootbeweging in de richting van de buik van [slachtoffer 1]. [slachtoffer 1] buigt hierbij weer naar voren en valt naar achteren tegen vuilnisbak.
00.47.41 uur
[slachtoffer 1] rent de trap op richting outlet.
Camera 67:
00.47.23 uur
Persoon 4 verhindert dat [slachtoffer 1] de trap oploopt door voor hem te gaan staan. Persoon 4 heeft langwerpig voorwerp in handen.
00.47.35 uur
Persoon 4 heeft [slachtoffer 1] vast bij de borst met linkerhand en duwt hem in richting vuilnisbak.
00.47.36 uur
Persoon 2 geeft met zijn rechterbeen een trap tegen bovenbenen [slachtoffer 1]. Persoon 3 staat aan de rechterzijde van persoon 2 en persoon 4 aan de linkerzijde.
00.47.37 uur
Persoon 4 maakt een steekbeweging in richting buik van [slachtoffer 1].
Camera 68:
00.47.23 uur
[slachtoffer 1] gaat trap op in richting Outlet. Persoon 4 verhindert dat door voor [slachtoffer 1] te gaan staan
Persoon 4 duwt [slachtoffer 1] de trap af.
Persoon 3 loopt trap af richting persoon 4 en [slachtoffer 1].
Persoon 2 heeft voorwerp in zijn hand en draait om en loopt richting persoon 4 en [slachtoffer 1].
Persoon 1 loopt richting persoon 4 en [slachtoffer 1].
Doordat pp 1, 2 en 3 richting [slachtoffer 1] lopen, loopt [slachtoffer 1] achteruit.
Persoon 4 staat steeds dicht in nabijheid [slachtoffer 1].
Ik verbalisant, verklaar dat ik de hierboven aangeduide personen met de nummers 1, 2, 3 en 4 aan de hand van hun kleding en postuur herken als zijnde:
Persoon/verdachte 1 [medeverdachte 1(man), geboren op [geboortedatum] 1995 te
[geboorteplaats]
Persoon/verdachte 2 : [verdachte] (man), geboren op [geboortedatum]
1996 te [geboorteplaats]
Persoon/verdachte 3 : [medeverdachte 2] (man), geboren op [geboortedatum] 1996 te [geboorteplaats]
Persoon/ verdachte 4 : [medeverdachte 3] (man) geboren op [geboortedatum]
1995 te [geboorteplaats].”
De verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 26 maart 2012 , inhoudende – zakelijk weergegeven -:
“Ik was thuis toen er twee vrienden aan de deur kwamen. Eén van hen, [medeverdachte 3] had een vlindermes bij zich. Hij liet aan ons zien dat hij er trucjes mee kon doen. We zijn met z’n vieren, [medeverdachte 1], [medeverdachte 3], [medeverdachte 2] en ik, naar de stad gegaan. Op een gegeven moment hebben we op de hoek van de Kraanpoort en de Markt gestaan. Daarna liepen we richting de bioscoop in het outletcentrum. We kwamen twee jongens tegen die ons vertelden dat ze net gevochten hadden. Wij gingen de roltrappen af bij de tunnelpassage. Ik zag onder aan de trappen twee jongens, waarvan één jongen met een dik gezicht. Ik ging er met [medeverdachte 1] naar toe en vroeg hem wat er gebeurd was. We liepen verder richting de trappen. [medeverdachte 3] pakte die jongen vast, ik draaide me om en zag dat er ruzie was. Ik liep er naar toe. Ik heb die jongen een trap tegen zijn been gegeven en daarna maakte [medeverdachte 3] die stootbeweging. “
Op basis van voorgaande bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte samen met zijn medeverdachten het ten laste gelegde feit heeft gepleegd.
Met betrekking tot het medeplegen overweegt de rechtbank als volgt.
Verdachte en zijn medeverdachten traden op als een groep. Zij hebben het slachtoffer aangesproken, eerst over zijn verwondingen, vervolgens is er om een sigaret gevraagd en tot slot is gevraagd of het slachtoffer geld had. Toen het slachtoffer dit geld niet wilde geven, is er weer uitdrukkelijk om geld gevraagd, terwijl het slachtoffer werd ingesloten en vervolgens geslagen. Verdachte gaf hem vervolgens een trap tegen zijn been, waarna het slachtoffer tot slot in zijn buik is gestoken. Hierbij stonden in ieder geval drie verdachten ([medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en verdachte) dicht om hem heen, waarbij het slachtoffer, zoals hij zelf verklaard heeft, geen kant uit kon, hetgeen ook door de camerabeelden wordt bevestigd.
De stelling van verdachte dat hij niet wist dat medeverdachte [medeverdachte 3] een mes bij zich had, acht de rechtbank ongeloofwaardig. Verdachte heeft immers verklaard dat hij eerder op de avond wel een mes heeft gezien bij medeverdachte [medeverdachte 3] en uit de verklaring van getuige [getuige] blijkt dat de aanwezigheid van het mes – vlak voor het voorval – kenbaar moet zijn geweest voor verdachte.
Op basis van de verklaring van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] stelt de rechtbank vast dat er door de groep waar verdachte toe behoorde meermalen gevraagd is om geld. Vervolgens is de groep overgegaan tot het plegen van geweld dat onder andere bestond uit het meermalen slaan van [slachtoffer 1], het trappen en daarna het steken van [slachtoffer 1]. Verdachte heeft zich bij het toegepaste geweld aangesloten door – nadat er om geld gevraagd was en [slachtoffer 1] reeds was vastgepakt door een mededader en door de groep was ingesloten – het slachtoffer te trappen. Bovendien wist verdachte dat een mededader beschikte over een mes.
Verdachte heeft zich ten tijde van het plegen van het bewezenverklaarde niet gedistantieerd van hetgeen de medeverdachten deden en evenmin is gebleken dat hij heeft getracht dit te voorkomen. De rechtbank is van oordeel dat er op grond van vorengenoemde sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking ten aanzien van het tenlastegelegde. Dat er niet is gebleken van vooraf gemaakte afspraken doet daaraan niet af, nu ook stilzwijgend, onder omstandigheden als de onderhavige, sprake kan zijn van een bewuste nauwe samenwerking. De verdachten zijn in strafrechtelijke zin verantwoordelijk, over en weer, voor elkaars gedragingen
Aldus is sprake van medeplegen van een poging tot afpersing, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel tot gevolg heeft als tenlastegelegd onder sub b. Van de poging tot het tezamen en in vereniging plegen van diefstal met geweld onder sub a tenlastegelegd zal verdachte worden vrijgesproken.
Op grond van voormelde bewijsmiddelen en overwegingen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het sub b ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 13 november 2011 in de gemeente Roermond ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen,
met het oogmerk om zich en/of anderen wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 1] te dwingen tot de afgifte van een hoeveelheid geld, toebehorende aan die [slachtoffer 1],
met dat oogmerk die [slachtoffer 1] heeft gevraagd naar geld en zich heeft opgedrongen aan die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 1] heeft vastgepakt en geslagen en getrapt
en vervolgens met een mes in het onderlichaam heeft gestoken, zulks terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge had, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen.
Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
8. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie
Het ten laste van verdachte bewezenverklaarde levert op het navolgende strafbare misdrijf:
poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.
Het misdrijf sub b is strafbaar gesteld bij de artikelen 317 juncto 312 en 45 van het Wetboek van Strafrecht.
9. De strafbaarheid van verdachte
Door de psycholoog [psycholoog] is omtrent de geestvermogens van verdachte op 5 maart 2012 rapportage uitgebracht. De deskundige komt niet tot de conclusie dat er bij verdachte sprake is van een omstandigheid die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluit.
De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu niet is gebleken van enige omstandigheid die verdachtes strafbaarheid opheft.
10. De straffen en/of maatregelen
10.1. De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij gelegenheid van de terechtzitting op 26 maart 2012 met betrekking tot de op te leggen straf gevorderd dat verdachte ter zake van a poging tot diefstal in vereniging zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de tijd van 10 maanden, met aftrek ex artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Voorts vordert zij oplegging van een gedragsbeïnvloedende maatregel.
10.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de gevorderde straf gepleit om gelet op de jeugdige leeftijd van verdachte de jeugddetentie te matigen in die zin dat een jeugddetentie wordt opgelegd gelijk aan het voorarrest. De verdachte kan direct weer beginnen op de school, de Ortolaan. Met het daarnaast opleggen van een gedragsbeïnvloedende maatregel kunnen zowel de verdachte als de ouders instemmen.
10.3. De overwegingen van de rechtbank
Verdachte heeft er samen met zijn mededaders voor gekozen om een slachtoffer, dat reeds kwetsbaar was omdat hij kort daarvoor door een andere jongen was mishandeld en ook voor verdachte kenbaar letsel aan zijn gezicht had, nogmaals te belagen. De groep waartoe verdachte behoorde heeft zich opgedrongen aan het slachtoffer, om geld gevraagd, geslagen en met een mes gestoken. Verdachte heeft onderwijl nog een trap uitgedeeld.
De rechtbank acht dit een zeer ernstig en lafhartig feit en rekent het verdachte zwaar aan. De rechtbank acht het zeer zorgelijk dat de verdachte, ondanks zijn jeugdige leeftijd, bestrokken is geweest bij een dergelijk ernstig misdrijf en dat hij, ondanks het feit dat hij aangeeft spijt te hebben, zijn rol blijft bagatelliseren.
Het slachtoffer is na aankomst in het ziekenhuis blijkens medische informatie van het Laurentius Ziekenhuis (gevoegd bij de vordering benadeelde partij) onverwijld geopereerd, waarbij hij is opgenomen geweest van 13 tot en met 16 november 2011. Op 5 januari 2012 is het slachtoffer nog een dag opgenomen geweest in verband met erge buikpijnklachten. Het herstel is langzaam gegaan en het slachtoffer heeft een litteken van meer dan 10 centimeter ten gevolge van de operatie en een litteken van 3 centimeter van de steekwond overgehouden. Tot op heden ondervindt het slachtoffer pijnen en beperkingen tengevolge van de steekwond.
Uit de toelichting in het voegingsformulier benadeelde partij blijkt dat het geweld enorme gevolgen voor het slachtoffer heeft. Zowel lichamelijk, als geestelijk. De mishandeling heeft ook een grote impact op het hele gezin. De verdachte is daarvoor medeverantwoordelijk.
Dit soort uitgaansgeweld heeft niet alleen een enorme invloed op het slachtoffer, maar ook op de samenleving. Het gevoel van onveiligheid neemt door dit soort gewelddadige incidenten steeds grotere vormen aan en heeft een grote weerslag op de samenleving
De rechtbank houdt voorts rekening met het feit dat verdachte blijkens het uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister reeds eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen.
Uit het Pro Justitia rapport van [psycholoog] d.d. 6 maart 2012 komt -kort weergegeven- het volgende naar voren.
“Bij betrokkene is in de periode waarin het hem ten laste gelegde plaatsvindt, sprake van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de zin van een gedragsstoornis. Hiermee samenhangend laat betrokkene een zwakke impuls- en agressieregulatie zien en een onrijpe emotionele, sociale en morele ontwikkeling. In zijn persoonlijkheidsontwikkeling komen narcistische trekken naar voren. Hij overschat zijn capaciteiten en ziet zijn tekortkomingen onvoldoende of niet. Hij is krenkbaar en heeft zijn agressieve gevoelens niet altijd onder controle. In probleemsituaties voelt hij zich al snel onheus bejegend. Hij kijkt in conflictsituaties vooral vanuit zijn egocentrisch perspectief en staat onvoldoende stil bij wat hij met zijn gedrag bij de ander aanricht. Er is sprake van een sterke neiging om zich in groepsverband te willen bewijzen.
Betrokkene is weliswaar in staat het strafrechtelijk ontoelaatbare van zijn handelswijze in te zien, maar is op grond van zijn gebrekkige ontwikkeling in licht verminderde mate in staat zijn wil conform dat besef te bepalen.
Om de ontwikkeling van betrokkene in gunstige zin te bevorderen en de kans op recidive te beperken wordt gedacht aan een ambulant hulpverleningstraject bij een forensische kliniek zoals de Catamaran, waarbij aandachtspunten zouden moeten zijn: zijn krenkbare houding en zijn zwakke impuls- en agressieregulatie, zijn keuze van vrienden en sterke neiging om zich bij hen te willen bewijzen, zijn gebrekkige morele ontwikkeling (egocentrisme en gebrek aan empathie), zijn middelengebruik. Ook een delictscenarioanalyse is van belang, zodat betrokkene meer inzicht krijgt in zijn aandeel in de gebeurtenissen, hiervoor zijn verantwoordelijkheid neemt en hem gedragsalternatieven worden aangeboden. Het is tevens van belang de ouders bij de behandeling van betrokkene te betrekken en van belang dat hun opvoedingsvaardigheden met betrekking tot hun zoon worden versterkt. Gezien de ernst van het delict en het herhaaldelijk recidiveren van betrokkene is een duidelijk strafrechtelijk kader noodzakelijk, waarbij snel en consequent kan worden ingegrepen op het moment dat betrokkene zich onttrekt aan de behandelafspraken. Een GBM als strafrechtelijk kader zou derhalve een goede optie zijn.”
De rechtbank onderschrijft de conclusie van de gedragsdeskundige en neemt de conclusie ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid over van de psycholoog. De rechtbank acht verdachte aldus licht verminderd toerekeningsvatbaar.
Uit het rapport van Bureau Jeugdzorg d.d. 22 maart 2012, zoals nader toegelicht
door mevrouw [Y] ter terechtzitting, blijkt -zakelijk weergegeven- het volgende.
“De kern van de problematiek bij verdachte is dat hij al een aantal keren met politie en justitie in aanraking is gekomen. De ouders keuren het gedrag af, maar tegelijkertijd wordt het gedrag gebagatelliseerd door te zeggen dat het kattenkwaad was, wel meeviel of anderen hier meer schuld aan hadden. Hierdoor heeft verdachte geleerd dat hij ruimte krijgt en zijn ouders het voor hem opnemen. Voor verdachte is het heel belangrijk een hoog aanzien te hebben. Hij kan er niet tegen als hij zich door iemand anders niet gerespecteerd voelt of nog erger gekleineerd wordt. Op dat moment wil hij in houding en gedrag laten weten dat hij dat niet accepteert.
Op 8 en 20 maart 2012 heeft er multidisciplinair overleg (MDO) bij de raad voor de kinderbescherming plaatsgevonden. Zowel de raad voor de kinderbescherming als Bureau Jeudgzorg ondersteunen het advies van de Pro Justitie rapportage om een GBM op te leggen. Ook de ouders en verdachte zijn het er mee eens dat verdachte behandeling nodig heeft.”
De rechtbank overweegt dat de verdachte in voornoemde rapportages en ook ter terechtzitting naar voren komt als een egocentrische jongen die snel gekrenkt is en zich moeilijk kan verplaatsen in een ander. Hoewel hij aan de ene kant spijt betuigt naar het slachtoffer legt hij aan de andere kant de verantwoordelijkheid voor het gebeuren ook deels bij het slachtoffer door te zeggen dat hij zijn vriend ging helpen, omdat het slachtoffer een slaande beweging gemaakt zou hebben en een grote mond tegen zijn vriend had. Aan de ene kant gaf verdachte bij de politie als eerste van de verdachten (deels) openheid van zaken, aan de andere kant heeft hij zijn eigen aandeel, namelijk het geven van de trap tegen het slachtoffer, pas in het derde verhoor bekend na het zien van de camerabeelden.
De rechtbank overweegt voorts dat verdachte reeds eerder voor geweldsmisdrijven is veroordeeld. Bovendien overweegt de rechtbank dat de verdachte reeds eerder een ITB HKJ traject voor de duur van 15 weken gevolgd heeft. Dit heeft echter niet kunnen voorkomen dat verdachte opnieuw betrokken is bij een strafbaar feit. Een nog striktere begeleiding van verdachte lijkt, buiten het feit dat verdachte ook behandeling nodig heeft, derhalve op zijn plaats.
Naar het oordeel van de rechtbank kan, gezien het vorenstaande, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke een deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te melden duur met zich brengt en een maatregel zoals hierna vermeld. Met het daarnaast opleggen van een (deels) voorwaardelijke jeugddetentie wordt de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
De rechtbank matigt de eis van de officier van justitie met het oog op de persoon van de verdachte en het belang van een spoedige uitvoering van na te noemen maatregel.
Voorts zal de rechtbank, anders dan door de officier van justitie gevorderd, als bijzondere voorwaarde begeleiding door de jeugdreclassering gedurende de proeftijd van 2 jaar opleggen, zodat de verdachte na de afloop van de behandeling in het kader van de GBM nog een jaar hulp en steun kan worden geboden.
10.4. De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
[slachtoffer 1], wonende te [woonplaats], [adres], heeft een vordering benadeelde partij ingediend met betrekking tot de als gevolg van het
hiervoor ten laste gelegde feit geleden materiële schade en immateriële schade.
[slachtoffer 1] voornoemd heeft de materiële schade op een bedrag van € 729,82 en de immateriële schade op een bedrag van € 2.500,-- gesteld, en wil die schades vergoed krijgen.
Ten laste van verdachte is het hiervoor ten laste gelegde feit (artikel 317 jo 312 jo 45 van het Wetboek van Strafrecht) bewezen. Het is een strafbaar feit en verdachte zal ter zake van dat feit worden veroordeeld.
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank, dat het gelet op de aard van het bewezenverklaarde, een ervaringsregel is dat daardoor bij het slachtoffer immateriële schade van enige omvang wordt veroorzaakt. Het gevorderde bedrag komt de rechtbank alleszins redelijk voor.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de posten materiële en immateriële schade, die door verdachte niet (voldoende) zijn weersproken, voor toewijzing vatbaar, zodat de rechtbank het schadebedrag zal vaststellen op een totaalbedrag van € 3.229,82, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag, te rekenen vanaf 13 november 2011 tot de dag der algehele voldoening.
Verdachte is naar burgerlijk recht, samen met de andere daders waarbij de schadevergoeding is toegewezen, hoofdelijk aansprakelijk voor deze schade.
De rechtbank zal over de vordering van de benadeelde partij, overeenkomstig het hierboven overwogene, beslissen zoals hierna is vermeld, alsmede over de kosten die door de benadeelde partij zijn gemaakt, thans begroot op nihil.
De rechtbank zal tevens aan verdachte de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van € 3.229,82, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag, te rekenen vanaf 13 november 2011 tot de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door jeugddetentie voor de tijd van 30 dagen, te betalen ten behoeve van [slachtoffer 1] voornoemd, zoals hierna in het dictum genoemd.
11. Toepasselijke wetsartikelen
Na te melden beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 27, 36f, 45, 77a, 77g, 77h, 77i, 77w, 77wc, 77x, 77y, 77z, 77dd, 312, 317
12. De vordering tot tenuitvoerlegging
De rechtbank is van oordeel dat nu gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd heeft schuldig gemaakt aan het hiervoor bewezen verklaarde strafbare feit omtrent de vordering tot tenuitvoerlegging van een aan de verdachte bij een vroegere veroordeling opgelegde voorwaardelijke straf beslist dient te worden zoals hierna is vermeld.
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het sub a ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het sub b ten laste gelegde zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verstaat dat het aldus bewezenverklaarde het hiervoor vermelde strafbare feit oplevert en verklaart verdachte ter zake strafbaar;
veroordeelt verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een jeugddetentie voor de tijd van 8 maanden;
beveelt dat van deze jeugddetentie 3 maanden niet zullen worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt bepaald op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden, dan wel gedurende die proeftijd de hierna te melden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
stelt als bijzondere voorwaarde, dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen van Bureau Jeugdzorg in Limburg te Roermond, afdeling Jeugdreclassering, met opdracht aan die instelling overeenkomstig artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht;
beveelt dat de tijd door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan verdachte opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht;
legt op de Gedragsbeïnvloedende Maatregel voor de duur van één jaar;
stelt als inhoud van de Gedragsbeïnvloedende Maatregel:
- deelnemen aan ITB-HKA traject
- behandeling bij de Catamaran
- behandeling middels MDFT
draagt Bureau Jeugdzorg te Roermond op de veroordeelde bij de Gedragsbeïnvloedende Maatregel hulp en steun te verlenen;
beveelt dat voor het geval de veroordeelde de Gedragsbeïnvloedende Maatregel niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie voor de duur van twaalf maanden zal worden toegepast;
wijst toe de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1], wonende te [woonplaats], [adres], en veroordeelt verdachte om tegen bewijs van betaling aan de benadeelde partij te betalen een bedrag van € 3.229,82, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag te rekenen vanaf 13 november 2011 tot de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat de verdachte zal zijn bevrijd voor zover voornoemde benadeelde partij - al dan niet via de betaling aan de Staat - door (één van) verdachtes mededaders is voldaan;
legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat te betalen een som geld ten bedrage van € 3.229,82 subsidiair 30 dagen jeugddetentie ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 1], wonende te [woonplaats], [adres], met dien verstande dat de toepassing van de vervangende jeugddetentie de opgelegde verplichting tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
veroordeelt verdachte tevens tot betaling aan de Staat van de wettelijke rente over voormeld bedrag vanaf 13 november 2011 tot de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat indien verdachte en/of (een van) zijn mededader(s) heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 3.229,82, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag te rekenen vanaf 13 november 2011 tot de dag der algehele voldoening ten behoeve van voornoemd slachtoffer daarmede de verplichting van verdachte om dit bedrag aan voornoemde benadeelde partij te betalen komt te vervallen en dat indien dit bedrag door verdachte en/of (een van) zijn mededader(s) aan voornoemde benadeelde partij is betaald, daarmee de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de Staat ten
behoeve van voornoemd slachtoffer komt te vervallen;
veroordeelt verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van voormeld bedrag alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil;
Beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging.
gelast de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de kinderrechter te Roermond d.d. 23 augustus 2010 in de zaak met parketnummer 850181-10 aan de veroordeelde
opgelegde doch voorwaardelijk niet tenuitvoergelegde straf, te weten:
een werkstraf voor de duur van 30 uren subsidiair 15 dagen jeugddetentie;
verstaat dat de taakstraf uiterlijk binnen 6 maanden nadat dit vonnis onherroepelijk is geworden zal zijn voltooid;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van de straf.
Vonnis gewezen door mrs. F. Oelmeijer, M.J.A.G. van Baal en C.C.W.M. Aretz, kinderrechters, van wie mr. F. Oelmeijer voorzitter, in tegenwoordigheid van
mr. E.A.C. Tolkamp-Gazenbeek als griffier en uitgesproken ter openbare
terechtzitting van de rechtbank op 6 april 2012.
Mr. C.C.W.M. Aretz is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.