RECHTBANK ROERMOND
Parketnummers : 04/850412-11 en 04/816495-10 (tul)
Datum uitspraak : 6 april 2012
Vonnis van de rechtbank Roermond, meervoudige kamer voor strafzaken,
in de zaak tegen de minderjarige verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995,
wonende te [woonplaats], [adres].
1. Het onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
26 maart 2012.
De verdachte staat terecht ter zake dat:
1.
hij op of omstreeks 13 november 2011 in de gemeente Roermond ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
a. met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen een hoeveelheid geld en/of sigaretten, in elk geval wat van hun/zijn gading was, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1], te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden
en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
b. met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te dwingen tot de afgifte van een hoeveelheid geld en/of sigaretten, in elk geval wat van hun/zijn gading was, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
met dat oogmerk die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] hebben/heeft gevraagd naar sigaretten en/of geld en/of zich hebben/heeft opgedrongen aan die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 1] heeft vastgepakt en/of geslagen en/of getrapt en/of (vervolgens) met een mes, in elk geval een scherp voorwerp, in het onderlichaam heeft gestoken, zulks terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge had, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 312/317 jo. 45 Str.)
2.
hij op of omstreeks 24 juli 2011 in de gemeente Venlo opzettelijk mishandelend een arm om de nek van [slachtoffer 3] heeft gelegd en deze heeft dichtgeknepen en/of de nek van [slachtoffer 3] met een/de hand(en) heeft beetgepakt en heeft geknepen, waardoor voornoemde [slachtoffer 3] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
(artikel 300 Wetboek van Strafrecht)
3.
hij op of omstreeks 06 september 2011 te Roermond met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een herenfiets (merk Batavus, type Greenparks), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 4], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
(artikel 310 Wetboek van Strafrecht).
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.
3. De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
4. De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
5. De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen.
6. Schorsing der vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
7.1. Standpunten van de officier van justitie en de verdediging.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 26 maart 2012 gevorderd dat het onder 1a, 2 en 3 ten laste gelegde zal worden bewezen verklaard.
De verdediging heeft zich - op gronden zoals verwoord in de pleitnota - op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde.
Met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde heeft de verdediging aangevoerd dat – hoewel verdachte aanwezig was bij het incident – er van te voren geen afspraken tussen de medeverdachten waren gemaakt omtrent het eventueel beroven c.q. mishandelen van iemand. Uit de camerabeelden van de tunnelondergang bij het Outletcentrum blijkt duidelijk dat verdachte op het moment van de mishandeling en het steken met het mes van het groepje verwijderd stond en bezig was met zijn telefoon. Verdachte wist niet wat er gebeurde tussen de andere jongens en het slachtoffer. Verdachte heeft zich niet schuldig gemaakt aan een van de uitvoeringshandelingen.
Met betrekking tot het onder 2 gelaste gelegde heeft verdachte gesteld dat hij de nek van aangever [slachtoffer 3] korte tijd omklemd heeft om te voorkomen dat zijn zus, waarmee aangever ruzie had, nog meer werd geslagen.
Verdachte heeft ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde gesteld dat hij met een vriend had afgesproken dat hij de fiets mocht lenen.
7.2. Vrijspraakoverwegingen van de rechtbank
Met betrekking tot feit 1 overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank stelt op grond van het proces-verbaal het volgende vast.
Het slachtoffer [slachtoffer 1] en zijn vriend [slachtoffer 2] (hierna te noemen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]) waren op 12 november 2011 om 22.20 uur naar de film in Foroxity in het Outletcentrum te Roermond.
[slachtoffer 1] werd na de film, die omstreeks 00.45 uur afgelopen was, in de tunnel richting het centrum van de stad door een man in elkaar geslagen, die hij tijdens de film had gevraagd om het rustiger aan te doen. Toen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] weer terug de tunnel inliepen richting de bioscoop om zijn verwondingen aan zijn gezicht te verzorgen, kwamen zij een groep van vier jongens tegen. Deze vier jongens blijken de verdac[verdachte]rdachte] en de medeverdachten [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] te zijn. De groep was die avond samen in de stad en had net daarvoor nog op de hoek van de Markt gestaan. Boven aan de trappen bij de passage naar het Outletcentrum waren zij 2 mannen tegen gekomen. Eén van hen vertelde dat hij net een jongen in elkaar had geslagen. In de tunnel zien de verdachten twee jongens, waarvan één jongen met een dik en bebloed gezicht. De verdachten spreken de jongens, het slachtoffer [slachtoffer 1] en zijn vriend [slachtoffer 2] aan. In eerste instantie vragen zij of [slachtoffer 1] de jongen is die in elkaar is geslagen. Voorts wordt er om sigaretten en vervolgens om geld gevraagd. Als [slachtoffer 1] zegt dat hij geld bij zich heeft, maar dat hij dit niet wil afgeven, wordt hij door degene die hem om geld heeft gevraagd geslagen. Twee andere verdachten staan op dat moment dicht om hem heen, één van deze verdachten geeft [slachtoffer 1] een trap tegen zijn been. De verdachte die [slachtoffer 1] heeft geslagen steekt met een stotende beweging een mes in zijn onderbuik. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] rennen vervolgens weg richting de bioscoop. De verdachten rennen weg richting het centrum.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij samen met de medeverdachten [medeverdachte 2], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] op 13 november 2012 bij het incident aanwezig was. De verdachte heeft verklaard dat hij de mishandelde jongen heeft aangesproken, maar vervolgens is doorgelopen en vooral met zijn telefoon bezig was. De verdachte ontkent dat er van te voren een plan is gemaakt en hij ontkent dat hij heeft gehoord dat er om geld is gevraagd. Volgens de verdachte stonden de drie medeverdachten bij het eind van de tunnel bij de trapjes om het slachtoffer heen. De verdachte heeft gezien dat [slachtoffer 1] toen werd geslagen. De verdachte stond iets verder weg en hij heeft niet gezien dat er is gestoken.
Uit het relaas van de verbalisant [verbalisant 1] in relatie met de geprinte beelden van de bewakingscamera’s blijkt het volgende. Op de beelden van camera 72 te 00:47:00 uur en verder genummerd 7 tot en met 15 is de verdachte te zien op enige afstand van de groep om het slachtoffer heen. Op camera 68 te 00:47:26 is te zien dat de verdachte met zijn rug naar de groep staat en met zijn telefoon bezig is. Op de beelden van camera 68 van 00:47:23 uur en verder genummerd 4 tot en met 9 is het slachtoffer te zien terwijl hij wordt omringd door drie jongens. De verdachte is op deze foto’s niet te zien
Op grond van de verklaring van de verdachte in samenhang met de camerabeelden is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat de verdachte één van de handelingen uit de tenlastelegging heeft verricht. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet vastgesteld worden dat de verdachte zich aan [slachtoffer 1] heeft opgedrongen vlak voor en/of tijdens het steekincident. Voorts kan niet met zekerheid worden vastgesteld dat de verdachte heeft gehoord dat het slachtoffer is gevraagd om geld en/of sigaretten. Nu er tevens geen aanwijzingen zijn dat de groep waartoe verdachte behoorde vooraf afspraken heeft gemaakt over het beroven en/of mishandelen van anderen, is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is geweest van een zodanig bewuste en nauwe samenwerking tussen de dader(s) en verdachte, dat de handelingen van die andere personen aan verdachte kunnen worden toegerekend.
De rechtbank acht derhalve niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte sub 1 is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
7.3. Bewijsmiddelen en overwegingen van de rechtbank
De overtuiging van de rechtbank dat de verdachte het onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen.
De hieronder vermelde bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Samenvatting van de bewijsmiddelen en standpunten van de rechtbank.
Met betrekking tot feit 2 :
[slachtoffer 3] doet aangifte van mishandeling. [slachtoffer 3] verklaart het volgende.
“Op 24 juli 2011 was ik in de [adres] te [plaats], een woning van Rubicon, toen [zus verdachte] ruzie had met haar br[verdachte]rdachte]. Ik zei tegen [zus verdachte] dat ze stil moest zijn. Op een gegeven moment hoorde ik mensen de trap aflopen en ik hoorde onder veel geschreeuw. Ik liep naar onderen om te kijken wat er aan de hand was. In de woonkamer zag ik dat [zus verdachte] en [verdachte] tegen elkaar aan het schreeuwen waren. Ik zag dat [zus verdachte] met de ijzeren spatel [verdachte] aan het slaan was. [zus verdachte] draaide zich om en begon mij te slaan met de spatel. Ik duwde [zus verdachte] weg met twee vlakke handen en zei dat ze moest ophouden. Opeens voelde ik dat ik van achteren beet werd gepakt. Dit kon alleen maar [verdachte] zijn, want [zus verdachte] stond voor mij. Ik voelde dat [verdachte] mij met beide armen om mijn borst pakte. Ik werd met kracht naar achteren getrokken. Ik kon naar voren bukken en voelde dat [verdachte] over mijn rug op de grond viel. Ik zag dat [verdachte] opstond en dat hij recht voor mij stond. Ik wilde weglopen. Ik zag en voelde dat [verdachte] mij richting muur duwde. Ik zag [slachtoffer 3] en ik voelde dat [verdachte] mij met twee handen bij mijn nek en bovenlichaam beetpakte en kneep. Op een gegeven moment zag ik dat [verdachte] uithaalde om mij te slaan. Ik kon de slag ontwijken en hem beetpakken. Ik zag dat [verdachte] met beide handen mijn nek beetpakte. Ik voelde dat hij stevig kneep. Ik kon geen lucht krijgen. Ik voelde pijnscheuten in mijn nek waar [verdachte] kneep.
Ik heb niemand aanleiding gegeven om mij te mishandelen.”
Getuige [getuige 1] verklaart het volgende.
“Ik had op 24 juli 2011 als pedagogisch medewerker in het Rubiconhuis, locatie [adres] te [plaats] dienst. Op dat tijdstip waren alleen [verdachte], [zus verdachte] en [slachtoffer 3] aanwezig. [zus verdachte] was verbaal agressief en reageerde niet op mijn aanwijzingen. Toen ik terugkwam in de woonkamer zag ik dat [slachtoffer 3] naar beneden was gekomen. Ik zag dat [zus verdachte] [slachtoffer 3] met de spatel sloeg. [zus verdachte] en [slachtoffer 3] begonnen elkaar flink uit te schelden. Ik vroeg aan [zus verdachte] om de spatel te geven. Zij deed dat uiteindelijk en ik bracht de spatel terug naar de keuken. Toen ik terugkwam in de woonkamer zag ik dat [slachtoffer 3] enigszins gebukt voor de bank stond. Ik zag dat er twee handen om de nek van [slachtoffer 3] zaten. Ik zag dat [verdachte] zeker een hand om de nek van [slachtoffer 3] had. Ik hoorde [verdachte] schreeuwen: “Als je aan mijn zus komt, kom je aan mij. Je moet van mijn zus afblijven”.
Na 5 seconden zat de hand van [verdachte] nog steeds om de nek van [slachtoffer 3]. Ik zei dat ik de politie ging bellen. Ik liep al bellend weg, toen ik terugkwam in de woonkamer zag ik dat [verdachte] [slachtoffer 3] had losgelaten.”
De verdachte verklaart bij de politie het volgende
Ik had op 24 juli 2011 ruzie had met mijn zus [zus verdachte] op de [adres] te [plaats]. Op een gegeven moment waren [zus verdachte] en [slachtoffer 3] beneden. Toen ik in de woonkamer kwam zag ik dat zij ruzie hadden. Ik zag dat [slachtoffer 3] mijn zus naar achteren duwde en haar sloeg. Ik liep direct naar [slachtoffer 3] toe en duwde hem naar achteren. Ik liep vervolgens weer naar [slachtoffer 3] en greep hem vast. Ik had [slachtoffer 3] in een nekklem. Ik plaatste opzettelijk en met kracht mijn armen om zijn nek en kneep deze dicht.”
Op basis van voorgaande bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend dat de verdachte [slachtoffer 3] met een hand in de nek heeft vastgepakt en vervolgens heeft geknepen, waardoor [slachtoffer 3] pijn ondervond. Anders dan namens de verdachte is aangevoerd acht de rechtbank het handelen van de verdachte verwijtbaar. De verdachte stelt dat hij enkel zo heeft gehandeld om zijn zus te beschermen voor meer klappen van [slachtoffer 3]. Uit de aangifte en getuigenverklaring blijkt dat [zus verdachte] degene was die met een spatel naar [slachtoffer 3] sloeg. De verdachte heeft zich vervolgens bemoeid met deze ruzie door [slachtoffer 3] bij de keel te pakken en te knijpen.
Met betrekking tot feit 3 :
Aangever [slachtoffer 4] verklaart als volgt:
“Ik doe aangifte van diefstal van mijn herenfiets, merk Batavus Greenparks te Roermond. Ik heb niemand het recht noch toestemming gegeven voor het wegnemen van mijn fiets. Ik heb op 6 september 2011 omstreeks 08.15 uur mijn fiets in een fietsenrek van de fietsenstalling van de VMBO school Nikee te Roermond geplaatst en vervolgen afgesloten en intact achtergelaten.
Op 6 september 2011 omstreeks 13.45 uur wilde ik mijn fiets uit de fietsenstalling halen. Ik zag dat mijn fiets niet meer in de stalling stond. Ik heb met de conciërge [conciërge] de camerabeelden bekeken van de camera aan het schoolgebouw die gericht is op de fietsenstalling. Ik zag bij het bekijken van de camerabeelden dat een voor mij onbekende jongeman op enig moment aan het slot van mijn fiets aan het rommelen was. Enkele minuten later zag ik dat deze onbekende jongeman met mijn fiets wegfietste in de richting van de Oranjelaan. Ik hoorde dat de conciërge [congiërge] zei:”Die ken ik van school, ik weet wie het is.” Vervolgens schreef de conciërge een naam op van de mogelijke verdachte jongeman, de conciërge zou de directeur van de school hierover in kennis stellen.”
De getuige [conciërge] verklaart:
“[slachtoffer 4] kwam op 6 september 2011 naar mij toe. [slachtoffer 4] vertelde dat zijn fiets was gestolen. [slachtoffer 4] zei dat hij zijn fiets had afgesloten en liet mij de fietsensleutel zien. De dag erna vroeg [slachtoffer 4] of hij de camerabeelden mocht zien. Ik heb deze beelden samen met [slachtoffer 4] bekeken. Op de beelden kon ik zien dat [slachtoffer 4] zijn fiets in de fietsenstalling stalde. Op de beelden zag ik [verdachte] en nog een andere jongen bij de fietsen kijken. Het leek erop of ze de fietsen aan het inspecteren waren. Ik herkende [verdachte]. Ik herinnerde mij dat ik [verdachte] op 6 september 2011gezien had met badslippers en witte sokken en een zwarte trainingsbroek aan, net als op de camerabeelden. Ik zag dat [verdachte] zijn capuchon over zijn hoofd deed toen hij naar de fiets van [slachtoffer 4] liep. Ik zag dat [verdachte] iets aan het doen was met het slot. Vervolgens zag ik dat [verdachte] de fiets uit de stalling pakte en wegfietste het schoolplein af. Ik heb tegen [slachtoffer 4] en later tegen zijn moeder gezegd dat ze aangifte moesten doen. Vervolgens heb ik het gebeurde met [lerares], lerares van de klas waarin ook [verdachte] zit, besproken.”
Getuige [lerares] verklaart het volgende:
“Ik ben mentor van [verdachte]. Op 6 september 2011 heeft [conciërge] mij verteld dat [verdachte] een fiets gestolen had. Ik heb vervolgens zelf op de camerabeelden gezien dat [verdachte] een fiets meenam. Ik herkende [verdachte] aan zijn kleren, hij was die dag de enige op school die slippers aanhad. Ook herkende ik de jas van [verdachte] die hij die dag aanhad. Ik herkende [verdachte] ook aan zijn loopje. De fiets had een donkere kleur, het was een herenfiets. Ik weet zeker dat [verdachte] geen fiets heeft.”
Gelet op de voormelde bewijsmiddelen acht de rechtbank de verklaring van de verdachte dat hij met een (niet met namen genoemde) vriend had afgesproken dat hij de fiets mocht lenen ongeloofwaardig.
Op grond van voormelde bewijsmiddelen en overwegingen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het sub 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2.
hij op 24 juli 2011 in de gemeente Venlo opzettelijk mishandelend de nek van [slachtoffer 3] met een hand heeft beetgepakt en heeft geknepen, waardoor voornoemde [slachtoffer 3] pijn heeft ondervonden;
3.
hij op 06 september 2011 te Roermond met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een herenfiets (merk Batavus, type Greenparks), toebehorende aan
[slachtoffer 4].
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
8. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie
Het ten laste van verdachte bewezenverklaarde levert op de navolgende strafbare misdrijven:
Ten aanzien van feit 2:
mishandeling.
Ten aanzien van feit 3:
diefstal.
Het misdrijf sub 2 is strafbaar gesteld bij artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Het misdrijf sub 3 is strafbaar gesteld bij artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht.
9. De strafbaarheid van verdachte
De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu niet is gebleken van enige omstandigheid die verdachtes strafbaarheid opheft.
10. De straffen en/of maatregelen
10.1. De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij gelegenheid van de terechtzitting op 26 maart 2012 met betrekking tot de op te leggen straf gevorderd dat verdachte ter zake van 1a, 2 en 3 zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de tijd van 74 dagen, met aftrek ex artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, een jeugddetentie voor de duur van 12 maanden geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met als bijzondere voorwaarde begeleiding door de jeugdreclassering en het deelnemen aan het ITB-HKA traject. Voorts heeft de officier van justitie de opheffing van het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis gevorderd.
De officier van justitie heeft bij haar eis rekening gehouden met de ernst van de feiten, met name feit 1, de ernstige gevolgen voor het slachtoffer, de persoonlijke omstandigheden van verdachte, de over de persoon van de verdachte opgemaakte rapportages en het feit dat de behandeling van verdachte niet doorkruist dient te worden.
10.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de gevorderde straf gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, waarbij zij heeft verzocht rekening te houden met het lange voorarrest van de verdachte en met de inhoud van de over de verdachte uitgebrachte rapportages.
10.3. De overwegingen van de rechtbank
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een mishandeling van een groepsgenoot en aan diefstal van een fiets.
Blijkens het uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister is verdachte reeds eerder ter zake van een geweldsdelict en diefstal in vereniging veroordeeld.
De rechtbank houdt voorts rekening met de omtrent de verdachte uitgebrachte rapportages en hetgeen tijdens de terechtzitting naar voren is gebracht door mevrouw [X] van de jeugdreclassering. De verdachte is in het kader van een ondertoezichtstelling uit huis geplaatst in een gesloten behandelgroep van [plaats]. Aanleiding voor de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing was dat de moeder de opvoeding van haar kinderen niet aankon. De gesloten plaatsing bleek noodzakelijk omdat de verdachte boos was over de uithuisplaatsing en steeds moeilijker te handhaven was bij Rubicon. Gebleken is dat de verdachte het goed doet binnen structuur en de duidelijkheid van de gesloten groep. Zorgpunt is echter dat zowel bij de verdachte als bij zijn moeder weinig probleeminzicht is. De verdachte heeft gezegd mee te willen werken aan een behandeling. De rechtbank is van oordeel dat een op te leggen straf de behandeling van de verdachte niet moet doorkruisen.
Aangezien de verdachte (anders dan door de officier van justitie is gevorderd) door de rechtbank wordt vrijgesproken van feit 1, zijnde een ernstig delict, zal de rechtbank een andersoortige en lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is geëist.
De rechtbank is -alle omstandigheden in aanmerking genomen van oordeel dat een taakstraf in de vorm van een werkstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, een gepaste bestraffing vormt en in dit geval een bijdrage kan leveren aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
De rechtbank zal het aantal te werken uren onbetaalde arbeid stellen op 40 uren en bevelen dat, voor het geval de taakstraf niet naar behoren wordt verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 20 dagen.
De rechtbank merkt op dat, gelet op het feit dat de verdachte reeds 74 dagen in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht welke dagen op grond van artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht in mindering worden gebracht op de werkstraf, de verdachte feitelijk geen werkstraf zal hoeven te verrichten.
10.4. De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1], wonende te [woonplaats], [adres], heeft een vordering benadeelde partij ingediend met betrekking tot de als gevolg van de/het
hiervoor onder 1 ten laste gelegde feit geleden materiële schade en immateriële schade.
[slachtoffer 1] voornoemd heeft de materiële schade op een bedrag van € 729,82 en de immateriële schade op een bedrag van € 2500,-- gesteld, en wil die schades vergoed krijgen.
Aangezien aan de vordering een feitencomplex ten grondslag ligt waarvoor verdachte niet zal worden veroordeeld, dient de benadeelde partij niet ontvankelijk in haar vordering te worden verklaard.
Niet gebleken is dat verdachte (extra) kosten heeft gemaakt ten aanzien van de civiele vordering. De rechtbank zal deze kosten vaststellen op nihil.
11. Toepasselijke wetsartikelen
Na te melden beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 27, 77a, 77g, 77h, 77m, 77n, 77gg, 300, 310.
12. De vordering tot tenuitvoerlegging
De rechtbank wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement Roermond tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de kinderrechter te Roermond d.d. 23 augustus 2010 in de zaak met parketnummer 04/816495-10 aan de veroordeelde opgelegde doch voorwaardelijk niet tenuitvoergelegde werkstraf. De rechtbank overweegt dienaangaande dat bij toewijzing van de vordering tenuitvoerlegging van de werkstraf mogelijk de behandeling in het kader van de civielrechtelijk gesloten plaatsing zou kunnen doorkruisen, hetgeen de rechtbank niet wenselijk acht. Voorts heeft de verdachte lang tijd in voorlopige hechtenis gezeten voor de verdenking met betrekking tot feit 1, waarvan hij thans wordt vrijgesproken, zodat een toewijzing van deze vordering tot tenuitvoerlegging disproportioneel zou zijn.
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het sub 1 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het sub 2 en sub 3 ten laste gelegde zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verstaat dat het aldus bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en verklaart verdachte ter zake strafbaar;
veroordeelt verdachte tot een taakstraf, te weten een werkstraf voor de duur van 40 uren, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid;
beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende jeugddetentie voor de duur van 20 dagen zal worden toegepast;
beveelt dat de tijd door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht en bepaalt dat de aftrek aldus zal geschieden dat tegenover één dag inverzekeringstelling of voorlopige hechtenis welke verdachte heeft ondergaan 2 uren werkstraf worden gesteld;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1], wonende te [woonplaats], [adres] niet-ontvankelijk in zijn vordering;
veroordeelt de benadeelde partijen in de kosten van het geding door de verdachte ten behoeve van zijn verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot op nihil;
wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de kinderrechter te Roermond d.d. 23 augustus 2010 in de zaak met parketnummer 04/816495-10 aan de veroordeelde opgelegde doch voorwaardelijk niet tenuitvoergelegde werkstraf;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van 6 april 2012.
Vonnis gewezen door mrs. F. Oelmeijer, M.J.A.G. van Baal en C.C.W.M. Aretz, kinderrechters, van wie mr. F. Oelmeijer voorzitter, in tegenwoordigheid van
mr. E.A.C. Tolkamp-Gazenbeek als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting
van de rechtbank op 6 april 2012.
Mr. C.C.W.M. Aretz is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.