ECLI:NL:RBROE:2012:BW2024

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
6 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04/850406-11 en 04/816054-12, ttz gevoegd
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot doodslag en bewezenverklaring poging tot zware mishandeling met schadevergoeding aan slachtoffers

In deze zaak heeft de Rechtbank Roermond op 6 april 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot doodslag en zware mishandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 22 januari 2011 in de gemeente [gemeente] de aangeefster, [slachtoffer 1], meermalen heeft geslagen en geschopt, wat heeft geleid tot zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de poging tot doodslag, omdat niet kon worden vastgesteld dat er een aanmerkelijke kans was dat de dood van de aangeefster daadwerkelijk zou intreden. De poging tot zware mishandeling werd echter wel bewezen, gezien de ernst van de verwondingen die de aangeefster had opgelopen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en bijzondere voorwaarden, waaronder reclasseringstoezicht en een verbod op alcohol en drugs. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte verplicht werd om schadevergoeding te betalen aan de slachtoffers, waaronder [slachtoffer 1], [slachtoffer 3], [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5]. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen beoordeeld en de verdachte aansprakelijk gesteld voor de geleden schade, met de verplichting om deze bedragen te vergoeden, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
Sector strafrecht
Parketnummer : 04/850406-11 en 04/816054-12 (ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak : 6 april 2012
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Roermond, meervoudige kamer voor strafzaken,
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboortedatum en plaats],
thans gedetineerd [detentieadres]
1. Het onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 maart 2012.
2. De tenlastelegging
De verdachte staat terecht ter zake dat:
tenlastelegging met parketnummer 04/850406-11:
1. hij, verdachte, op of omstreeks 22 januari 2011 in de [gemeente], ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet voornoemde [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, (telkens) met vuisten tegen het hoofd heeft geslagen en/of gestompt en/of meermalen, althans eenmaal (telkens) (met geschoeide voet) tegen het hoofd heeft getrapt en/of geschopt en/of meermalen, althans eenmaal, (telkens) terwijl hij, verdachte, het hoofd van voornoemde [slachtoffer 1] vasthad, het hoofd van die [slachtoffer 1] tegen een trap, althans
tegen een hard voorwerp heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans indien terzake het vorenstaande geen veroordeling zou volgen:
hij, verdachte, op of omstreeks 22 januari 2011 in de [gemeente], ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet voornoemde [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, (telkens) met vuisten tegen het hoofd en/of andere lichaamsdelen heeft geslagen en/of gestompt en/of meermalen, althans eenmaal (telkens) (met geschoeide voet) tegen het hoofd en/of andere lichaamsdelen heeft getrapt en/of geschopt en/of meermalen, althans eenmaal, (telkens), terwijl hij, verdachte, het hoofd van voornoemde [slachtoffer 1] vasthad, het hoofd van die [slachtoffer 1] tegen een trap, althans tegen een hard voorwerp heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans indien terzake al het vorenstaande geen veroordeling zou volgen:
hij, verdachte, op of omstreeks 22 januari 2011 in de [gemeente] opzettelijk mishandelend [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, (telkens) met vuisten tegen het hoofd en/of andere lichaamsdelen heeft geslagen en/of gestompt en/of meermalen, althans eenmaal (telkens) (met geschoeide voet) tegen het hoofd en/of andere lichaamsdelen heeft getrapt en/of geschopt en/of meermalen, althans eenmaal, (telkens) terwijl hij,
verdachte, het hoofd van voornoemde [slachtoffer 1] vasthad, het hoofd van die [slachtoffer 1] tegen een trap, althans tegen een hard voorwerp heeft geslagen en/of (met kracht) aan haar haren heeft getrokken, waardoor voornoemde [slachtoffer 1] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2. hij, verdachte, op of omstreeks 22 januari 2011 in de [gemeente], opzettelijk en wederrechtelijk een magnetron en/of een mand en/of een stopcontact en/of (een) ei(eren) en/of een string, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval toebehorende aan een ander of aan anderen dan aan hem, verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
tenlastelegging met parketnummer 04/816054-12:
1. hij op of omstreeks 22 maart 2009 in de [gemeente] opzettelijk mishandelend (een) perso(o)n(en) (te weten [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4]), heeft geslagen en/of gestompt, waardoor deze perso(o)n(en) letsel heeft/hebben bekomen en/of pijn heeft/hebben ondervonden;
(art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht);
2. hij op of omstreeks 22 maart 2009 in de [gemeente] opzettelijk beledigend een ambtenaar, te weten [slachtoffer 5], hoofdagent van politie regio Limburg Noord, gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening, in diens tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "kankerhoer", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
(art 266 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 267 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht).
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.
3. De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaardingen aan alle wettelijke eisen voldoen en dus geldig zijn.
4. De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
5. De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen.
6. Schorsing der vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
7. Bewijsoverwegingen
7.1. Standpunten van de officier van justitie en de verdediging.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 23 maart 2012 gevorderd dat ten aanzien van parketnummer 04/850406-11 het onder 1 primair en 2 en ten aanzien van parketnummer 04/816054-12 het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden bewezen verklaard.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten aanzien van parketnummer 04/850406-11 onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde.
7.2. Bewijsmiddelen en overwegingen van de rechtbank
De overtuiging van de rechtbank dat de verdachte het ten aanzien van parketnummer 04/850406-11 onder 1 subsidiair en 2 en ten aanzien van parketnummer 04/816054-12 het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen. Deze bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
De genoemde geschriften zijn slechts gebruikt in verband met de inhoud van de overige bewijsmiddelen.
(Samenvatting van de) bewijsmiddelen en oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1 en 2 (parketnummer 04/850406-11)
[slachtoffer 1] doet op 23 januari 2011 aangifte . Zij verklaart – zakelijk weergegeven – als volgt: “Gisteren, 22 januari 2011, omstreeks 12.30 uur, was ik alleen thuis en hoorde de bel gaan. [verdachte] stond aan de deur en vroeg of ik de deur wilde openen omdat zijn pinpas nog binnen zou liggen. Ik liet [verdachte] binnen. Ik kreeg een klap vol op mijn neus. Het was in ieder geval zeker met zijn vuist. Door de slag viel ik achterover op de trap. Ik voelde een hele druk op mijn neus. Het voelde heel dof aan en ik zag en voelde dat er bloed uit mijn neus kwam. Terwijl ik op mijn rug tegen de trap lag voelde ik dat [verdachte] me bij mijn haren vastpakte en meerdere keren met de linkerzijde van mijn hoofd op de trap sloeg. [verdachte] sloeg me hierna opzettelijk met zijn vuisten op mijn hoofd en in mijn gezicht. [verdachte] trok me aan mijn haren omhoog en sleurde me aan mijn haren mee naar de keuken. Ik viel op de grond. [verdachte] trapte me terwijl ik op de grond lag. Hij raakte me op mijn hoofd, mijn rug, eigenlijk overal. Ik schermde mijn hoofd af door mijn armen ervoor te houden. Ik wilde me via de wasmachine omhoog trekken. [verdachte] begon mij meteen weer met zijn vuisten te slaan en ook te schoppen. [verdachte] sloeg me de richting op waar hij me wilde hebben en ik liep dus de woonkamer in. Hij raakte me opnieuw overal. Ik viel achterover in een stoel die daar staat. Ik dook in elkaar omdat hij opnieuw sloeg en bleef slaan. Ergens heb ik ook nog op de vloer van de woonkamer gelegen. Ik lag plat op mijn rug op de grond. Hij begon opnieuw te schoppen. [verdachte] trapte echt op me in. Hij schopte hard en raakte me tegen mijn hoofd en overal raakte hij me. Hoe ik me ook draaide of wat ik ook deed om me te beschermen, hij bleef trappen en me raken. [verdachte] droeg sportschoenen van Nike. Ik lag in mijn string op de grond. Ik zag en voelde dat [verdachte] mijn string kapot trok. Ik zag dat [verdachte] allerlei dingen kapot had gemaakt. De magnetron die normaal op de koelkast staat lag op de grond van de keuken. Het was een puinhoop. Overal lagen kapotte eieren. Toen ik vanmorgen wakker werd had ik een hele pijnlijke nek. Ik kwam niet omhoog in bed. Ik heb pijn in mijn rug. Mijn linkeroog en rechteroog zijn blauw en opgezet. Ik heb diverse krassen in de rechterzijde van mijn gezicht en hals. Ik heb diverse krassen, blauwe plekken en schaafwonden over mijn lichaam. Al dit letsel heb ik opgelopen ten gevolge van de mishandeling door mijn ex-vriend.”
Bij voornoemd proces-verbaal van aangifte zijn foto’s van het letsel van aangeefster gevoegd.
Uit medische informatie (onderzoeksdatum 22 januari 2011) met betrekking tot [slachtoffer 1] blijkt dat bij haar werd waargenomen: blauwe plekken in het gelaat, blauwe plekken op het behaarde hoofd, blauwe plekken op de linkerheup, striemen op de linkerheup, striemen rechts in de hals met ook een blauwe plek, een wondje rechts op de borstkas en oppervlakkige wonden aan de handen.
Verbalisanten [1] en [2] relateren op 2 februari 2011 – zakelijk weergegeven – als volgt: “Op 22 januari 2011 kregen wij opdracht te gaan naar de [adres 1] in verband met een mishandeling. Omstreeks 13.15 uur kwamen wij ter plaatse aan. Wij zagen dat het in de woning een flinke puinhoop was. In de keuken lagen onder andere een magnetron en kapotte eieren op de grond. Op de bank zat de bewoonster van de woning. Zij stelde zich voor als [slachtoffer 1]. Wij zagen dat [slachtoffer 1] verwondingen had aan haar gezicht, hals, armen en handen. Deze verwondingen bestonden uit krassen, een blauw opgezet rechteroog en een gezwollen neus. Wij zagen dat [slachtoffer 1] trilde. Ze vertelde dat haar ex [verdachte] haar had mishandeld en hij haar huis kort en klein had geslagen.”
Bij voornoemd proces-verbaal van bevindingen zijn foto’s de woning van aangeefster gevoegd.
[getuige 1] verklaart op 23 januari 2011– zakelijk weergegeven – als volgt: “Gisteren, op 22 januari 2011, omstreeks 13.00 uur, ging de telefoon. Het was [slachtoffer 1]. Ik hoorde dat [slachtoffer 1] hysterisch klonk. Ik hoorde van [slachtoffer 1] dat [verdachte] bij haar thuis was geweest en dat hij haar in elkaar had geslagen en haar huis verbouwd had. Ik ben daarna direct vertrokken naar de woning van [slachtoffer 1]. Op het moment dat ik de voordeur opende zag ik een grote ravage. Het was een puinhoop. Ik zag de magnetron op de vloer liggen. Ik zag dat de deur van de koelkast openstond en dat er eieren op de grond lagen. In de woonkamer was het ook een grote puinhoop. [slachtoffer 1] stond in de woonkamer. Ze stond te trillen en was heel afwezig. Ik zag dat haar neus blauw was. Ik zag dat ze bloed rond haar mond had. Ik zag dat ze een verdikking had aan de rechterzijde van haar hoofd. Ik zag dat ze rode striemen had aan de rechterzijde van haar hals. Ik zag dat ze boven haar linkerborst een kras had. Even later belde ik met [verdachte]. We spraken af elkaar te treffen. Toen ik [verdachte] zag, zag ik dat hij verwondingen had aan zijn rechterhand. Ik zag namelijk verse wondjes op de knokkels van die hand.”
[getuige 2] verklaart op 25 januari 2011– zakelijk weergegeven – als volgt: “Op 22 januari 2011 was ik op de [adres 2]. Ik denk dat het ongeveer 14.30 uur was. Ik zag toen [verdachte] aan komen lopen. Ik zag dat hij helemaal in paniek was. Hij rilde en was aan het shaken. Hij zei dat hij weer ruzie had gehad met [slachtoffer 1] en dat hij het hele huis kort en klein had geslagen.”
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank overweegt dat de aard van het letsel van aangeefster niet consistent is gebleken met de ter terechtzitting afgelegde verklaring van verdachte, dat hij aangeefster alleen met de binnenkant van zijn vlakke hand heeft geslagen en haar één trap tegen haar achterwerk heeft gegeven. De rechtbank acht daarom de verklaring van verdachte op dit punt niet geloofwaardig en gaat uit van de verklaring van aangeefster, welke verklaring wordt ondersteund door de waarnemingen van de politie enerzijds en de verklaring van getuige [getuige 1] anderzijds, dat verdachte wondjes had op de knokkels van zijn hand en dat aangeefster letsel had.
(Voorwaardelijk) opzet
De rechtbank is van oordeel dat voornoemd handelen van verdachte niet te kwalificeren is als een poging tot doodslag.
Om te komen tot een bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde dient de opzet op de levensberoving van aangeefster [slachtoffer 1] wettig en overtuigend bewezen te worden verklaard. Van bloot opzet op de dood van aangeefster is niet gebleken. Voor het aannemen van voorwaardelijk opzet, in casu op de dood, moet worden vastgesteld dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg (de dood) daadwerkelijk zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Er is geen grond de inhoud van het begrip “aanmerkelijke kans” afhankelijk te stellen van de aard van het gevolg. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een “kans” die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
De rechtbank kan zich op grond van de voorhanden zijnde informatie met betrekking tot de feitelijke toedracht en de omstandigheden van het geval, geen oordeel vormen of er in dit geval sprake is geweest van een aanmerkelijke kans dat het gevolg, de dood van aangeefster, daadwerkelijk zou intreden. Uit het dossier blijkt immers niet (genoegzaam) van de duur van de mishandeling op 22 januari 2011, het aantal keer dat aangeefster is geslagen en getrapt, de specifieke plaats waar aangeefster tegen het hoofd, gezicht en lichaam is geraakt, de kracht waarmee het slaan en trappen heeft plaatsgevonden, en of aangeefster op enig moment het bewustzijn heeft verloren. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verdachte van dit onderdeel van het ten laste gelegde moet worden vrijgesproken.
De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat verdachte wel bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij aangeefster zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen. Immers is met het slaan en trappen als in dit geval de kans aanmerkelijk dat zwaar lichamelijk letsel optreedt, hetgeen verdachte blijkens zijn handelen op de koop toe heeft genomen.
Ten aanzien van feit 1 en 2 (parketnummer 04/816054-12)
[slachtoffer 2] doet op 22 maart 2009 aangifte . Hij verklaart – zakelijk weergegeven – als volgt: “Op 22 maart 2009, omstreeks 02.00 uur, fietste ik met onder andere [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] over het [plein] in de [straat] de [straat]. Ik zag dat een mij onbekende jongeman en jongedame bij de [naam]-bank op het [plein] stonden. Wij stopten op de [straat]. Ik zag dat de betreffende jongeman naar ons rende. Ik zag en voelde dat deze jongeman mij met zijn vuist tegen de rechterzijde van mijn gezicht sloeg. Van deze klap ondervond ik pijn in de rechterzijde van mijn gezicht. Ik zag toen dat deze jongen de anderen sloeg. De jongeman waarover ik verklaarde betreft de zojuist door de politie aangehouden jongeman.”
Uit medische informatie (onderzoeksdatum 27 maart 2009) met betrekking tot [slachtoffer 2] blijkt dat bij hem werd waargenomen: dikke blauwe pink, groot hematoom om gewricht, contusie re pink.
[slachtoffer 3] doet op 25 maart 2009 aangifte . Hij verklaart – zakelijk weergegeven – als volgt: “Op 22 maart 2009, omstreeks 02.00 uur, fietste ik met onder andere [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] over het [plein]. Ter hoogte van het [pand] zag ik een jongen met een meisje lopen. Wij stalden de fietsen op de [straat]. Ik zag dat de jongen die eerst bij het meisje liep in mijn richting kwam rennen. Ik zag dat de jongen zijn vuist balde en mij opzettelijk en met kracht tegen mijn linkerslaap aan sloeg. Ik voelde dat dit pijn deed aan mijn hoofd. Door deze klap zag en voelde ik dat mijn bril van mijn hoofd af vloog.”
[slachtoffer 4] doet op 25 maart 2009 aangifte . Hij verklaart – zakelijk weergegeven – als volgt: “Op 22 maart 2009, omstreeks 02.00 uur, fietste ik met onder andere [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] op het [plein]. Ter hoogte van het [pand] zag ik een jongen met een meisje lopen. De jongen had gemillimeterde haren. We hebben de fietsen op de [straat] gestald. Ik zag dat de jongen met de gemillimeterde haren op mij af kwam. Ik zag dat de jongen zijn vuist had gebald en mij opzettelijk en met kracht midden op mijn neus sloeg. Ik voelde dat mijn neus begon te bloeden. Ik voelde een pijn aan mijn neus. Op 23 maart 2009, omstreeks 16.45 uur, ben ik bij de kno-arts geweest. De arts stelde vast dat er een scheurtje in het neusbot zat.”
Bij voornoemd proces-verbaal van aangifte zijn foto’s van het letsel van aangever gevoegd.
[getuige 3] verklaart op 22 maart 2009 – zakelijk weergegeven – als volgt: “Ik liep op 22 maart 2009, omstreeks 02.00 uur, op de [straat bij plein]. Ik zag dat er voor ons een jongen en een meisje liepen. De jongen droeg een witte trui. Toen de jongen op de [straat] was begon hij opzettelijk op een groep personen in te slaan. Deze groep personen liep voor de jongen. Ik zag dat de jongen met een vuist sloeg. Ik zag dat de jongen in het wilde weg om zich heen begon te slaan. Ik zag dat de groep uit ongeveer 5 personen bestond. Ik zag dat de jongen helemaal doordraaide.”
Verbalisanten [3] en [4] relateren op 22 maart 2009 – zakelijk weergegeven – als volgt: “Op 22 maart 2009 kregen wij, omstreeks 02.13 uur, de melding dat er iemand overvallen werd op de [straat]. Er zouden personen aangevallen worden door iemand met een witte trui. Ter plaatse kwamen een man met een lichte trui en een vrouw in onze richting gelopen. Deze man bleek later de als verdachte aangehouden [verdachte] te zijn. Ik, [3], hoorde dat een man tegen mij zei dat [verdachte] een paar mensen geslagen had. Hierop werd [verdachte] door mij [4] en collega [slachtoffer 5] aangehouden. Wij, [3] en [4], zagen dat [verdachte] collega [slachtoffer 5] aankeek. Wij hoorden dat [verdachte] tegen collega [slachtoffer 5] zei: “Kankerhoer.”
Op 23 maart 2009 doet [slachtoffer 5] aangifte van belediging van een ambtenaar in functie. Zij verklaart – zakelijk weergegeven – als volgt: “Ik ben als hoofdagent werkzaam bij de politie regio Limburg Noord. Ik was in uniform gekleed en droeg over mijn uniform een retro-reflecterend geel hesje met op de voor- en achterzijde duidelijk zichtbaar het opschrift “POLITIE”. Op 22 maart 2009, omstreeks 02.13 uur, kreeg ik de melding te gaan naar de [straat]. Ik reed samen met verbalisanten [3] en [4] naar de [straat]. Ter plaatse werd diezelfde dag, omstreeks 02.16 uur, de later te noemen [verdachte] als verdachte van mishandeling aangehouden. Vrijwel direct hierna zag ik dat [verdachte] mij recht in mijn ogen aankeek en dat hij luid en duidelijk tegen mij schreeuwde: “Kankerhoer.” Ik voelde mij door deze uitspraak ernstig beledigd en in mijn goede eer en naam aangetast.”
Uit het proces-verbaal van aanhouding blijkt dat op 22 maart 2009, omstreeks 02.16 uur, op de [straat], is aangehouden wegens mishandeling: [verdachte], geboren te [geboortedatum en plaats].
7.4. Bewezenverklaring
Op grond van voormelde bewijsmiddelen en overwegingen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten aanzien van parketnummer 04/850406-11 onder 1 subsidiair en 2 en ten aanzien van parketnummer 04/816054-12 het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
tenlastelegging met parketnummer 04/850406-11:
1. hij, verdachte, op 22 januari 2011 in de [gemeente], ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet voornoemde [slachtoffer 1] meermalen met vuisten tegen het hoofd en andere lichaamsdelen heeft geslagen en meermalen met geschoeide voet tegen het hoofd en andere lichaamsdelen heeft getrapt en meermalen, terwijl hij, verdachte, het hoofd van voornoemde [slachtoffer 1] vasthad, het hoofd van die [slachtoffer 1] tegen een trap heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. hij, verdachte, op 22 januari 2011 in de [gemeente], opzettelijk en wederrechtelijk een magnetron en eieren en een string, toebehorende aan [slachtoffer 1], heeft vernield;
tenlastelegging met parketnummer 04/816054-12:
1. hij op 22 maart 2009 in de [gemeente] opzettelijk mishandelend personen te weten [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4], heeft geslagen, waardoor deze personen letsel hebben bekomen en pijn hebben ondervonden;
2. hij op 22 maart 2009 in de [gemeente] opzettelijk beledigend een ambtenaar, te weten [slachtoffer 5], hoofdagent van politie regio Limburg Noord, gedurende de rechtmatige uitoefening van haar bediening, in diens tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "kankerhoer".
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
8. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie
8.2. Kwalificatie
Het ten laste van verdachte bewezenverklaarde levert op de navolgende strafbare misdrijven:
t.a.v. feit 1 subsidiair (parketnummer 04/850406-11):
poging tot zware mishandeling;
t.a.v. feit 2 (parketnummer 04/850406-11):
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen, meermalen gepleegd;
t.a.v. feit 1 (parketnummer 04/816054-12):
mishandeling, meermalen gepleegd;
t.a.v. feit 2 (parketnummer 04/816054-12):
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Het misdrijf ten aanzien van parketnummer 04/850406-11 onder 1 subsidiair is strafbaar gesteld bij artikel 302 juncto 45 van het Wetboek van Strafrecht.
Het misdrijf ten aanzien van parketnummer 04/850406-11 onder 2 is strafbaar gesteld bij artikel 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Het misdrijf ten aanzien van parketnummer 04/816054-12 onder 1 is strafbaar gesteld bij artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Het misdrijf ten aanzien van parketnummer 04/816054-12 onder 2 is strafbaar gesteld bij artikel 266 juncto 267 van het Wetboek van Strafrecht.
9. De strafbaarheid van verdachte
De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu niet is gebleken van enige omstandigheid die verdachtes strafbaarheid opheft.
10. De straffen en/of maatregelen
10.1. De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij gelegenheid van de terechtzitting op 23 maart 2012 met betrekking tot de op te leggen straf gevorderd dat verdachte ter zake van het ten aanzien van parketnummer 04/850406-11 onder 1 primair en 2 ten laste gelegde en het ten aanzien van parketnummer 816054-12 het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de tijd van 24 maanden, met aftrek ex artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, onder het opleggen van de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen van de reclassering en zich zal laten behandelen bij een door de reclassering aan te wijzen instelling.
10.2. Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft geconcludeerd tot vrijspraak van het ten aanzien van parketnummer 04/850406-11 onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde. De verdediging is overigens van oordeel dat er geen plaats meer is voor een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf langer dan de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
10.3. De overwegingen van de rechtbank
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van meerdere personen en een poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 1]. Door deze geweldsmisdrijven wordt inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van de slachtoffers. Vooral het feit gepleegd jegens [slachtoffer 1], die in haar eigen woning door verdachte ernstig is mishandeld, rekent de rechtbank verdachte zwaar aan. Het is een feit van algemene bekendheid dat er bij slachtoffers van een dergelijk delict, lange tijd gevoelens van angst en onzekerheid (kunnen) blijven bestaan, waardoor zij in hun deelname aan het maatschappelijk verkeer ernstig kunnen worden belemmerd. Daarnaast heeft verdachte een politieagente beledigd en goederen toebehorende aan [slachtoffer 1] vernield.
Voor wat betreft de persoonlijke omstandigheden van verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met de inhoud van het reclasseringsadvies van 13 februari 2012, waarin de reclassering oordeelt dat het recidiverisico als hoog wordt ingeschat en toezicht op bijzondere voorwaarden is geïndiceerd. Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van verdachte, waaruit blijkt dat verdachte in het verleden voor vernieling en meermalen ter zake van geweldsdelicten is veroordeeld.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, zal de rechtbank een deels voorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte opleggen. In het kader van het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf zal de rechtbank als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht opleggen, ook als dat inhoudt een ambulante behandeling bij FPP de Horst alsmede een meldingsgebod en een verbod om alcohol en drugs te gebruiken en ter controle op de naleving van dit verbod medewerking te verlenen aan middelencontroles.
De rechtbank is voorts van oordeel dat, hoewel zij minder bewezen acht dan de officier van justitie, de manier waarop [slachtoffer 1] in haar eigen woning door verdachte ernstig is mishandeld, dicht in de buurt komt van een poging tot doodslag. De rechtbank acht daarom de eis van de officier van justitie passend.
10.4. De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
Ten aanzien van feit 1 subsidiair (parketnummer 04/850406-11)
[slachtoffer 1], [adres] heeft een vordering benadeelde partij ingediend met betrekking tot de als gevolg van het hiervoor onder 1 (parketnummer 04/850406-11) ten laste gelegd feit geleden materiële schade en immateriële schade.
[slachtoffer 1] voornoemd heeft de materiële schade op een bedrag van € 714,72 en de immateriële schade op een bedrag van € 2.000,00 gesteld, en wil die schades vergoed krijgen.
Ten laste van verdachte is het hiervoor onder 1 subsidiair (parketnummer 04/850406-11) ten laste gelegde feit (artikel 302 juncto 45 Sr) bewezen. Het is een strafbaar feit en verdachte zal ter zake van dat feit worden veroordeeld.
Met betrekking tot de materiële schade overweegt de rechtbank als volgt. De vordering is opgebouwd uit de navolgende posten: “Paracetamol” € 26,45, “Ibuprofen” € 46,77 en “verhuiskosten/verf/overname” € 641,50. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de schadeposten “paracetamol” en “Ibuprofen” voor toewijzing vatbaar, daar zij in rechtstreeks verband staan tot het bewezenverklaarde feit. De schadepost “verhuiskosten/verf/overname” is naar het oordeel van de rechtbank niet voor toewijzing vatbaar, nu deze schade niet rechtstreeks voortvloeit uit het bewezenverklaarde feit. De benadeelde partij zal voor dat deel niet ontvankelijk in haar vordering worden verklaard en de rechtbank zal bepalen dat de benadeelde partij het deel van de vordering waarin zij niet ontvankelijk dient te worden verklaard, slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank als volgt. Gelet op de aard van het bewezenverklaarde is het een ervaringsregel dat daardoor bij het slachtoffer immateriële schade van enige omvang wordt veroorzaakt. Het gevorderde bedrag komt de rechtbank alleszins redelijk voor. De vordering immateriële schade is naar het oordeel van de rechtbank dan ook voor toewijzing vatbaar.
Het totaalbedrag van € 2.073,22 wordt vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag, te rekenen vanaf 22 januari 2011 tot de dag der algehele voldoening.
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade.
De rechtbank zal over de vordering van de benadeelde partij, overeenkomstig het hiervoren overwogene, beslissen zoals hierna is vermeld, alsmede over de kosten die door de benadeelde partij zijn gemaakt, thans begroot op nihil.
De rechtbank zal tevens aan verdachte de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van € 2.073,22, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag, te rekenen vanaf 22 januari 2011 tot de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 30 dagen, te betalen ten behoeve van [slachtoffer 1] voornoemd, zoals hierna in het dictum genoemd.
Ten aanzien van feit 1 (parketnummer 04/816054-12)
[slachtoffer 3], wonende te [adres], heeft een vordering benadeelde partij ingediend met betrekking tot de als gevolg van het hiervoor onder 1 (parketnummer 04/816054-12) ten laste gelegd feit geleden materiële schade.
[slachtoffer 3] voornoemd heeft de materiële schade op een bedrag van € 200,00 gesteld en wil die schade vergoed krijgen.
Ten laste van verdachte is het hiervoor onder 1 (parketnummer 04/816054-12) ten laste gelegde feit (artikel 300 Sr) bewezen. Het is een strafbaar feit en verdachte zal ter zake van dat feit worden veroordeeld.
Naar het oordeel van de rechtbank is de materiële schade voor toewijzing vatbaar, zodat de rechtbank het schadebedrag zal vaststellen op een bedrag van € 200,00 te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag, te rekenen vanaf 22 maart 2009 tot de dag der algehele voldoening.
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade.
De rechtbank zal over de vordering van de benadeelde partij, overeenkomstig het hiervoren overwogene, beslissen zoals hierna is vermeld, alsmede over de kosten die door de benadeelde partij zijn gemaakt, thans begroot op nihil.
De rechtbank zal tevens aan verdachte de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van € 200,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag, te rekenen vanaf 22 maart 2009 tot de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 4 dagen, te betalen ten behoeve van [slachtoffer 3] voornoemd, zoals hierna in het dictum genoemd.
[slachtoffer 4], wondende te [adres], heeft een vordering benadeelde partij ingediend met betrekking tot de als gevolg van het hiervoor onder 1 (parketnummer 04/816054-12) ten laste gelegd feit geleden materiële schade.
[slachtoffer 4] voornoemd heeft de materiële schade op een bedrag van € 265,00 gesteld en wil die schade vergoed krijgen.
Ten laste van verdachte is het hiervoor onder 1 (parketnummer 04/816054-12) ten laste gelegde feit (artikel 300 Sr) bewezen. Het is een strafbaar feit en verdachte zal ter zake van dat feit worden veroordeeld.
Naar het oordeel van de rechtbank is de materiële schade voor toewijzing vatbaar, zodat de rechtbank het schadebedrag zal vaststellen op een bedrag van € 265,00 te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag, te rekenen vanaf 22 maart 2009 tot de dag der algehele voldoening.
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade.
De rechtbank zal over de vordering van de benadeelde partij, overeenkomstig het hiervoren overwogene, beslissen zoals hierna is vermeld, alsmede over de kosten die door de benadeelde partij zijn gemaakt, thans begroot op nihil.
De rechtbank zal tevens aan verdachte de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van € 265,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag, te rekenen vanaf 22 maart 2009 tot de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 5 dagen, te betalen ten behoeve van [slachtoffer 4] voornoemd, zoals hierna in het dictum genoemd.
Ten aanzien van feit 2 (parketnummer 04/816054-12)
[slachtoffer 5], per adres [adres], heeft een vordering benadeelde partij ingediend met betrekking tot de als gevolg van het hiervoor onder 2 (parketnummer 04/816054-12) ten laste gelegd feit geleden immateriële schade.
[slachtoffer 5] voornoemd heeft de immateriële schade op een bedrag van € 75,00 gesteld en wil die schade vergoed krijgen.
Ten laste van verdachte is het hiervoor onder 2 (parketnummer 04/816054-12) ten laste gelegde feit bewezen. Het is een strafbaar feit en verdachte zal ter zake van dat feit worden veroordeeld.
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank als volgt. Gelet op de aard van het bewezenverklaarde is het een ervaringsregel dat daardoor bij het slachtoffer immateriële schade van enige omvang wordt veroorzaakt. Het gevorderde bedrag komt de rechtbank alleszins redelijk voor. De vordering immateriële schade is naar het oordeel van de rechtbank dan ook voor toewijzing vatbaar.
Het bedrag van € 75,00 wordt vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag, te rekenen vanaf 22 maart 2009 tot de dag der algehele voldoening.
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade.
De rechtbank zal over de vordering van de benadeelde partij, overeenkomstig het hiervoren overwogene, beslissen zoals hierna is vermeld, alsmede over de kosten die door de benadeelde partij zijn gemaakt, thans begroot op nihil.
De rechtbank zal tevens aan verdachte de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van € 75,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag, te rekenen vanaf 22 maart 2009 tot de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 1 dag, te betalen ten behoeve van [slachtoffer 5] voornoemd, zoals hierna in het dictum genoemd.
11. Toepasselijke wetsartikelen
Na te melden beslissing is gegrond op de artikelen: 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 27, 36f, 45, 57, 63, 266, 267, 300, 302, 350.
12. Beslissing
De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair (parketnummer 04/850406-11) ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair en 2 (parketnummer 04/850406-11) en 1 en 2 (parketnummer 04/816054-12) ten laste gelegde zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verstaat dat het aldus bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en verklaart verdachte ter zake strafbaar;
veroordeelt verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 24 maanden;
beveelt dat van deze gevangenisstraf 9 maanden niet zullen worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt bepaald op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden, dan wel gedurende die proeftijd de hierna te melden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
stelt als bijzondere voorwaarde dat:
de verdachte zich gedurende maximaal de periode van de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen en voorschriften die hem zullen worden gegeven door of namens de GGZ reclassering VvG, - ook als dat inhoudt:
- een ambulante behandeling bij FPP de Horst;
- een verbod om alcohol en drugs te gebruiken en ter controle op de naleving van dit verbod medewerking te verlenen aan middelencontroles;
gedurende maximaal de periode van de proeftijd, waarbij verdachte zich heeft te houden aan de aanwijzingen van de behandelaars-, zolang deze instelling dit noodzakelijk acht, met opdracht aan de GGZ reclassering VvG aan de verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze bijzondere voorwaarde;
draagt verdachte daartoe op zich binnen 7 dagen na onherroepelijk worden van het vonnis te melden bij de GGZ reclassering VvG, Laurentiusplein 10 te Roermond;
beveelt dat de tijd door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan verdachte opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
wijst toe de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1], [adres] tot een bedrag van € 2.073,22;
veroordeelt verdachte om tegen bewijs van betaling aan benadeelde partij [slachtoffer 1] te betalen een bedrag van € 2.073,22 te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag te rekenen vanaf 22 januari 2011 tot de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor het overige deel van de vordering niet ontvankelijk, met bepaling dat de benadeelde partij het deel van de vordering waarin zij niet ontvankelijk is slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat te betalen een som geld ten bedrage van € 2.073,22 subsidiair 30 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 1], voornoemd, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de opgelegde verplichting tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
veroordeelt verdachte tevens tot betaling aan de Staat van de wettelijke rente over voormeld bedrag vanaf 22 januari 2011 tot de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.073,22 te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag te rekenen vanaf 22 januari 2011 tot de dag der algehele voldoening ten behoeve van voornoemd slachtoffer daarmede de verplichting van verdachte om dit bedrag aan voornoemde benadeelde partij te betalen komt te vervallen en dat indien dit bedrag door verdachte aan voornoemde benadeelde partij is betaald, daarmee de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de Staat ten behoeve van voornoemd slachtoffer komt te vervallen;
veroordeelt verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van voormeld bedrag alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil;
wijst toe de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3], wonende te [adres], tot een bedrag van € 200,00;
veroordeelt verdachte om tegen bewijs van betaling aan benadeelde partij [slachtoffer 3] te betalen een bedrag van € 200,00 te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag te rekenen vanaf 22 maart 2009 tot de dag der algehele voldoening;
legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat te betalen een som geld ten bedrage van € 200,00 subsidiair 4 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 3], voornoemd, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de opgelegde verplichting tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
veroordeelt verdachte tevens tot betaling aan de Staat van de wettelijke rente over voormeld bedrag vanaf 22 maart 2009 tot de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 200,00 te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag te rekenen vanaf 22 maart 2009 tot de dag der algehele voldoening ten behoeve van voornoemd slachtoffer daarmede de verplichting van verdachte om dit bedrag aan voornoemde benadeelde partij te betalen komt te vervallen en dat indien dit bedrag door verdachte aan voornoemde benadeelde partij is betaald, daarmee de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de Staat ten behoeve van voornoemd slachtoffer komt te vervallen;
veroordeelt verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van voormeld bedrag alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil;
wijst toe de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4], wondende te [adres], tot een bedrag van € 265,00;
veroordeelt verdachte om tegen bewijs van betaling aan benadeelde partij [slachtoffer 4] te betalen een bedrag van € 265,00 te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag te rekenen vanaf 22 maart 2009 tot de dag der algehele voldoening;
legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat te betalen een som geld ten bedrage van € 265,00 subsidiair 5 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 4], voornoemd, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de opgelegde verplichting tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
veroordeelt verdachte tevens tot betaling aan de Staat van de wettelijke rente over voormeld bedrag vanaf 22 maart 2009 tot de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 265,00 te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag te rekenen vanaf 22 maart 2009 tot de dag der algehele voldoening ten behoeve van voornoemd slachtoffer daarmede de verplichting van verdachte om dit bedrag aan voornoemde benadeelde partij te betalen komt te vervallen en dat indien dit bedrag door verdachte aan voornoemde benadeelde partij is betaald, daarmee de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de Staat ten behoeve van voornoemd slachtoffer komt te vervallen;
veroordeelt verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van voormeld bedrag alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil;
wijst toe de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5], per adres [adres], tot een bedrag van € 75,00;
veroordeelt verdachte om tegen bewijs van betaling aan benadeelde partij [slachtoffer 5] te betalen een bedrag van € 75,00 te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag te rekenen vanaf 22 maart 2009 tot de dag der algehele voldoening;
legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat te betalen een som geld ten bedrage van € 75,00 subsidiair 1 dag hechtenis ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 5], voornoemd, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de opgelegde verplichting tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
veroordeelt verdachte tevens tot betaling aan de Staat van de wettelijke rente over voormeld bedrag vanaf 22 maart 2009 tot de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 75,00 te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag te rekenen vanaf 22 maart 2009 tot de dag der algehele voldoening ten behoeve van voornoemd slachtoffer daarmede de verplichting van verdachte om dit bedrag aan voornoemde benadeelde partij te betalen komt te vervallen en dat indien dit bedrag door verdachte aan voornoemde benadeelde partij is betaald, daarmee de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de Staat ten behoeve van voornoemd slachtoffer komt te vervallen;
veroordeelt verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van voormeld bedrag alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Vonnis gewezen door mrs. E.H.M. Druijf, V.P. van Deventer en J.H.M. Delnooz-Engels, rechters, van wie mr. J.H.M. Delnooz-Engels voorzitter, in tegenwoordigheid van
mr. N. Geene als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op
6 april 2012.