Zaaknummers: AWB 11 / 1246, 11 / 1276 en 11 / 1700
Uitspraak van de meervoudige kamer van 1 maart 2012 in de zaken tussen
[eisers], te [woonplaats], eisers
(gemachtigde: mr. B.J. Meruma),
de burgemeester van de gemeente Venray, verweerder
Bij besluit van 8 juli 2011 (het primaire besluit 1) heeft verweerder een evenementenvergunning verleend voor het houden van races op het in aanleg zijnde Circuit de Peel. Bij besluit van 17 augustus 2011 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard (zaaknummer: 11/1276).
Bij besluiten van 24 mei 2011 en 18 augustus 2011 (de primaire besluiten 2 en 3) heeft verweerder evenementenvergunningen verleend voor het houden van races op het in aanleg zijnde Circuit de Peel. Bij besluiten van 9 augustus 2011 en 26 oktober 2011 (de bestreden besluiten 2 en 3) heeft verweerder de bezwaren van eisers niet-ontvankelijk verklaard (zaaknummers: 11/1246 en 11/1700).
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting van de beroepen met zaaknummers 11/1246, 11/1276 en 11/1700 heeft gevoegd plaatsgevonden op 18 januari 2012. Namens de [eiser 1] is verschenen [naam], namens de [eiser 2] is niemand verschenen en van de overige eisers is [naam] verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde voornoemd. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, M. Verheijen. De gemachtigde van verweerder heeft zich laten bijstaan door E.F.H. Speijers.
1. Op 19 april 2011 heeft [vergunninghouder] (hierna: de vergunninghouder) een aanvraag ingediend voor een evenementenvergunning voor het houden van races op 20 en 21 augustus 2011 (Worldcup Stockcar F1 en F2) op het in aanleg zijnde Circuit de Peel aan de Bakelsedijk ongenummerd te Ysselsteyn, gemeente Venray. Bij het primaire besluit 1 heeft verweerder de gevraagde evenementenvergunning verleend. Op 14 juli 2011 hebben eisers bezwaar aangetekend. Verweerder heeft het bezwaarschrift ter advisering voorgelegd aan de commissie bezwaarschriften van de gemeente Venray (hierna: de commissie). In overeenstemming met het advies van de commissie heeft verweerder het bezwaar bij het bestreden besluit 1 ongegrond verklaard. Op 20 en 21 augustus 2011, na het besluit op bezwaar, hebben de races plaatsgevonden.
2. Eisers voeren in beroep onder meer aan dat de aanvraag had moeten worden afgewezen vanwege strijdigheid met hogere regelingen en strijdigheid met de Algemeen Plaatselijke Verordening gemeente Venray (hierna: de APV).
3. De rechtbank overweegt als volgt.
4. Ingevolge artikel 2:25 van de APV is het verboden zonder vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.
Ingevolge artikel 1:8 van de APV, gemeente Venray kan de vergunning of ontheffing worden geweigerd in het belang van:
a. de openbare orde;
b. de openbare veiligheid;
c. de volksgezondheid;
d. de bescherming van het milieu.
5. Voorop gesteld wordt dat verweerder de aanvraag om een evenementenvergunning aan de hand van de in artikel 1:8 van de APV limitatief opgesomde weigeringsgronden diende te beoordelen. Het toetsingskader voor verweerder bij de beoordeling van een aanvraag voor een evenementenvergunning is derhalve de APV.
6. Eisers stellen op de eerste plaats dat de evenementenvergunning niet strookt met de bestemmingsplanvoorschriften. Zoals blijkt uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) strekt het in de artikelen 2:25 en 1:8 van de APV neergelegde vergunnings- respectievelijk ontheffingsstelsel tot bescherming van specifiek genoemde belangen (zie de uitspraak van 13 april 2005, LJN: AT3708). Dit betekent dat, anders dan eisers betogen, de door hen gestelde strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan geen grond kan opleveren om de vergunning respectievelijk de ontheffing te weigeren. Strijd met bestemmingsplanvoorschriften is immers niet in de APV genoemd als een specifiek belang. Indien er al sprake zou zijn van strijd met bestemmingsplanvoorschriften is dit, ingevolge het limitatieve karakter van in artikel 1:8 van de APV genoemde weigeringsgronden, geen grond om de gevraagde vergunning te weigeren (zie onder meer uitspraken van de Afdeling van 28 mei 2003, LJN: AF9223 en van 26 juli 2006, LJN: AY5044). De in bijlage 2 bij het evenementenbeleid onder punt 10 gegeven toelichting op de Wet ruimtelijke ordening maakt dit niet anders. De beroepsgrond met betrekking tot de gestelde strijd met de bestemmingsplanvoorschriften treft daarom geen doel.
7. Voorts stellen eisers dat de evenementenvergunning in strijd is met een hogere regeling nu het evenement plaatsvindt in een inrichting in de zin van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) zonder dat daarvoor een omgevingsvergunning is verleend. Dit is volgens hen niet toegestaan op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wabo. Eisers betogen dat - nu het een inrichting in de zin van de Wabo betreft - voor dit evenement een milieuvergunning verplicht is. Gelet op het hierboven onder 5 omschreven toetsingskader is het niet aan verweerder bij een aanvraag voor een evenementenvergunning te beoordelen of voor het evenement al dan niet een milieuvergunningsplicht geldt. Evenmin kan hier aan de orde komen de vraag of het desbetreffende evenement een inrichting in de zin van (artikel 1.1 van) de Wet Milieubeheer of de Wabo moet worden aangemerkt. Verweerder heeft dit daarom terecht niet in de beoordeling van de aanvraag meegenomen. Ook deze beroepsgrond faalt daarom.
8. Eisers voeren tevens aan dat de evenementenvergunning in strijd is met de APV. Ter zitting heeft de gemachtigde van eisers betoogd dat de onder sub d van artikel 1:8 van de APV opgenomen weigeringsgrond, de bescherming van milieu, niet nader is geëxpliciteerd in het evenementenbeleid. In zijn verweerschrift stelt verweerder zich op het standpunt dat bij een aanvraag beoordeeld dient te worden welke gevolgen het evenement heeft voor het milieu. Zoals weergegeven in het advies overweegt de commissie dat de weigeringsgrond tot doel heeft de belangen van de omwonenden en hun leefklimaat mee te laten wegen in de beoordeling. De rechtbank overweegt dat, mede in het licht van de door verweerder gegeven toelichting dat de APV van oudsher een overlastverordening betreft, aansluiting moet worden gezocht bij de taalkundige uitleg van het begrip milieu. Van Dale groot woordenboek van de Nederlandse taal verstaat onder ‘milieu’ het leefklimaat: “het geheel van uitwendige omstandigheden die van invloed zijn op de leefomstandigheden, het welzijn van mensen dieren en planten in een gebied of in het algemeen, zoals de toestand van de atmosfeer, van het water, van de bodem, overheersende geluiden (lawaai) enz.”. Hiervan uitgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht en op een juiste wijze rekening heeft gehouden heeft gehouden met het leefklimaat van omwonenden in zijn beoordeling. Nu niet is gebleken van een in strijd met de APV verleende evenementenvergunning verwerpt de rechtbank deze beroepsgrond.
De rechtbank heeft er begrip voor dat omwonenden van het circuit geluidoverlast ervaren, wat van invloed is op hun woon- en leefklimaat. Verweerder heeft echter tijdens het evenement op 20 augustus 2011 geluidcontrolemetingen laten verrichten door een onafhankelijk adviesbureau op het gebied van onder meer akoestiek, lawaaibeheersing en trillingstechniek. In het door het adviesbureau opgemaakte rapport is naar aanleiding van de geluidcontrolemeting wordt opgemerkt dat het circuit aan de westzijde niet geheel sluitend was, maar een verrijdbaar scherm uit veiligheidsoverwegingen niet kon worden gebruikt vanwege teveel wind. Door het adviesbureau is geconcludeerd dat, zoals ook toegelicht tijdens de behandeling ter zitting, er geen sprake is geweest van een overschrijding van de geluidsnorm. Ondanks het gegeven dat de geluidsmeting plaats heeft gevonden nadat verweerder het bestreden besluit heeft genomen en enkel het besteden besluit ter toetsing aan de rechtbank voorligt, acht de rechtbank de resultaten van de geluidcontrolemetingen een bevestiging van het door verweerder ingenomen standpunt dat het leefklimaat van omwonenden niet onevenredig is aangetast. Eisers hebben niets aangevoerd waaruit blijkt dat dit standpunt onjuist zou zijn.
9. Uit het voorgaande volgt dat geen van de beroepsgronden slaagt. Het beroep is derhalve ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Zaaknummers: 11 / 1246 en 11/1700
11. Beide beroepen richten zich tegen niet-ontvankelijkheidsverklaringen van bezwaren die waren ingediend respectievelijk aangevuld, nadat de gewraakte evenementen feitelijk al hadden plaatsgevonden.
12. In overeenstemming met het advies van de commissie heeft verweerder de bezwaren tegen de primaire besluiten 2 en 3 niet-ontvankelijk verklaard, omdat het evenement waarvoor de vergunning is verleend inmiddels heeft plaatsgevonden waardoor de vergunning is uitgewerkt. Hierdoor hebben eisers, zo vindt verweerder, geen belang meer bij een oordeel over de rechtmatigheid van de primaire besluiten 2 en 3. Volgens verweerder kunnen eisers evenmin een procesbelang ontlenen aan de gestelde herhaling van het evenement in de toekomst. Schade als gevolg van de primaire besluiten is gesteld noch gebleken.
13. Eisers voeren over de ontvankelijkheid aan dat belang bij een uitspraak van de rechter aanwezig blijft indien door middel van een soortgelijk besluit in de toekomst eenzelfde evenement mogelijk gemaakt zal worden (zie de uitspraak van de Afdeling van
27 april 2011, LJN: BQ2666). Omdat vergunningen steeds kort voor een evenement worden verleend, is een verzoek om een voorlopige voorziening de enige manier om effectieve rechtsbescherming te verkrijgen. Een uitspraak in de hoofdzaak biedt duidelijkheid over de slagingskans van een verzoek om een voorlopige voorziening wanneer in de toekomst wederom een evenementenvergunning wordt verleend, aldus eisers.
Eisers betogen daarenboven dat ondanks dat de evenementenvergunning is uitgewerkt er voor hen nog wel degelijk procesbelang aanwezig is, omdat zij een principiële uitspraak wensen over de rechtmatigheid van de verleende evenementenvergunningen.
14. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eisers aan de gestelde herhaling van het evenement in de toekomst geen procesbelang kunnen ontlenen. Verweerder verwijst naar jurisprudentie van de Afdeling waarin ligt besloten dat geen uitspraak kan worden gevraagd van de bestuursrechter uitsluitend vanwege de principiële betekenis ervan (zie de uitspraak van 13 juni 2007, LJN: BA7061).
15. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of eisers nog belang hebben bij een inhoudelijk oordeel omtrent de rechtmatigheid van de primaire besluiten van 2 en 3. In beide beroepen gaat het om vergunningen voor evenementen die behalve tijdstip en benaming inhoudelijk in karakter niet afwijken van het evenement in de zaak 11/1276, terwijl ook de grondslag en de reikwijdte van de vergunningen niet anders zijn. In de hier aan de orde zijnde procedures hadden de evenementen echter al plaatsgevonden voordat de gronden van bezwaar waren aangevuld of zelfs ingediend. Eisers beogen in deze procedures te bereiken dat de rechtbank een principiële uitspraak doet over de rechtmatigheid van deze vergunningen. De rechtbank ziet in die grond alleen geen procesbelang (meer) gelegen nu in de procedure met zaaknummer 11/1276 al een rechtmatigheidsoordeel is gegeven. De rechtbank komt daarom tot het oordeel dat eisers geen procesbelang meer hebben bij beantwoording van de vraag of verweerder de beide bezwaren terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
16. Dit betekent dat de beroepen niet-ontvankelijk zullen worden verklaard.
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De rechtbank:
- verklaart het beroep onder zaaknummer 11/1276 ongegrond;
- verklaart het beroep onder zaaknummer 11/1246 niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep onder zaaknummer 11/1700 niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J. Voncken, voorzitter, en mrs. C.M. Nollen en
M.C.M. Hamer, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Iding, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2012.
w.g. mr. J. Iding,
griffier w.g. mr. P.J. Voncken,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op: 1 maart 2012.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.